Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

WERELDOORLOG II

betekenis & definitie

(1939-1945)

I. Politiek overzicht

Wereldoorlog II is een voortzetting van Wereldoorlog I inzover hij een reactie is tegen verschillende vredesbepalingen van 1919 en voorzover er vraagstukken uit het eerste conflict bij betrokken zijn. De eerste Wereldoorlog was de gelijktijdige beslechting van geschillen van gelijke structuur. In de tweede ziet men naast elkaar de strijd om de doorvoering van een bepaalde ideologie, die van het nationaal-socialisme, een strijd om expansie in Europa en verwante gebieden en een imperialistische worsteling in Azië. Alles wordt vrij luchtig bijeengehouden door een enigszins vergelijkbaar staatkundig systeem van totalitair karakter aan de ene zijde en een gevarieerd democratisch staatkundig stelsel aan de andere zijde.

De nationaal-socialistische ideologie droeg in zich de verering van bloed en bodem. Voor Duitsland betekende dit in de eerste plaats verzet tegen de bepalingen van het verdrag van Versailles, die rechten op Duitse bodem beperkten. Bij zijn proclamatie van 17 Mrt 1935, onttrok Hitler zich aan de binding van de bewapeningsbepalingen van Versailles. De belanghebbenden bij de handhaving daarvan, Frankrijk, Engeland en Italië, verenigden zich in het front van Stresa, dat echter geen resultaat opleverde en dat zijn betekenis geheel verloor als tegenwicht tegen een herboren militair Duitsland, toen Italië door zijn actie in Abessinië (1935) de oppositie van Engeland en Frankrijk opriep en op Engelse suggestie de Volkenbond zijn sancties tegen de Italiaanse agressor trachtte toe te passen.

Vandaar, dat Hitler het op 7 Mrt 1936 aandurfde met een enkele divisie de voornaamste steden van de linker Rijnoever te bezetten. In de eerste plaats was dit een bedreiging van Frankrijk, dat echter door zijn slappe houding bij de sancties tegen Italië (Laval) de steun van Engeland had verbeurd, terwijl Italië uit den aard der zaak niet wilde optreden.

De staten in Oost-Europa, ten dele verenigd in de Kleine Entente tegen Hongarije, en die van de Balkanbond, gericht tegen Bulgarije, die door Frankrijk als potentiële macht tegen Duitsland werden beschouwd, hadden misschien kunnen helpen. Maar Polen was sinds 1934 door een vriendschapsverdrag met Duitsland verbonden. waarbij voor tien jaar de status van Dantzig en de zgn. Corridor waren gegarandeerd. En Joegoslavië oriënteerde zich liever op Italië, nadat zijn koning Alexander te Marseille was vermoord (1934)

De eerste verovering van gebied buiten het Duitse Rijk was de Anschluss van Oostenrijk (1938, Z Anschluss en Oostenrijk, geschiedenis).

Italië verspeelde door hierbij lijdelijk toe te zien zijn invloed in Midden-Europa, waartegenover de dank van Hitler niet kon opwegen. De gebieden in Memel, Dantzig en de Corridor, die ook door het tractaat van Versailles van Duitsland waren afgescheurd, konden eerst later naar het Rijk worden getrokken, omdat dit te grote reacties in het Oosten zou opwekken.

Vandaar dat Hitler na Oostenrijks val zijn aandacht op Tsjechoslowakije richtte. Het nationaal-socialisme ging hierbij van de eerste in de tweede phase over. De strijd om de Sudeten-Duitsers behoorde nog tot de eerste, want het was de bundeling van personen van Duitse afstamming onder één Führer, Henlein, o.a. door de vorming van een Sudetenlegioen, waarvan de betekenis bewust werd bij de verkiezingen van 1935.

Doch eerst in 1938 kwamen Henlein’s agressieve eisen tot geestelijke en staatkundige autonomie, die echter Hitler’s bedoelingen niet konden dragen. Daarom wilde deze grijpen naar het middel van de door gefingeerde Tsjechische wandaden geëiste wraaktocht van het Duitse leger, die echter door de paraatheid van de Tsjechische troepen niet raadzaam was. Vervolgens poogde hij door een politieke zenuwoorlog de regering van Benes murw te maken, waarin hij slaagde door de medewerking van het Westen, vooral van Engeland, dat Lord Runciman als bemiddelaar aanbood, om Hitler door Tsjechische concessies te verzoenen. Toen deze bemiddelingspoging onvoldoende succes had en oorlog bleef dreigen, vloog Chamberlain een- en andermaal naar Hitler, wist met medeweten van Frankrijk suggesties aan Tsjechoslowakije te doen, die veel verder gingen dan de autonomie van de Sudeten-Duitsers en nam, toen Hitler’s uitdagende redevoering in het Sportpalast een oorlogsdreiging scheen in te houden, gaarne de voorstellen van Mussolini aan tot het houden van een viermogendhedenconferentie. Bij de vrede van München moest Tsjechoslowakije meer afstaan dan de gebieden met een Duitse meerderheid. Ook Polen en Hongarije kregen een deel.

De overeenkomst tussen Chamberlain en Hitler ter hand having van de vrede kon slechts een ogenblik het gevoel van onbehagen in het Westen over de geleden nederlaag wegnemen. Engeland gevoelde zich gehoond in zijn eerste minister. Rusland wantrouwde steeds sterker zowel Duitsland en Italië als Frankrijk en Engeland, die gezamenlijk de Russische bondgenoot Tsjechoslowakije hadden verminkt. Daartegenover groeide in Mussolini de aarzeling over zijn verbinding met Berlijn. Hij zocht compensatie in een luidruchtig eisen van Franse irredenta.

Geheel overeenkomstig de nat.-soc. ideologie ging Hitler thans over in de tweede phase. In een gefederaliseerd Tsjechoslowakije-Roemenië zette hij de laatste twee tegen het eerste op, bewoog het tweede tot het uitroepen van de onafhankelijkheid, en toen Praag geweld wilde gebruiken, dwong hij de opvolger van Bene§, Hacha, tot het tekenen van een verdrag, waarbij Bohemen en Moravië als protectoraat onder het Duitse Rijk komen; Slowakije sloot een verbond met Duitsland en Roethenië werd aan Hongarije toegewezen. Duitsland begon met staten van de tweede rang om de Germaanse kern te groeperen.

Het kostte slechts enkele dagen, om Memel weer terug te brengen onder het Rijk. Maar de staatkunde ten aanzien van Dantzig en de Corridor beoogde niet alleen het terugbrengen van oorspronkelijk Duits gebied, maar was er ook op gericht Polen tot afhankelijkheid te brengen, zoals met het gebied van Tsjechoslowakije was geschied.

