Gepubliceerd op 01-11-2018

Omwenden

betekenis & definitie

Omwenden (wendde om, heeft en is omgewend), omdraaien, omwentelen, zoodanig wenden dat iets een anderen stand bekomt, andersom wenden: het lichaam omwenden; (fig.) (bijb.) eene zaak, eene bezitting omwenden, ze doen overgaan in eens anders handen;

— (van paarden) doen keeren: hij wendde zijn paard om en reed de valbrug over;
— (van schepen) den steven, den boeg omwenden;
— (van het hoofd) het naar achteren wenden, omkeeren, omdraaien: hij wendde snel het hoofd om, ten einde te zien wie gesproken had; (ook) het gelaat, het gezicht, de oogen omwenden;
— (scheepst.) het roer omwenden, het naar de andere zijde wenden of keeren en daardoor het schip van richting doen veranderen;
— zich omwenden, het lichaam of het hoofd omkeeren, omdraaien: hij wendde zich om en zag zijn vriend; zich naar iem. of iets omwenden;
— (fig.) eene geheele verandering ondergaan: maar zie, hoe snel ’t geluk zich om kan wenden; zich zóó keeren, dat men op eene andere zijde komt te liggen: hij wendde zich wel honderd malen in zijn bed om;
— wenden, omkeeren: aan den tol wendde het rijtuig om. OMWENDING, v. (-en), het omwenden; (w. g.) algeheele verandering, omkeering: eene omwending in zijn lot.

< >