IK, pers. vnw. voor den lsten persoon;
—, o. : het ik; dat ongelukkige eigen ik !, die ongelukkige zelfzucht!
— mijn tweede ik, de persoon, wiens innerlijk of uiterlijk met het mijne overeenkomt, mijn beste vriend, mijn echtgenoot. IKHEID, v. individualiteit, persoonlijkheid.