Gepubliceerd op 02-09-2018

Dan

betekenis & definitie

DAN, bw. op dien (tevoren aangeduiden) tijd: morgen hebben we vacantie; dan gaan we naar Scheveningen;

vervolgens, daarna: eerst werken, dan spelen;
bovendien, daarbij hij bezit twee huizen in de stad en dan nog een lief buitentje;
— in dit (te voren aangeduide) geval: hij is getrouwd en dan kan men niet doen wat men wil;
— in eene vragende tegenwerping om het daarin genoemde feit te doen uitkomen als gevolgtrekking uit het beweerde ge zegt, dat de man stellig onschuldig is, maar hebben dan alle getuigen gelogen;
— in eene tegenwerping, vóór ’t woord toch ge geeft erg op dien schrijver af, maar hij had dan toch zijn onderwerp goed bestudeerd;
— in een gebiedenden zin, om ’t ongeduld, ’t misnoegen van den spreker uit te drukken, vooral in verbinding met toch: ga dan aan je werk; wees dan toch eindelijk eens stil;
— nu en dan, soms, op ongeregelde tijden;
— hij schreef mij, dat hij dan en dan zou komen, op dien (door hem genoemden, maar nu door mij verzwegen) tijd:
— en dan ? wat verder, wat zult ge dan doen, (ook) wat zou dat ?;
— dan wordt in den hoofdzin gebruikt als terugwijzing naar een voorafgaanden tijdbep. of voorw. zin als de klok twaalf slaat, dan leg ik mijne pijp neer; als de boot niet op tijd vaart, dan kom ik niet;
— in de spreektaal ook na gewone bepalingen morgen, dan ga ik uit; bij dooiweer, dan wordt de baan ongeschikt;
— voegw. na een comparatief: hij heeft meer geld dan ik (de spreektaal gebruikt doorgaans als);
— na de woorden ander, anders een ander dan hij heeft het me verteld; dat is anders dan gij zegt;
— na een ontkennenden zin, om eene uitzondering, eene beperking in te leiden hij gaat nooit uit dan ’s Zondags, behalve ’s Zondags;
— hij heeft niemand op de wereld dan zijne moeder;
— ik zie hem niet dan in gezelschap;
ook na vragende zinnen met ontkennende kracht: wie is er goed, dan God alleen ?;
— (als beperkend tegenstellend voegw.) echter, doch vol hoop hadden onze mannen zee gekozen, spoedig zouden ze de eer der vlag gewroken hebben; dan de Heer had anders over hen besloten;
— in plaats van ’t uitsluitend tegenst. of wanneer ’t onderschikkende of voorafgaat (vaak verbonden met wel); ik weet niet, of ik hem hier roepen zal, dan of (ook of dat) ik hem maar thuis zal laten blijven; gij vraagt mij, of zijn verzuim aan onwil dan wel aan onachtzaamheid toegeschreven moet worden;
— al dan niet, al of niet: ge moet melden of gij ’t al dan niet aanneemt.