Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie G
- Glyptotheek
- Gnap
- Gneis
- Gniep
- Gniffelen
- Gnoe
- Gnokken
- Gnomen
- Gnomon
- Gnoom
- Gnorren
- Gnorten
- Gnosis
- Goal
- Gobang
- Gobbelen
- Gobelin
- God
- God verzoenend
- Godbehaaglijk
- Goddank
- Goddelijk
- Goddelijkheid
- Goddeloos
- Goddeloosheid
- Godebehaaglijk
- Godegelijk
- Godenbeeld
- Godewaardig
- Godgansch
- Godgeheiligd
- Godgelaten
- Godgeleerd
- Godgelijk
- Godgetrouw
- Godgevallig
- Godheid
- Godin
- Godlasterend
- Godlof
- Godloochenaar
- Godmensch
- Godonteerend
- Godsadvocaat
- Godsdienst
- Godsdienstbegrip
- Godsdienstig
- Godsdienstijver
- Godsdienstloos
- Godsdienstoefening
- Godsdienstonderwijs
- Godsdienstoorlog
- Godsdienststichter
- Godsgave
- Godsgenade
- Godsgenadig
- Godsgericht
- Godshuis
- Godsjammerlijk
- Godskind
- Godslasteraar
- Godsliederlijk
- Godsloon
- Godsmogelijk
- Godsonmogelijk
- Godsoordeel
- Godspenning
- Godsregeering
- Godsspraak
- Godsstad
- Godswege (van)
- Godswil
- Godswoord
- Godtergend
- Godvergeten
- Godverheerlijkend
- Godverloochenaar
- Godverwaten
- Godverzakend
- Godvreezend
- Godvruchtig
- Godzalig
- Goeboek
- Goeboter
- Goechelen
- Goecheltje
- Goed
- Goedaardig
- Goedachten
- Goedang
- Goedbewerkt
- Goedbloed
- Goedborstig
- Goeddadig
- Goeddeels
- Goeddoen
- Goeddoende
- Goeddunken
- Goedemannen
- Goedenavond