Maar Engeland en Frankrijk hadden thans ingezien, dat Hitler overgegaan was van de eerste in de tweede phase van de uitwerking van de nat.soc. ideologie. Zij trachtten door het geven van garanties aan België en aan Nederland, aan Zwitserland, aan bedreigde staten op de Balkan en aan Polen hieraan paal en perk te stellen. Engeland werd hierbij niet gedreven door eisen van strategie, maar door het gevoel van verantwoordelijkheid tegenover de doorvoering van een voor de democratie gevaarlijke ideologie. Vergeefs zochten Frankrijk en Engeland echter de steun van Rusland voor hun garantiepolitiek. Moskou vertrouwde sinds München het Westen niet en vreesde zich te binden zonder voldoende tegenprestatie aan de andere zijde. Aan Duitsland was dit niet onbekend, maar het trachtte zijn agressie te verhullen als bescherming van aangevallen volksgenoten.

Ten aanzien van Dantzig was dit onmogelijk, omdat dit intern geregeerd werd door een nat.-soc. bewind. Hier werd vnl. de nadruk gelegd op de hereniging van oud-Duits gebied.

Italië, dat in dit stadium geen oorlog wilde, zag zeer goed in, dat Hitler de oorlog wilde voor nat.soc. belangen (onderhoud tussen von Ribbentrop en Ciano, Aug. 1939). Voor een overeenkomst met Engeland schrijnende wonden van de sanctiepolitiek echter te sterk. Duitsland was gelukkiger, toen het, slechts door enkelen voorzien, enige dagen later met Rusland een niet-aanvalsverdrag wist te sluiten (23 Aug. 1939). Sindsdien was het ieder duidelijk, dat de aanval op Polen aanstaande was. Volkomen duidelijk heeft Chamberlain Hitler gewaarschuwd, dat de Westerse democratieën dit met oorlog zouden beantwoorden.

Desondanks rukten Duitse troepen op 1 Sept. 1939 Polen binnen, nadat Hitler de tegenover Oostenrijk en Tsjechoslowakije gevoerde methode van ultimatum en onderhandeling met een gevolmachtigde had getracht te herhalen. Zowel Engeland als Frankrijk stelden de eis van het terugtrekken van de Duitse troepen uit Polen, wat zowel militair-technisch als staatkundig onmogelijk was. Toen geen antwoord binnenkwam verklaarden Engeland en Frankrijk op 3 Sept. tegen de Duitse verwachting aan het Derde Rijk de oorlog.

Engeland noch Frankrijk werd hierbij gedreven door politiek of economisch imperialisme. Hun verzet ging tegen de doorwerking van de nat.-soc. ideologie, die na de bundeling van de eigen volksgenoten agressief tot subordinatie van de omliggende volken van andere afstamming wilde overgaan. Hun democratische staatsvorm, die contact zocht met de handhaving van mensenrechten en de eerbied voor het gegeven woord, stond lijnrecht tegenover het totalitaire systeem van het Derde Rijk, dat zich slechts door machtsbegeerte en niet door streven naar recht en goede trouw liet leiden. Zij stelden vrijheid tegenover dictatuur.

Na de snelle ineenstorting van Polen door de Duitse legers trad ook de Sovjet-Unie op, bezette het oostelijk gedeelte, onder voorwendsel, dat de Poolse staat ontbonden was. Beide mogendheden sloten een overeenkomst, waardoor Polen geheel werd verdeeld. Het aan Duitsland toegewezen gedeelte moest dienen als reservoir voor afhankelijke werkkrachten, die bij honderdduizenden naar Duitsland werden gezonden. Bepaalde gebieden werden gebruikt voor het bijeenbrengen en later uitmoorden van Joden uit allerlei landen. Andere streken dienden als kolonisatiegebied voor elders uitgeweken Duitsers.

Het Russische gedeelte moest dienen als voorterrein voor verdediging, zoals ook de Baltische staten, van Duitse minderheden gezuiverd, met defensieve bedoelingen aan Rusland door verdragen werden verbonden. Bij Finland vond dit streven verzet, wat tot oorlog leidde, die aanvankelijk door Finland met succes gevoerd, ten slotte toch tot een overwinning van de Sovjet-Unie leidde. Merkwaardig zijn in deze periode (30 Nov. 1939 tot 13 Mrt 1940), zowel de pogingen van de Skandinavische staten om Finland hulp te verlenen als wel de plannen van Engeland en Frankrijk om de Sovjet-Unie aan te vallen, door Skandinavië en uit het Middenoosten, ter uitvoering van een beslissing van de Volkenbond als wel om een gewaande bondgenoot van Duitsland te treffen, plannen, die korte tijd later door de Duitsers gepubliceerd, de samenwerking tussen Rusland en het Westen zeer hebben belemmerd.

Na de afwijzing door het Westen van de vredesvoorstellen van Hitler en bemiddelingspogingen van verschillende zijden door Duitsland begon de politieke toestand meer tekening te tonen. De Balkanbond verklaarde zich neutraal. Turkije sloeg beslist elke band met Rusland af, maar sloot met Engeland en Frankrijk een verbond van beperkte verdediging. Toen telkens een aanval van het Derde Rijk op de lage landen bij de zee dreigde, beraamden België en Nederland nauwere samenwerking, die echter door een systematisch vastgehouden neutraliteit niet tot aansluiting bij de Geallieerden kon voeren.

Het nat.-socialisme huwde thans de uitvoering van zijn ideologie aan de strategie door zijn aanval op Denemarken en Noorwegen (8 Apr. 1940), die, na kortstondig verzet overweldigd, mede met behulp van enkele verraders als Quisling, als Germaanse staten enige zelfstandigheid behielden, maar de leiding van het Groot-Duitse Rijk in hun staatkunde hadden te volgen. In beide landen bracht de verzetsbeweging de vijand grote schade toe. In Noorwegen werd dit verzet gesteund door het moedig optreden van het hoogste rechterlijke college, dat zijn werk staakte, toen de bezetter in strijd met het oorlogsrecht optrad.

Het westelijk front was gedurende de gehele winter onbegrijpelijk verstard, waarschijnlijk uit militaire overwegingen, maar ook door binnenlandse politieke strijd in Frankrijk tussen Daladier en Reynaud. De op 10 Mei 1940 begonnen grote doorbraak door Nederland, België en Frankrijk kwam nog als verrassing. Ook deze had ten slotte tot doel twee Germaanse staten onder de leiding van het Groot-Duitse rijk te stellen, en tevens aan Duitsland een groot front voor de aanval op Engeland te verschaffen. Het eerste mislukte geheel, ondanks de hulp, die de bezetter ontving van de Nat.-Soc. Beweging in Nederland onder Mussert en van het Rexisme onder Degrelle in België.

