GODSSPRAAK, v. (...spraken), antwoord, uitspraak vanwege de godheid, orakelspreuk; (ook) het orakel dat antwoord geeft;
— (ook) voorspelling onder goddelijke inspraak, profetie de godsspraken der profeten;
— goddelijk bevel: de boeken in wier bladen de hemelsche godsspraken vervat zijn,
— inwendige godsstem de godsspraak in ons binnenste.