Gepubliceerd op 31-08-2018

AFZONDEREN

betekenis & definitie

Afzonderen (zonderde af, heeft afgezonderd), afscheiden en op eene afzonderlijke plaats leggen of zetten de witte boonen van de bruine afzonderen; de lammeren van de schapen afzonderen;

— door scheikundige of andere middelen vrijmaken en afscheiden uit een mengsel of eene verbinding het doel der amalgameering is, het zilver in verbinding met kwikzilver (als amalgaam) af te zonderen en het alsdan ook hiervan af te scheiden;
— (physiologie) eene stof van het algemeene voedingsvocht afscheiden en tot hare bijzondere bestemming bewerken ; vele poliepen zonderen eene groote hoeveelheid kalkstof af en vormen dus het koraal; (fig.) gij staat verbaasd en verrukt over de poëzie die Cremer uit de waarheid haalt, over het ideaal dat hij uit de werkelijkheid weet af te zonderen;
— eene ruimte van eene aangrenzende ruimte afscheiden ik zal dit gedeelte door een beschot van den zolder laten afzonderen en tot meidenkamer inrichten; de paarden van de koeien door een hek afzonderen; ik zal de paarden en de koeien afzonderen; een eiland, van de wereld afgezonderd, zeer eenzaam gelegen;
— iem. afgezonderd houden {van iem. of iets), hem bij voortduring daarvan gescheiden doen blijven;
— maken dat iets van andere voorwerpen afgescheiden is en op zichzelf staat: indien gij de plant genoeg afzondert om door den wind geen bevruchtend stof van andere gelijkslachtige planten te kunnen ontvangen, zoo doet gij het zaad versterven;
— (de verschillende deelen eener versiering) elk op zich zelf doen staan de bouwmeester moet zijne versierselen naar den eisch der schoonheidsleer weten af te zonderen of te verbinden;
— (personen) van de omringende personen of zaken afscheiden, meest met het bijdenkbeeld van afgeslotenheid, ongezelligheid of eenzaamheid hij zondert zijne kinderen te veel af (van anderen);
— iets of iem. uit een aantal soortgelijke zaken of personen uitnemen en voor een bepaald doel bestemmen dat de goede God van alle schepselen een paar afzonderde om het geslacht niet geheel verloren te doen gaan;
— (bijb.) eene gelofte afzonderen, iets dat men tot eene gelofte bestemd heeft ter zijde stellen om het aan God te offeren;
— (eene geldsom) voor een bepaald doel ter zijde leggen, afnemen van eene grootere som: zij hadden daarenboven eenige honderden guldens afgezonderd voor een prachtigen uitzet van dat kind; iem., niet schraapzuchtig of inhalig, maar van zijne spaarpenningen gaarne iets afzonderend om anderen voort te helpen;
— (een gedeelte van een geschrift of letterkundig opstel) voor een bepaald doel aanwenden, aan een bepaald onderwerp wijden, het daarvoor afzonderlijk bestemmen ik zal echter dit vertoog met dit tafereel niet bezoedelen, een volgend zij daartoe afgezonderd;
— eenige oogenblikken, een uurtje afzonderen, aan een bijzonder oogmerk wijden;
— (landstreken, steden, gebouwen, vertrekken, zitplaatsen enz.) voor een bepaald doel of voor bepaalde personen bestemmen de steden die afgezonderd waren voor de kinderen Ephraims; men had een vleugel van het huis afgezonderd om voorname gasten te ontvangen; een gedeelte van den grond voor moestuin afzonderen; Paulus, een geroepen Apostel, afgezonderd tot het Evangelie Gods;
— (bijb.) gij hebt ze u tot een erfdeel afgezonderd uit alle volkeren der aarde, boven anderen bevoorrecht, uitverkoren;
— (personen, ook: schepen enz.) met eene bijzondere taak belasten dat men de koopvaarders zoo veel mogelijk beschermen zou, daar men geene macht genoeg bezat om geleide voor hen af te zonderen;
— in gedachte afscheiden en als op zich zelf staande beschouwen ligt dit alles in het geloof opgesloten; en wat kunt gij daarvan afzonderen, dat niet door Jezus zelven tot het geloof in hem verricht is ?;
— zich afzonderen, (van zaken) gescheiden geraken door de werking der zeef zondert zich het kaf van/het koren af; bij het smelten van metalen zonderen zich de vreemdsoortige bestanddeelen als bovendrijvende slakken af; de harsachtige stof die zich uit den bast van dien boom afzondert;
— (van personen) zich van anderen verwijderen en hun gezelschap verlaten de beide groote heeren hadden zich een weinig van ’t gezelschap afgezonderd; reeds begon de avond te vallen, toen Tromp een achttal Engelsche fregatten bespeurde, dat zich van de vloot afzonderde,
— zich aan anderer gezelschap onttrekken, hun bijzijn ontwijken, en op zich zelven blijven staan uit gierigheid en schraapzucht zich van de samenleving afzonderen;
— zich van de wereld afzonderen, zich aan den omgang met menschen of aan de vermaken en beslommeringen van het maatschappelijk leven onttrekken;
— in zijne handelingen of meeningen zijn eigen weg volgen Aristoteles zonderde zich in vele punten van Plato af en leerde geheel het tegengestelde;
— zich in een gezelschap van de meerderheid der aanwezigen verwijderd houden, op een afstand alleen of met weinigen in een afzonderlijk groepje eenige jongelui hadden zich van de dansenden afgezonderd en waren aan het spel gegaan;
— (fig.) zich in den geest afzonderen, zijne aandacht aftrekken van ‘t gezelschap waarin men zich bevindt, zoodat men zich in gedachten als ’t ware alleen gevoelt;
— zich uit het bijzijn van anderen verwijderen om eenigen tijd in de eenzaamheid door te brengen, vooral met het oogmerk om dien tijd aan bezigheden of aan overpeinzingen te wijden, of wel aan een gesprek, t. w. wanneer men zich met een of meer anderen verwijdert om zich met deze alleen te bevinden ik heb mij afgezonderd om aan u op mijne kamer te gaan schrijven;
— het verkeer met anderen ontwijken om stil voor zich zelven of in een afgesloten kring te leven: zich terugtrekken van de openbare zaken en zich op het land afzonderen;
— (bijb.) zich den Heere afzonderen, zich den Heere wijden en, in onderscheiding van de menigte, bepaalde godsdienstplichten op zich nemen.