Het tweede doel werd bereikt door de snelle ineenstorting van Frankrijk, niet alleen door militaire, maar ook door politieke oorzaken bewerkt, daar de communisten de regering toen weinig of niet steunden en het uiterst rechtse gedeelte afkerig was van de bestaande parlementaire democratie. Vandaar dat het door Pétain geleide bewind niet naar de koloniën uitweek, maar zich tevreden stelde met het bestuur van het onbezette gebied, met Vichy als middelpunt, onder sterke druk van Duitsland, hoewel dit niet kon verhinderen, dat zich reeds op 18 Juni 1940 onder de generaal De Gaulle een comité van vrije Fransen vormde, dat op 7 Aug. door Engeland werd erkend als vertegenwoordiger van Frankrijk, maar welks oproep tegenover de populariteit van Pétain ook in de koloniën weinig werd erkend en in elk geval niet kon verhinderen, dat de Franse vloot weigerde zich met de Engelsen te verbinden, waarop het optreden van de Britse vloot volgde (3 Aug.).

Onder Duitse instemming reorganiseerde Pétain zijn bewind in autoritaire zin, nam zelfs deel aan anti-Joodse maatregelen, bleef echter diplomatiek contact houden met Roosevelt, hoewel hij tegelijkertijd door zijn slappe houding in Indo-China de Japanse agressie tegen de V. S. begunstigde, maar weigerde aan Hitler de beschikking over steunpunten in de koloniën en der nog altijd aanzienlijke resten van de Franse vloot. Een Franse nat.-soc. beweging onder Laval en Déat bereikte de Franse volksziel niet; het verzet, na de toetreding van de Sovjet-Unie tot de vijanden van Duitsland ook sterk door communisten gesteund, zowel in bezet als onbezet gebied sterk georganiseerd, hield de hoop op herleving levendig. De inval van de Geallieerden in Noord-Afrika sleepte de Duitse bezetting van het Frankrijk van Vichy mede, waarna het bestuur van Pétain, waarin Laval thans weer de grootste rol speelde, door ieder veronachtzaamd, klaaglijk zijn bestaan rekte, waartegenover de maquis het nieuwe Frankrijk vertegenwoordigde.

Intussen trad het nat.-socialisme in zijn derde phase. Gesteund door vroegere sympathieën voor de vorming van grote economische eenheden richtte het zich thans naar Z.O.-Europa. Hongarije, geleid door de herinnering aan de smadelijke vrede van Trianon (1919), wilde naast de reeds verkregen restitutie van Slowaaks gebied, thans ook Zevenburgen van Roemenië, dat echter reeds Boekowina en Bessarabië aan Rusland had moeten afstaan, zoals het weldra Zuid-Dobroedsja aan Bulgarije moest teruggeven. Een en ander wekte grote inwendige reacties in Roemenië op, die tot het vertrek van koning Carol en de instelling van een bewind onder Antonescu leidden, ondanks verzet, dat met behulp van de Duitse S.S., werd gesmoord, en tot gelijke afhankelijkheid als de vrijwillig aanvaarde ondergeschiktheid van Hongarije aan de Duitse eisen leidde. De verhouding werd neergelegd in een aansluiting van Hongarije bij het driemogendhedenpact van Duitsland, Italië en Japan (20 Nov. 1940), van Roemenië (23 Nov. 1940), en Slowakije (24 Nov. 1940), maar de toetreding van Bulgarije werd door Russische en Turkse invloed voorlopig verhinderd, ondanks de in uitzicht gestelde gebiedsvergroting ten koste van Joegoslavië en Griekenland, dat zich sinds 28 Oct. 1940 door Italië zag aangevallen.

Maar van herstel van een neutrale Balkanbond was natuurlijk geen sprake meer, hoewel Bulgarije nog een niet-aanvalsverdrag met Turkije wist te sluiten, toen van enige betekenis, omdat Turkije zelf zijn vriendschap met Rusland wist te handhaven en op zijn bondgenootschap met Engeland prijs bleef stellen, zodat de invloed van de Duitse gezant von Papen in Ankara geen resultaat had. Evenwel werd het economisch program op de wijze, zoals men zich dat tijdens het Keizerrijk reeds had ingedacht, maar thans sterker ondersteund door de dreiging met machtsmiddelen, tot op de Balkan met allerlei economische en monetaire middelen ten voordele van Duitsland uitgevoerd. Zelfs moest Turkije daaraan mededoen, tot het bij de naderende val in 1945 zich daaraan wist te onttrekken.

Zuiver ideologisch geconstrueerd waren de pogingen Spanje onder Franco tot medewerking te bewegen tot de strijd tegen Engeland, waaraan men Gibraltar hoopte af te dwingen, zonder resultaat, ondanks de aandrang van minister Serrano Suher en de herhaalde pogingen van de Führer om met Franco tot persoonlijke besprekingen te komen (28 Oct. 1940).

Italië, met Duitsland verbonden door „het stalen pact”, was weinig bereid reeds thans aan de oorlog deel te nemen tengevolge van de tegenstand van de koning en het pessimisme van Ciano, maar na Hitler’s bespreking met Mussolini op de Brenner en de overwinningen in Denemarken, Noorwegen en het Westen verklaarde het onder de indruk van de Duitse macht op 10 Juni 1940 de oorlog aan Engeland en Frankrijk. In de Alpen leed het aanstonds een nederlaag, waaruit het werd gered door de wapenstilstand. Tegen Engeland streed het vnl. in Libye en Somaliland. De uitbreiding van de Duitse invloed naar Z.O.-Europa, door Mussolini met grote tegenzin waargenomen, bracht deze er toe, ter voortzetting van de verovering van Albanië (7 Apr. 1939), ook aan Griekenland onder gezochte voorwendsels de oorlog te verklaren (28 Oct. 1940). Engeland kon krachtens het bestaande verdrag van bijstand slechts weinig hulp verlenen, daar deze onttrokken moest worden aan het zwaar bedreigde front in Libye. Bulgarije sloot zich na veel tegenstribbelen eindelijk bij de as aan (1 Mrt 1941).

Joegoslavië volgde, eveneens weinig enthousiast, eerst door een vriendschapsverdrag met Hongarije, dan, na een bespreking van de prins-regent Paul met Hitler te Berchtesgaden, door toetreding tot het anti-Komintern-pact. Dit gehele stelsel viel echter uiteen door een paleisrevolutie in Belgrado, die de Regent verdreef, Peter op de troon plaatste en de verbintenis met Duitsland annuleerde. Een niet-aanvalsverdrag met de Sovjet-Unie (5 Apr. 1941) verwekte groot opzien, maar kon niet verhinderen, dat Duitsland onmiddellijk daarop, gesteund door Hongarije en Bulgarije, aan Joegoslavië de oorlog verklaarde, om daardoor ook Griekenland, waartegen Italië niet opgewassen bleek, te kunnen aanvallen.

