Gepubliceerd op 24-02-2020

Bank

betekenis & definitie

Het begrip bank heeft 2 verschillende betekenissen:

1. bank - v. (-en), een eenigszins smalle doch lange zetel, met of zonder leuning, waarop meestal meer dan één persoon kan zitten ; eene houten, ijzeren, steenen bank; een tuin-, mistbank; eene bank van zoden; de banken in eene boot, in een wagen, zie ROEI-, WAGENBANK;
schoolbank, ook het hellend vlak, en het kastje hieronder wordt bank genoemd: lange, hoogt banken; op de bank schrijven; de boeken in de bank laten liggen;
nog op de A-B.-bank zitten, de. eerste beginselen leeren;
— de leerlingen die op (in) eene bank zitten: de achterste bank is lastig;
— (in eene kerk) gestoelte, met of zonder deuren de bank der ouderlingen, de bank (het bankje) van den koster;
— door de bank, door elkander, gemiddeld:
— (spr.) voor stoelen en banken spreken, voor weinig kerkgangers;
— iets niet onder stoelen of banken steken, er niet geheimzinnig mee zijn, het niet verbergen, inz. openlijk voor zijne meening uitkomen;
— (veroud.) iem. van de bank drinken, thans onder de tafel drinken:
— de bank (het bankje) der beschuldigden, waar de beschuldigden voor het gerecht zitten, ook iem. op het bankje der beschuldigden brengen, hem aanklagen, hem eene aanklacht doen oploopen;
— (in sommige vertrekken, vooral in schepen) de tegen de zijden getimmerde zitplaatsen die tevens dienen tot bergplaats;
— houten tafel, waarop hetgeen men te koop biedt, ligt uitgestald, toonbank, inz. de vleeschbank waarop het vleesch gehouwen en ten verkoop gelegd werd; vischbank;
— (spr.) hand van de bank, ’t vleesch is verkocht, (in toepassing op eene vrouw die niet meer vrij is) woorden waarmee men iem. die te vrijpostig is, terugwijst;
— achter de bank raken, liggen, vergeten worden, niet meer in tel zijn, geminacht worden;
— hij wordt achter de bank geschoven, met opzet verwaarloosd;
— allerlei andere houten tafels, bij verschillende ambachten in gebruik, vaak met een kastje er onder, vgl. werkbank, schaafbank, aanrechtbank enz.;
— aan de bank werken, staan, bankwerker zijn;
— rek, ook eene enkele plank of een stuk hout waarop iets geplaatst wordt of iets rust, zie EMMER-, POTTENBANK; VENSTERBANK;
— (krijgsw.), barbette;
— een plankje met twee pooten, waarop de voeten gezet worden, voetbank;
— eene verheffing van den bodem onder water, meestal ontstaan door ophooping van slib, zand, kiezel, steenen, die voor de scheepvaart hinderlijk en gevaarlijk is, zandplaat, zandbank, klip;
— de plaats in zee of in zeearmen, waar men oesters plant om er, nadat ze lang ongestoord vermenigvuldigd zijn, voortdurend te kunnen vangen, oesterbank; zie KORAALBANK;
— eene laag van eene eenigszins vastere steensoort dan de omringende en tevens van groote uitgebreidheid; oerbank; de banken in den grond beletten den groei der boomen;
— (veend.) veenakker, door evenwijdige lijnen afgedeeld die de grootte van een turf bepalen;
— eene bank van wolken, donkere streep van wolken aan den horizon; bankje, o. (-s), zie aldaar.

2. bank - v. (-en), (handel) instelling die den omloop van geld, het crediet bevordert, enz., zie CIRCULATIE-, DEPOSITO-, GIRO-, HYPOTHEEK-, WISSELBANK;
thans inz. eene instelling die tegelijkertijd disconto-, deposito- en circulatiebank is: de Nederlandsche bank;
— zoo goed, zeker, solide als de bank, zeer solide;
— het is zoo vast als de bank, zeer vast, het is bepaald waar;
— de bank van leening, instelling van eene gemeente of van particulieren, waar goederen beleend kunnen worden, eene credietinstelling waar men voorschotten verstrekt op onderpand van roerende goederen: eene bank houden;
— daar geeft de bank geen geld op, dat is niets waard, (ook) dat is zeer onzeker;
— gebouw waarin eene bank gevestigd is;

(bij hazardspelen) instelling die de gelegenheid voor zulke spelen aanbiedt: de bank van Monte Carlo;
— (bij het banken) wie het eerst een aas krijgt, heeft de bank, is bankier;
— de bank gaat over, een ander wordt bankier;
— de bank houden, ovememen, de bankhouder of bankier zijn, worden;
— eene groote bank, aas en pop;
— kleine bank, aas en tien;
— de bank laten springen, zoo veel winnen, dat de bankier niet meer betalen kan.

< >