Gepubliceerd op 31-08-2018

AFZONDERING

betekenis & definitie

Afzondering v. (-en), het afzonderen, afscheiden de afzondering van koren en kaf geschiedt met de zeef; de afzondering der choleralijders van de overige zieken is volstrekt noodzakelijk;

— het afgezonderd zijn wij leven hier op dit eiland in een staat van afzondering;
— zich niet met anderen in betrekking stellen of de bestaande betrekking laten varen in afzondering zoekt hij zijn behoud;
— (veroud.) het uittreden uit eene gemeenschap, een kerkgenootschap, thans afscheiding geheeten;
— het tijdelijk verblijf in de eenzaamheid of het voortdurend eenzame leven aan hem dank ik het, dat ik in deze afzondering rustige dagen slijten mag;
— geneigd tot afzondering, geneigd om de eenzaamheid te zoeken;
— neiging (zucht enz.) tot (of naar) afzondering, de neiging of begeerte om alleen te zijn of in eenzaamheid te leven;
— afzondering van de wereld, de toestand van iem. die van de wereld afgezonderd leeft;
— een huis van afzondering, een gebouw, doorgaans een klooster, waarin men eenige dagen in afzondering doorbrengt (in gebed, overweging, boetepleging enz.);
— in afzondering leven (zijne dagen doorbrengen enz ), buiten omgang met anderen in stilte of eenzaamheid leven.

< >