Vreemd in het nat.-soc. stelsel was de vorming van een zelfstandig koninkrijk Kroatië, onder de hertog van Spoleto, als Rooms-Katholiek land, gekeerd tegen het Grieks-Katholieke Servië. De verhouding tussen de Oestasji’s van Pavelitsj in Kroatië en de Tsjetniks onder Mihailowitsj in het oude Servië en de latere meer communistische partisanengroepen onder Tito, is echter nog niet geheel opgehelderd. Vast staat, dat de voorlaatste steun ontving van Londen en later met de Duitsers enig contact had.

In Griekenland vond men na de bezetting verzet van de E.A.M., dat beschikte over een leger, E.L.A.S., waarnaast zich nog een democratische groep vormde van de E.D.E.S. Alleen de laatste ondervond enige belangstelling van de uitgeweken regering en was, onder heftig gekrakeel met de andere groepen, toch van enige betekenis voor de ondergrondse actie tegen de Duitsers.

Ondertussen trachtte Duitsland van hieruit naar het Midden-Oosten door te dringen, met hulp van de Groot-Moefti van Jeruzalem en nationalistische bewegingen in enkele Arabische staten (Irak). Deze werden snel bedwongen door de Engelsen, die tevens Syrië aan Vichy ontrukten en, onder medewerking van de Russen, Perzië bezetten, waarna Afghanistan zelfstandig de Duitse invloed uitschakelde. Dit gehele gebied, met inbegrip van de weldra onafhankelijke republieken Libanon en Syrië, kwam zo voor de Geallieerden beschikbaar, wat vooral van betekenis was voor de Westerse hulpverlening aan de Sovjet-Unie.

Rusland toch was na het verdrag van 23 Aug. 1939 geleidelijk duidelijker zijn eigen politiek gaan voeren, blijkende uit de overweldiging van Oost-Polen, van de Baltische staten en Finland, de verdrijving van de Duitse minderheden, zijn verdrag met Joegoslavië en vooral uit zijn onzijdigheidsverdrag met Japan, hetgeen echter alles kennelijk defensief van strekking was.

In afwijking van de politiek van Bismarck werkte thans in Duitsland een sterke drang naar het Oosten, waarbij het steun zocht en vond bij Hongarije, Roemenië en Finland, die, eigen belangen najagend, onvoldoende inzagen, dat de voorgewende strijd tegen het bolsjewisme in wezen voortzetting was van het politiek en economisch imperialisme van Wereldoorlog I, thans als kruistocht voor het Christendom voorgesteld, wat echter geen steun van de Paus vermocht te bewerken.

Na de opening van de vijandelijkheden op 22 Juni 1941 ontving Hitler weldra steun van een Spaanse „blauwe divisie”, van enkele vrijwilligerslegioenen uit Denemarken, Noorwegen, Frankrijk en Nederland, echter niet van het gros van de bevolking van deze landen.

Engeland sloot met Rusland reeds op 10 Juli 1941 een verdrag van wederzijdse hulp, later uitgebreid tot vele uitgeweken regeringen en versterkt door de hulp van de V. S. en niet het minst door een beroep op de samenwerking van alle Slavische volken en door de zekerheid, dat Turkije niet als vijand zou optreden.

Vrijwel onafhankelijk van dit alles ontwikkelde zich in Oost-Azië de agressie van Japan, voortzetting van de strijd tegen China (1894), tegen Rusland (1904) en Duitsland (1914), bedoelend de leiding in Azië te verwerven en de Westerse machten te verdrijven. Japan scheurde van China een zelfstandig rijk Mandsjoekwo af, riep een afzonderlijke afhankelijke regering in het leven te Peking, evenals te Nanking, maar kon de nationale Chinese regering te Tsjoengking niet direct treffen.

Van de nederlaag van Frankrijk maakte Japan gebruik door aan de regering van Vichy het gebruik maken van wegen en vliegvelden in Indo-China af te dwingen (30 Aug. 1940), wat ook Thailand er toe dreef, ondanks interventie van de V.S., met Japanse hulp een groot gebied af te persen. De Japanse agressie richtte zich daarna vooral tegen Engelands positie in Oost-Azië en zelfs in Australië en Nieuw-Zeeland, trachtte Nederlandsch-Indië economisch te onderwerpen, en sloot door zijn minister Matsoeoka op diens terugreis via Moskou van een bezoek aan Rome en Berlijn met Stalin het reeds genoemde onzijdigheidsverdrag, waardoor Rusland zich bij een Duitse aanval in de rug gedekt wist en Japan geen vrees voor Rusland behoefde te koesteren, indien het overging tot de oorlog met Engeland en de V.S. Bijna tot aan de Japanse capitulatie hebben de twee partners elkander economische en strategische voordelen verschaft.

Indo-China werd in de zomer van 1941 geheel afhankelijk gemaakt, wat eveneens geschiedde met Thailand, waardoor het gevaar voor Malaka, Birma en Ned.-Indië en zelfs voor de Philippijnen zeer werd vergroot. De V. S. bleven echter door onderhandelingen met Japan de uitbarsting van het conflict vertragen, hoewel Washington vasthield aan de oude politiek, die geen discriminatie van enige mogendheid t.a.v. China tolereerde.

Gedurende deze onderhandelingen zette Japan zijn opmars in de pas verworven gebieden voort en bereidde de aanval op de Westerse bezittingen voor, waarin het niet geremd werd door de persoonlijke boodschap van Roosevelt aan de Mikado Hirohito, zodat Japan zonder oorlogsverklaring nog tijdens de onderhandelingen de vlootbasis Pearl Harbor aangreep en de daar gestationneerde Amerikaanse vloot zwaar beschadigde (7 Dec. 1941), wat onmiddellijk de oorlogsverklaring van Engeland, Ned.-Indië, het Vrije Frankrijk en de Britse Dominions uitlokte, terwijl de andere mogendheden van het Driemogendhedenpact eveneens met de V. S. en Engeland in oorlog raakten, met uitzondering van Finland, dat ook na de verbreking van de diplomatieke betrekkingen met Washington in 1944 geen conflict met de V. S. kreeg. Roosevelt had reeds na 1939 de volksmening in de V. S. aan interventie doen wennen en door zijn politiek van samenwerking met de Zuid- en Midden-Amerikaanse staten de steun van deze mogendheden voorbereid.

Pan-Amerikaanse conferenties in 1942 gaven aan een gezamenlijk optreden vaste vorm, waaraan zich echter Argentinië, uit afkeer van de suprematie van Washington, bleef onttrekken en zelfs met steun van Duitse agenten een tegenactie ontwikkelde, die echter niet verhinderde, dat uit alle andere staten van Zuid- en Midden-Amerika krachtige militaire en economische hulp werd geboden. Voor een deel hing deze houding van Argentinië samen met de sympathie voor een autoritair bewind, zodat het land eerst vlak voor de capitulatie aan Duitsland de oorlog verklaarde.

