Gepubliceerd op 24-02-2020

Geest

betekenis & definitie

Het begrip geest heeft 2 verschillende betekenissen:

1. geest - GEEST, m (-en), datgene wat in den mensch denkt, gevoelt en wil, als eene onstoffelijke zelfstandigheid beschouwd, in tegenstelling van het lichaam, het stoffelijk omhulsel er van de mensch is niet alleen geest, maar ook lichaam; den (iemands) geest beschaven, ontwikkelen, veredelen, vormen;
— , stumperde naar den geest, in betrekking tot de vermogens van den geest;
— over zijn geest heerschen, zelfbeheersching hebben;
— de menschelijke, *s menschen geest, de geest van den mensch in het algemeen;
— (bijb-) een nieuwe, een vernieuwde geest kwam over hen, nieuwe gedachten;
— hoedanigheden, vermogens, verschijnselen van den geest;
— (spr.) de geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak (ontleend aan den bijbel), de goede wil komt niet altijd tot uitvoering door de zwakheid des vleesches;
— tegenwoordigheid van geest bezitten, bij alle voorkomende moeilijke omstandigheden dadelijk weten, hoe te handelen;
— het levensbeginsel, de ziel: Vader, in Uwe handen beveel ik mijnen geest;
— den geest (Gode) geven, den laatsten adem uitblazen, sterven;
— het denk- of voorstellingsvermogen, als orgaan van het denken: den geest bezighouden, boeien, inspannen, vermoeien, opbeuren, verstrooien, benevelen enz.; voor den geest blijven, komen, oprijzen. schieten, staan enz., in de gedachte blijven enz.;
— iemand of iets voor den geest brengen, halen, houden, roepen enz.;
— ik zie het reeds voor de oogen van mijn geest, in mijne verbeelding;
voedsel voor (of van) den geest, al wat strekt tot ontwikkeling van het verstand;
— een bekrompen geest, klein verstand, iem. van weinig ontwikkeling;
— den geest verheffen, naar boven voeren, van het alledaagsche afwenden;
— de zetel der gedachten, de plaats waar de voorstellingen of begrippen gevormd worden of aanwezig zijn al die vragen verdrongen zich in mijn geest;
— die sombere gedachten kan ik maar niet uit mijn geest verdrijven, verbannen, worden mij ieder oogenblik bewust, ik denk er onwillekeurig telkens aan;
— daar speelt mij iets door, in, voor den geest, komt mij te binnen;
— _ de som of het geheel der voorstellingen en begrippen een gek, die zijn geest uitlaat (ontleend aan den bijbel), die alles zegt, wat hij denkt, is een gek;
— den geest verwijden, den gedachtenkring uitbreiden;
— ik volgde hem overal met, naar den geest, met de gedachten;
— in den geest verwijlde hij bij zijne gelieven thuis, in zijne gedachten;
— het gevoelende in den mensch, in betrekking hetzij tot verschillende indrukken, aandoeningen of gewaarwordingen, hetzij tot de gemoedstoestanden of stemmingen die worden opgewekt: eene bitterheid of kwelling des geestes;
— met een blijden, kalmen, kinderdijken geest, in zulk eene stemming;
— God aanbidden in geest en in waarheid, in oprechte gezindheid, in tegenstelling met een bloot vormelijken eeredienst;
— gezindheid, aard, karakter een edele, onbuigzame, onafhankelijke, zachtmoedige, stille geest; de arme, de nederige van geest:
— de Geest Gods of des Heeren, de scheppende, levenwekkende, bezielende kracht die in den mensch werkt;
— de Heilige Geest (Gods), volgens het kerkelijk leerstuk der Drieëenheid, de derde persoon der Godheid;
— de geest, de geest Gods, de heilige geest;
— een man des geestes, een profeet, als vervuld met Gods geest;
— de van iemand uitgaande, bezielende kracht: de geest van Christus; de geest van den Booze werkte in hem;
— buitengewoon helder, werkzaam denkvermogen, vernuft, zich in oorspronkelijke, puntige, verrassende gedachten uitende: met veel geest begaafd zijn; van geest verstoken zijn; zijn geest doen schitteren; een boek vol geest en oorspronkelijkheid;
— kracht die iemand aandrijft en doet handelen de geest der jaloezie, der wraakzucht; een geest van welde en en van liefde; een booze geest van wrevel; een geest van vervolging;
— zucht, begeerte geest van orde;
— gave geest des onderscheids;
