Gepubliceerd op 01-11-2018

Omkeeren

betekenis & definitie

omkeeren, (keerde om, heeft en is omgekeerd), iets zoodanig wenden dat het een anderen stand bekomt, andersom plaatsen ; eene kaart omkeeren;

— zijn kopje omkeeren, (gew. voor) bedanken voor meer (aan de thee- of koffietafel);
— (fig.) de centen, de dubbeltjes omkeeren, met spaarzaamheid te werk gaan, (ook) karig zijn;
— de hand niet voor iets omkeeren, er niet naar talen, er niet de minste moeite voor over hebben;
— zijn rokje omkeeren, van gevoelen, gezindheid of partij veranderen;
— het blaadje is omgekeerd, de zaak is geheel veranderd;
— verwoesten, vernielen, onderstboven keeren, in schromelijke verwarring brengen en daardoor te gronde richten : zij keeren land en steden om;
— in een geheel anderen toestand brengen, ten eenenmale veranderen : zijn hier de wetten omgekeerd, dat men ’s Graven ambtenaren ophangt ?;
— iets zoodanig keeren dat het in eene richting of orde komt te staan tegenovergesteld aan die welke als de gewone wordt beschouwd of waarin het vroeger geplaatst was : een volzin, eene uitdrukking omkeeren; de zaak omkeeren, van eene andere zijde beschouwen;
— (stelk.) de teekens omkeeren, het teeken + in veranderen of in +; (van de orde zelve, waarin de dingen geplaatst zijn): de orde van den tocht omkeerende, reed nu de dienaar voor den heer;
— de orde van zaken omkeeren, eene omwenteling veroorzaken, op eene gewelddadige wijze den loop der dingen veranderen, veelal in toepassing op zaken van staat of kerk;
— (zeew.) de orde eener vloot omkeeren, de eskaders eener vloot zoodanig rangschikken, dat zij de tegenovergestelde plaats innemen van die der eerst bepaalde orde;
— de orde der schepen omkeeren, ze zoodanig rangschikken, dat de achterste vooraan komen te liggen, de voorste achteraan;
— (wisk.) eene reden omkeeren, de volgorde van de beide termen eener reden veranderen;
— (muz.) een akkoord omkeeren, den laagsten toon van een akkoord boven den hoogsten, of den hoogsten onder den laagsten plaatsen;
— (van het hoofd) het naar achteren keeren, achterwaarts wenden, omwenden, omdraaien: het hoofd omkeeren;
— de rollen omkeeren, de rollen in een tooneelspel verwisselen, (fig.) de onderlinge verhouding tusschen twee of meer pers. zoodanig veranderen, dat de een in de plaats van den ander treedt;
— (van den grond) dien omwerken, met ploeg of egge zoodanig bewerken, dat hij daardoor geschikt wordt gemaakt tot het voortbrengen van vruchten ;
— zich omkeeren, van verschillende voorwerpen, zich zoodanig keeren, dat zij een anderen stand bekomen : het blad keerde zich regelmatig om;
— (fig.) geheel en al van aard, toestand of gedaante veranderen ;
— (van personen) het lichaam of het hoofd achterwaarts draaien : zich omkeeren naar of tot iem. of iets;
— ik kan mij niet omkeeren, of..., ik kan mijn gelaat niet afwenden, of...;
— (fig.) in zijn gedrag of zijne handelingen de tegenovergestelde richting aannemen van vroeger;
— (van liggende personen) zich zoo wenden dat men op eene andere zijde komt te liggen;
— zich in zijn graf (in zijn kist) omkeeren, van een doode gezegd, bij de vermelding van iets dat hem in zijn leven schromelijk geërgerd zou hebben;
— om iets heen keeren, onder het loopen enz. eene wending om iets heen maken : een hoek omkeeren;
— keerende van plaats veranderen, omwenden : de wagen moet eerst omkeeren, voor wij er instappen; laat de manschappen eerst omkeeren;
— het hart keert me om (in ’t lijf), uitdrukking van het gevoel van weeheid, misselijkheid of walging;
— (fig.) in zijn gedrag, zijne handelwijze eene andere richting aannemen, veranderen: hij is sedert dien dag heelemaal omgekeerd;
— omgekeerd zijn als een blad (op een boom), eensklaps van gezindheid veranderd zijn;
— hij is omgekeerd als een zak, volkomen het tegenovergestelde geworden van wat hij vroeger was;
— terugkeeren, teruggaan, zich omkeeren en teruggaan : daar de wandeling naar de stad ons te ver was, zijn wij halverwegen omgekeerd.
OMKEERING, v. (-en), het omkeeren.