Intussen versterkte de snelle Japanse opmars in 1942 in Z.O.Azië wel de ontevredenheid in Brits-Indië, bevorderde bij de Hindoes de zucht naar volledige afscheiding en bij de Mohammedanen de vrees voor onvoldoende bescherming van de minderheden, hetgeen de voormalige ambassadeur van Engeland in Moskou Sir Stafford Cripps niet bevredigend wist op te lossen. Brits-Indië bleef bedreigd door Japanse aanvallen, die echter bijna geheel uitbleven, hoewel de door de Indische Congrespartij gepredikte burgerlijke ongehoorzaamheid aanvallen op Brits-Indië zeer zouden hebben begunstigd.

Onderwijl namen de V.S., waarin geen tegenstelling van Republikeinen en Democraten t.a.v. de oorlog meer heerste, dat economisch zich steeds meer versterkte, nu de hulp aan de Geallieerden niet meer onder de beperking van de neutraliteitswet of alleen via de leen- en pachtwet geschiedde, en dat sociaal de arbeiders steeds meer voor de oorlog wist te interesseren, zodat het aantal stakingen sterk terugliep, steeds meer de leiding over van Engeland, dat in 1940 en 1941 vrijwel alleen de oorlog in het W. had moeten voeren, waarbij Roosevelt overal de bezielende factor was.

In Engeland behield Churchill schier onbetwist de leiding, vooral omdat Attlee, de leider van de Labour Party, als vice-premier in het kabinet was opgenomen, evenals andere leidende figuren uit deze partij. Enkele binnenlandse vraagstukken konden worden opgelost. De samenwerking met de dominions werd steeds steviger en bracht de gezamenlijke oorlogsproductie op ongekend hoog peil.

Alleen in Zuid-Afrika, waar Smuts de leiding had, ontwikkelde zich een sterke oppositie onder Hertzog en Malan tegen het samengaan met Engeland. Ierland bleef zelfs geheel neutraal en verzette zich tegen het gebruik van Noordiers grondgebied door de Geallieerden, wat echter alleen tot resultaat had, dat Ierland in het wereldbewustzijn alleen kwam te staan.

Onder invloed van de wijziging van de krachtsverhoudingen durfde Franco, die nog in Juni 1940 het internationale Tanger aan zich trok en op 23 Oct. 1940 een samenkomst had met de Führer, toch niet overgaan tot medewerking aan een Duitse onderneming tegen Gibraltar. Hiertoe werkte later een olie-embargo van de V.S. mede, dat eerst bij de aftreding van de zeer Duitsgezinde minister van Buitenlandse Zaken Serrano Suner, zwager van Franco, kon worden opgeheven, maar dat later weer werd hersteld, toen Franco doorging met het houden van pro-Duitse redevoeringen.

Portugal, sinds de Middeleeuwen met Engeland in nauw verbond, nog versterkt in het begin van de 18de eeuw en economisch van Engeland afhankelijk, stelde in het najaar van 1943 de Azoren ter beschikking van de Geallieerden.

De ongunstige ontwikkeling der krijgsverrichtingen bracht onrust in Italië, welke Mussolini poogde te onderdrukken door wijziging in zijn kabinet (Ciano moest verdwijnen), versterking van de defensie en nauwer band tussen regering en partij, echter vergeefs, daar op 25 Juli 1943, toen de geallieerde inval in Italië dreigde, Mussolini op last van de koning door officieren werd gevangen genomen en weggevoerd. Later werd hij weer door de S.S. officier Skorzeny bevrijd, hoewel zijn rol sindsdien was uitgespeeld en zijn révolutionnaire republiek nooit opgang heeft gemaakt. Ten slotte werd hij bij de opstand van de Italiaanse partisanen gedood.

De nieuwe leider van de regering Badoglio vernietigde de macht van de fascistische partij, bleef eerst ogenschijnlijk aan de zijde van de Duitsers, maar sloot in het geheim een wapenstilstand (afgekondigd 8 Sept. 1943), die algehele militaire overgave inhield, doch slechts voor de vloot kon worden uitgevoerd.

Reeds op 5 Mei 1941 was Stalin, tot dusver slechts secretaris-generaal van de communistische partij, benoemd tot president van de Raad van Volkscommissarissen. Hoewel van tijd tot tijd verandering in zijn medewerkers werd aangebracht, bleef hij op deze plaats, bij overwinning en nederlaag.

Na de Duitse terugtocht bleek het vredesverlangen in Finland toe te nemen, dat door een bezoek van Ribbentrop werd geremd, maar op 4 Sept. 1944 onder Zweedse bemiddeling tot een wapenstilstand leidde. In het Z. geschiedde iets dergelijks in Roemenië, waar de koning Michaël een einde maakte aan het autoritair bewind van Antonescu, hetgeen vrijwel onmiddellijk door een wapenstilstand werd gevolgd. Bulgarije, dat overigens nog niet in oorlog was met Rusland, kreeg ook een wapenstilstand gedicteerd. Het Russische leger trok door Bulgarije heen en verdreef met krachtige hulp van de partisanen de Duitse bezetter in Joegoslavië, begunstigde de troepen van de communist Tito, en richtte zich daarna op Hongarije.

Engelse troepen landden intussen via Kreta in de Peloponnesus, herstelden de naar Cairo uitgeweken Griekse regering, maar konden niet verhinderen dat er strijd ontstond tussen de reeds genoemde beweging van de E.A.M., die thans communistisch georiënteerd was en de macht trachtte te veroveren, met steun uit Joegoslavië, Albanië en Bulgarije, en het bewind van koning George, wiens plaats op aandrang van de Engelsen tijdelijk werd ingenomen door de aartsbisschop Damaskinos als regent. Zo werd Griekenland door het optreden van buiten behoed voor een communistisch bewind, waarover Churchill overigens harde woorden te horen kreeg.

Meer ingewikkeld was de toestand in Polen, dat nog altijd een uitgeweken regering had, die contact had met het verzetsleger, dat Warschau als middelpunt had. Bij de opmars der Russen werd in Lublin een „nationaal bevrijdingscomité” gevormd, dat onmiddellijk hervorming bracht in de grondeigendom. Op 1 Aug. 1944 brak te Warschau een opstand uit, die van geen enkele zijde werd ondersteund en na twee maanden moest worden opgegeven, welk droef resultaat door de Polen te Londen aan opzettelijk gebrek aan hulp van Russische zijde werd geweten. Hierdoor werd de breuk tussen de twee Poolse regeringen des te groter, ondanks de pogingen van Churchill en Roosevelt om te bemiddelen, o.a. door aan Rusland de strook van Polen ten O. van de zgn. Curzonlijn te verzekeren en voor het overige vrije verkiezingen voor te schrijven.