— stemming, gezindheid de geest des oproers, der tweedracht; een geest van onverschilligheid; er heerscht een goede geest onder het werkvolk;
— meeningen, denkwijzen, beginselen, gezindheden waardoor personen, partijen, volken of tijden zich kenmerken de geest van Luther, van Voltaire; zoo handelt gij in den geest uws vaders; de geest der liberalen, der modernen;
— de verkiezingen zijn in clericalen geest uitgevallen, ten voordeele der clericalen;
— bezwaren tegen den geest der eeuw;
— hoe is de geest in deze stad ?, hoe zijn de hier heerschende denkbeelden ? de hier heerschende stemming ?;
— in iemands geest geschreven zijn (van geschriften), de uitdrukking zijn van zijne gevoelens, meeningen of gezindheid;
— de geest van een geschrift, de bijzondere aard der daarin uitgedrukte gevoelens;
— de geest van een bevel, voorschrift, wet, de strekking, de bedoeling er van;
— (in de schoonheidsleer) karakter van eene versiering, smaak, bijzondere trant: in welken geest is de zaal gemeubeld ?;
— eigenaardige wijze waarop men te werk gaat: eene wet in een milden geest uitvoeren; in welken geest heeft hij geschreven ?;
— een onstoffelijk persoonlijk wezen God is een geest; inz. in menschelijken vorm zinnelijk waarneembaar gedacht: de geesten der afgestorvenen oproepen, bezweren; het rijk of de wereld der geesten;
— een gestorvene als spookachtige verschijning;
— het zijn goede geesten die terugkeeren, scherts, gezegd tegen iem. die na eene korte afwezigheid terugkeert;
— een geest des ongéluks, eene onheilaanbrengende verschijning;
— er uitzien als een geest, zeer mager en bleek;
— volgens de bijbelsche voorstelling: God, de eeuwige Geest:
— de geesten, de engelen;
— gevallen, kwade, booze, onreine geesten, de duivels, die den mensch allerlei kwaad berokkenen, of hem slecht doen handelen;
— een onreinen geest hebben, er door bezeten zijn, geheel er door beheerscht worden;
— booze geesten bezweren, uitbannen, iemand er van genezen;
— wat een booze geest in den mensch uitwerkt (bijb.) een doove, stemme, waarzeggende geest; de geest des bedrogs;
— volgens de mythologie of het volksgeloof: een godheid van minderen rang;
— een goede geest, die den mensch ten goede leidt of bestuurt, een goede genius;
— een gedienstige geest, een hemelbode; (ook) een kaboutermannetje; (ook) dienstbode; (ook) iem. die zich bij een ander welgevallig wil maken
— een booze geest, een duivel, een nikker; (ook) een schuldeischer; (ook) eene onbetaalde rekening;
— een persoon, beschouwd ten opzichte van zijne hoedanigheden, geaardheid, karakter, inborst of zijn verstandelijken aanleg een sterke, vaste, werkzame geest; een denkende, onderzoekende geest;
— een uitmuntende, een fijne geest, uitblinkende op het gebied van wetenschap of kunst;
— een groote geest, persoon met groote begaafdheden;
— (spr.) hoe grooter geesi, hoe grooter beest, groote begaafdheden gaan vaak met eene liederlijke levenswijze gepaard;
— (oudt.) een fraaie geest, een smaakvol beoefenaar der fraaie letteren of schoone kunsten;
— (oudt.) de geesten, de rederijkers;
— in de scheikunde vluchtige stoffen, spiritus;
— vliegende geest, geest van ammoniak;
— geest van brandewijn, wijngeest;
— geest van hertshoorn, eene oplossing van koolzure ammonia met een weinig brandige olie;
— geest van zout, zoutzuur;
— in de vroegere physiologie en geneeskunde de fijne, onzichtbare en vluchtige vloeistoffen, die naar men onderstelde, zich langs de zenuwen door het geheele lichaam verspreiden en het eigenlijke beginsel uitmaken, hetzij van gevoel (inz. hartstochten en begeerten) en beweging, hetzij van het leven de dierlijke geesten; zijne geesten waren gansch uitgeput;
— zijne geesten stellen, tot bezinning of bedaren komen.

2. geest - GEEST, (gew. GAAST, GAST), v (-en), (het mv. komt zelden voor); hooge zandgrond integenstelling van lage veen- en poldergronden;
— (in Noord-Holland) bouwland hij gaat naar de geest, naar het bouwland; vooral in aardrijkskundige eigennamen: Endegeest, Poelgeest, Uitgeest, Gaasterland, Gaastmeer, Grootegast, enz.