Gepubliceerd op 02-09-2018

Doorloopen

betekenis & definitie

DOORLOOPEN, (liep door, is en heeft doorgeloopen), voortdurend loopen; verder loopen loop nog een eindje door; (fig.) de inteekening loopt door tot;

— de aanteekeningen loopen door tot, zijn voortgezet tot;
— de pagineering loopt door, begint niet meer van één af;
— door iets heen loopen hij heeft (is) de stad doorgeloopen (zie doorkuieren); ‘t papier loopt door, de inkt trekt erdoor;
— een ei loopt door, (de verandering in den dooier na korte bebroeding);
— 3t loopt door bij hem, zijn verstand is gekrenkt;
— door loopen stukmaken, openen, wonden hij heeft zijne kousen, zijne voeten doorgeloopen;
—, (doorliep, heeft doorloopen), geheel afleggen (een afstand): de doorloopen weg is evenredig met de snelheid en den tijd; de zon doorloopt in een jaar de 12 hemelteekens;
— (fig.) vluchtig beschouwen: hij doorliep in den geest de vervlogen dagen; een boek doorloopen, vluchtig doorlezen, inzage nemen van, (ook scheidbaar gebruikt).