Hongarije kon nu worden aangevallen door de Roemenen, ter wille van Zevenburgen, door Bulgarije en door Russische legers uit het Z. en O., door welke concentrische bewegingen de Duitsers werden verdreven, maar het bestuur van Horthy werd niet hersteld. Evenals in Polen werd een nieuw onder Russische invloed staand bewind gevormd, dat de Duitsers de oorlog verklaarde (24 Dec. 1944).

Turkije, vasthoudend aan het verbond met Engeland en steeds meer bevreesd voor druk van de Duitsers en Italianen op de zeestraten vanuit de Balkan en Zuid-Rusland, ontving mede van de V. S. allerlei beloften, waartegenover de Duitse gezant von Papen weinig kon stellen. Hierdoor mislukten ook zijn vredespogingen en kon hij zelfs niet verhinderen, dat Turkije reeds in Aug. 1944 de handelsbetrekkingen met Duitsland afbrak en ten slotte aan Duitsland de oorlog verklaarde.

De politiek van Roosevelt werd beheerst door twee factoren: door zijn streven de V.S. langs democratische weg te brengen tot steun aan Engeland en door het leggen van grondslagen voor een nieuwe wereldorde.

De bereiking van het eerste doel ging van de beperkingen van de neutraliteitswet via de leen- en pachtwet (11 Mrt 1941), waardoor de president het recht kreeg verdedigingsmateriaal over te dragen ten bate van een land, welks verdediging een levensbelang was voor de V.S. Dit materiaal werd weldra door Amerikaanse schepen geconvooieerd met gebruikmaking van bases op Groenland, ook vervoerd op schepen in beslag genomen van de Asmogendheden en Denemarken en door de andere staten van het westelijk halfrond. Deze convooiering strekte zich weldra uit tot 1000, later tot 2000 km van de kust, koopvaardijschepen werden bewapend, de neutraliteitswet werd verzacht en de arbeidersconflicten in de bewapeningsindustrie bedwongen, maar juist toen dreef Japan door zijn overval de V.S. in de oorlog.

Roosevelt’s voorbereiding van een „rechtvaardige wereldorde” sloot aan bij het verdrag van 12 Juni 1941 tussen Engeland, het vrije Frankrijk en de uitgeweken regeringen om gezamenlijk oorlog te voeren en vrede te sluiten op de grondslag van de vrije samenwerking van vrije volken in een wereld welke bevrijd is van de bedreiging met agressie, welk verdrag versterkt werd door het twintigjarig verdrag tussen Engeland en de Sovjet-Unie (26 Mei 1942).

Op 14 Aug. 1941 werd tussen Roosevelt en Churchill na een samenkomst op de Atlantische Oceaan het befaamde Atlantic Charter gesloten, waarin de vredesdoeleinden werden omschreven.

De reeds genoemde regeringen sloten zich op 24 Sept. 1941 daarbij aan, terwijl dit alles op 1 Jan. 1942 door de Verenigde Naties werd uitgewerkt.

Twaalf dagen later volgde een intergeallieerde verklaring over de bestraffing van oorlogsmisdadigers. Sindsdien volgden de besluiten elkaar met steeds toenemende snelheid op: de verklaring van Moskou (30 Oct. 1943), van Teheran (1 Dec. 1943), de overeenkomst van Bretton Woods (1 Juli 1944), van Dumbarton Oaks (Aug. tot Sept. 1944), van Jalta (11 Feb. 1945); van San Francisco (26 Juni 1945), waarin het charter van de Verenigde Naties werd vastgesteld. Ondertussen waren ook reeds verschillende besluiten genomen op economisch en sociaal terrein, waarvan de oprichting van de U.N.R.R.A. (United Nations Relief and Rehabilitation Association) wel het voornaamste was (9 Nov. 1943). Mede werden een internationaal monetair fonds en een wereldbank opgericht.

Hierbij speelde niet alleen de vernietiging van het nat.-socialisme en zijn consequenties een rol, maar ook het streven de mensheid volgens de wetten der gerechtigheid te organiseren.

Reeds voor het uitbreken van de oorlog had zich verzet tegen Hitler in Duitsland geopenbaard. De chef van de generale staf Halder beraamde vóór de overval op Tsjechoslowakije reeds een aanslag door officieren. Beek was betrokken in allerlei complotten, evenals Gördeler, von Hassel en Gisevius, die allen wilden behoren tot „het andere Duitsland”. Canaris, chef van de inlichtingendienst, is wel het meest bekend geworden. Met behulp van jonge diplomaten wilden zij Duitsland van de ondergang redden. Afkeer van de gruwelen van het nazi-systeem was minder drijfveer.

Op 20 Juli 1944 vond de laatste aanslag plaats (Stauflenberg), die, door toevallige omstandigheden mislukt, de Führer aanleiding gaf door gruwelijke maatregelen met de leiders der weermacht af te rekenen. O.a. Canaris en Rommel kwamen om.

OORLOGSVERKLARINGEN IN WERELDOORLOG II

De onderstaande staten waren in oorlog met vanaf

V. S. van AmerikA Japan 7 Dec. 1941

Duitsland 11 Dec. 1941

Italië 11 Dec. 1941

Hongarije 11 Dec. 1941

Bulgarije 13 Dec. 1941

Roemenië 19-7-1942

België Duitsland 10-5-1940

Italië 10-6-1940

Bulgarije Joegoslavië 15 Apr. 1941

Griekenland 15 Apr. 1941

Engeland 13 Dec. 1941

V. S. v. Amerika 13 Dec. 1941

Sovjet-Unie 5 Sept. 1944

Duitsland Polen 1 Sept. 1939

Engeland 3 Sept. 1939

Frankrijk 3 Sept. 1939

Australië 3 Sept. 1939

Nieuw-Zeeland 3 Sept. 1939

T sj echoslowakij e 3 Sept. 1939

Zuid-Afrika 7 Sept. 1939

Canada 9 Sept. 1939

Noorwegen 9 Apr. 1940

(Denemarken) (9 Apr. 1940)

Nederland 10-5-1940

België 10-5-1940

Luxemburg 10-5-1940

Griekenland 6 Apr. 1941

Joegoslavië 6 Apr. 1941

Sovjet-Unie 22-6-1941

China 9 Dec. 1941

V. S. v. Amerika 11 Dec. 1941

San Salvador 11 Dec. 1941

Guatemala 11 Dec. 1941

Nicaraguay 11 Dec. 1941

Haïti 11 Dec. 1941

Domin. Republ. 11 Dec. 1941

Cuba 11 Dec. 1941

Honduras 11 Dec. 1941

Costa Rica 11 Dec. 1941

Panama 11 Dec. 1941

Mexico 22-5-1942

Brazilië 22 Aug. 1942

Ethiopië 1 Dec. 1942

Irak 16 Jan. 1943

Bolivia 8 Apr. 1943

Iran 9 Sept. 1943

Italië 13 Oct. 1943

Colombia 29 Nov. 1943

Roemenië 25 Aug. 1944

Bulgarije 8 Sept. 1944

Hongarije Jan. 1945

Venezuela 16 Febr. 1945

Ijsland Febr. 1945

Ecuador Febr. 1945

Peru Febr. 1945

Chili Febr. 1945

Paraguay Febr. 1945

Turkije 23 Febr. 1945

Egypte 24 Febr. 1945

Syrië 26 Febr. 1945

Libanon 26 Febr. 1945

Saoedie-Arabië 28 Febr. 1945

Uruguay 1-3-1945

Finland 3-3-1945

Argentinië 26-3-1945

Engeland Duitsland 3 Sept. 1939

Italië 10-6-1940

Irak 2-5-1941

Syrië 5-6-1941

Iran 25 Aug. 1941

Roemenië 1 Dec. 1941

Finland 1 Dec. 1941

Hongarije 1 Dec. 1941

Japan 9 Dec. 1941

Bulgarije 13 Dec. 1941

Finland Sovjet-Unie 30 Nov. 1939

Sovjet-Unie 26-6 1941

Engeland 1 Dec. 1941

Canada 1 Dec. 1941

Duitsland 3-3 1941

Frankrijk Duitsland 3 Sept. 1939

Italië 10-6 1941

Griekenland Italië 28 Oct. 1941

Duitsland 6 Apr. 1941

Bulgarije 15 Apr. 1941

Hongarije Joegoslavië 11 Apr. 1941

Sovjet-Unie 27-6 1941

Engeland 1 Dec. 1941

V. S. v. Amerika 11 Dec. 1941

Roemenië 8 Sept. 1941

Duitsland Jan. 1941

Irak Engeland 2-5 1941

Duitsland 10 Jan. 1941

Italië 10 Jan. 1941

Iran Engeland 25 Aug. 1941

Soyjet-Unie 25 Aug. 1941

Duitsland i Mrt 1941

Italië Engeland 10-6 1941

Frankrijk 10-6 1941

Griekenland 28 Oct. 1941

Joegoslavië 6 Apr. 1941

Sovjet-Unie 22-6 1941

V. S. v. Amerika ii Dec. 1941

Duitsland 13 Oct. 1941

Japan China 7-7 1937

V. S. v. Amerika 7 Dec. 1941

Nederland 8 Dec. 1941

Engeland met Dominions 9 Dec. 1941

Sovjet-Unie 8 Aug. 1941

Joegoslavië Duitsland 6 Apr. 1941

Italië 6 Apr. 1941

Hongarije ii Apr. 1941

Bulgarije 15 Apr. 1941

Kroatië Kiest de zijde

van Duitsland 10 Apr. 1941

Luxemburg Duitsland 10-5 1941

Nederland Duitsland 10-5 1941

Italië 10-6 1941

Japan 8 Dec. 1941

Noorwegen Duitsland 9 Apr. 1941

Polen Duitsland i Sept. 1939

Roemenië Sovjet-Unie 22-6 1941

Engeland i Dec. 1941

Canada 1 Dec. 1941

V. S. v. Amerika 19-7 1941

Duitsland 25 Aug. 1941

Hongarije 8 Sept. 1941

Slowakije Sovjet-Unie 24-6 1941

Sovjet-Unie Finland 30 Nov. 1939

Duitsland 22-6 1941

Italië 22-6 1941

Roemenië 22-6 1941

Slowakije 24-6 1941

Finland 26-6 1941

Hongarije 27-6 1941

Iran 25 Aug. 1941

Bulgarije 5 Sept. 1944

Japan 8 Aug. 1945

Syrië Engeland 5-6 1945

Duitsland 26 Febr. 1945

Turkije Duitsland 23 Febr. 1945

Mede als gevolg daarvan was het zo moeilijk na het wegvallen van Hitler tot het op gang brengen van onderhandelingen te komen. Himmler, Dönitz, met tussenkomst van Bernadotte en anderen hadden geen succes, tot de algehele onvoorwaardelijke overgave een einde aan de strijd maakte.

In de declaratie van Potsdam (z Potsdam, Conferentie van Potsdam) van 2 Aug. 1945 werd het resultaat van de besprekingen der grote drie vastgelegd. Het meest belangrijke is de verdeling in zones en het gemeenschappelijk bestuur over Berlijn, de uitroeiing van het nazisme en de bestraffing der oorlogsmisdadigers.

Intussen was de strijd tegen Japan met kracht voortgezet. Hij vond een einde door het gebruik maken van het wapen van de atoombom (6 Aug. 1945). Enige dagen later verklaarde ook de Sovjet-Unie de oorlog. Op 10 Aug. 1945 werd de overgave aangeboden door bemiddeling van Zweden en Zwitserland, waarbij alleen de voorrechten van keizer Hirohito werden voorbehouden. De definitieve overgave werd op 2 Sept. 1945 in de haven van Tokio aan boord van de Missouri getekend.

Deze zuiver militaire overwinning gaf weinig politieke resultaten. De door MacArthur geleide democratisering van Japan bracht slechts oppervlakkige verandering. Het van Japanse druk bevrijde China werd weldra verscheurd door strijd tussen het nationale China van Tsjiang Kai-sjek en het communistische China vanMau Tse-toeng. Engeland kon naar buiten zijn militaire positie herstellen, maar moest aan de nationale bewegingen in Birma en India ruimte door onafhankelijkheid toelaten en tobde jarenlang met het verzet in Malaka. Indonesië, onder zijn nog door Japan ingestelde regering van Soekarno, werd met krachtige steun van de V.S. en Engeland door besluiten van de Verenigde Naties zelfstandig en bleef slechts door een losse „Unie” aan Nederland verbonden. Frankrijk kon zelfs in het verband van de Franse unie het verzet niet beteugelen. Vooral onder invloed van de op 25 Juni 1950 ontstane oorlog op Korea werd op 8 Sept. 1951 met Japan de definitieve vrede gesloten.

In Europa was men gedeeltelijk gelukkiger, omdat de strijd hier niet alleen met militaire middelen was gevoerd. In Noorwegen, Denemarken en Nederland en België herstelde het bewind zich zoveel mogelijk langs democratische weg, waarop alleen België met de strijd om de koning Leopold III, die tot diens afstand leidde, een uitzondering maakte. De leider der Vrije Fransen, de generaal De Gaulle, moest na de landing in N.-Afrika eerst strijden tegen Giraud en tegen de admiraal Darlan, medewerker van Pétain, maar na de bevrijding vooral tegen de voorstanders van de vroegere parlementaire democratie, waardoor de Gaulle, die een sterkere uitvoerende macht voorstond, terugtrad, na de invoering van de nieuwe constitutie voor de vierde republiek (1946). Italië zag na vrije stemming zijn koning verdwijnen en de republiek uitroepen.

In het O. van Europa ontstonden onder sterke Russische druk republieken in Joegoslavië, Albanië, Bulgarije, Roemenië, Hongarije en Polen, de laatste na afstoting van de nog altijd in Londen residerende regering; in Joegoslavië onder Tito, die Mihailowitsj wist te vernietigen. Deze staten werden geleidelijk sterker Rusland tot satelliet, na 1949 gevolgd door Tsjechoslowakije, echter met uitzondering van Joegoslavië. Deze Russische agressie, bij de besprekingen van Jalta niet voorzien, hoewel van Russische zijde als defensief beschouwd, werd aanleiding tot een sterker bundeling van de Westerse democratieën in Noord-Atlantisch Pact en tot vorming met steun van het Westen van de Westduitse Bondsrepubliek uit de drie westelijke bezettingszones, die vrijwel algehele onafhankelijkheid kreeg en zich op het Westen oriënteerde, waarbij vooral de Saarkwestie grote moeilijkheden medebracht.

De bestrijding van het nat.-socialisme vond haar hoogtepunt in de berechting van de oorlogsmisdadigersi n Neurenberg voor de grote en in de betrokken landen voor de locaal opgetreden misdadigers. Het sluiten van een definitief vredesverdrag met Duitsland en Oostenrijk kwam niet tot stand, wel met de andere staten van de vroegere As, nl. met Italië, Roemenië, Bulgarije, Hongarije en Finland te Parijs op 10 Febr. 1947 en met Japan te San Francisco op 8 Sept. 1951. Naar schatting heeft Wereldoorlog II het leven gekost aan ca 50 mill. mensen.

PROF. DR L. W. G. SCHOLTEN

II. Landoorlog

A. DE POOLSE VELDTOCHT

Operatieplannen en onderlinge krachtsverhoudingen z Polen, geschiedenis.

In de vroege morgen van 1 Sept. 1939 rukten de Duitsers Polen binnen. De Luftwaffe overviel de Poolse escadrilles op hun vliegvelden en reeds in twee dagen was de Poolse luchtmacht vernietigd.

Overal waar de Duitse legers oprukten boden de Poolse troepen dapper weerstand doch, met uitzondering van het hoofdleger in Posen, dat N. en Z. omtrokken werd, werden de Poolse legers van de grens af teruggedreven.

De Duitse zuidelijke legergroep overschreed reeds op 2 Sept. de Warta en zette na Czestochowa genomen te hebben op 3 en 4 Sept. de opmars oostelijk van de Warta voort in de richting van Lodz en Radom. Inmiddels had het Duitse 14de leger op 2 Sept. de Jablunka-pas in de Beskiden genomen en op 3 Sept. bij Plesz de Weichsel-overgang geforceerd. In de volgende dagen zette het 14de leger de opmars over een breed front voort waarbij op 6 Sept. Krakow zonder strijd in Duitse handen viel. Bij het einde van de eerste oorlogsweek stond de rechtervleugel aan de Wisloka en was noordelijk van de Weichsel Staszow in Duitse handen.

Bij de noordelijke legergroep was het 4de leger op 1 Sept. met grote snelheid opgerukt en bereikten de pantsertroepen en de voorhoede van de hoofdmacht reeds op 2 Sept. zuidelijk van Graudenz de Weichsel. Hierdoor was het Poolse Pommerellen-leger in twee gedeelten gescheiden. Het noordelijk deel werd afgedrongen naar de Tüchelerheide en het zuidelijk gedeelte gedwongen om ter weerszijden van de Weichsel terug te gaan in de richting Warschau. Op 5 Sept. ontruimden de Polen Bromberg en Graudenz en op 6 Sept. moesten op de Tücheierheide twee divisies, een cavalerie-brigade en twee jagerbataljons capituleren.

Door de snelle opmars van het Duitse 4de leger in het N. en de legergroep von Rundstedt in het Z. werden van het niet aangevallen Poolse hoofdleger in Posen de achterwaartse verbindingen zodanig bedreigd dat dit leger de terugtocht in oostelijke richting moest aanvangen.

De tweede week kenmerkte zich door verbitterde gevechten. In het Z. drong het Duitse 14de leger voorwaarts tot naar de San. Bij Radom werden vier Poolse divisies van het Silezië-leger ingesloten en vernietigd. Het Poolse hoofdleger waar zich het langs de Weichsel terug trekkende deel van het Pommerellen-leger bij had aangesloten, alsmede het noordelijk deel van het Silezië-leger, werd samengedrongen in de vierhoek Plock-Kutno—Lowicz-de Bzura. Deze legergroep omvatte negen Poolse divisies, delen van tien andere divisies en twee cavalerie-brigades. Reeds practisch omsingeld besloot de commanderende Poolse generaal Kutrzeba zich er door te slaan.

Nadat op 13 Sept. hiertoe een poging was ondernomen in oostelijke richting in samenwerking met een aanval uit Warschau werd op 14 Sept. een grote tegenaanval ingezet in zuidwestelijke richting, bekend als de slag bij de Bzura. Dagenlang woedde de verbitterde strijd en op 17 Sept. werd Kutno zelfs nog door de Polen hernomen. Door de overmacht, maar meer nog overweldigd door hevige luchtbombardementen waartegen men weerloos was. moest deze Poolse gevechtsgroep na een hardnekkige en dappere strijd van tien dagen zich gewonnen geven. Op 19 Sept. was de strijd geëindigd en 170 000 gevangenen, 320 vuurmonden en 40 pantserwagens in Duitse handen.

In het N. had inmiddels de rechtervleugel van het Duitse 3de leger het Poolse Warschau-leger tot achter de Boeg teruggedrongen en op 10 Sept. forceerde de linkervleugel de Narew-overgang bij Nowogrod. Het 14de leger bereikte de buitenwijken van Lemberg op 12 Sept. en naar het N. uitgeschoven gemotoriseerde onderdelen maakten op 16 Sept. contact met de lichte troepen van het Duitse 3de leger die van Nowogrod over Brest-Litowsk naar het Z. waren opgerukt. Hiermede was de buitenste tangbeweging uitgevoerd en de grote omsingeling voltooid.

Juist toen op 17 Sept. de grote ring was gesloten zwermden de Russische legers uit over de nagenoeg onverdedigde Poolse oostgrens en rolden over een breed front naar het W. De 18de bezetten zij Wilna en ontmoetten zij ook reeds de Duitsers te Brest-Litowsk. Op dezelfde dag vluchtte de Poolse regering, welke reeds op 5 Sept. uit Warschau naar Lublin was vertrokken, over de Roemeense grens.

De ondergang van Polen en de totale onderwerping van het land voltrokken zich nu snel, daar inmiddels ook Dantzig, Gdynia (14 Sept.) en het schiereiland Hela (10 Sept.) in Duits bezit waren gekomen. Alleen Warschau en Modlin hielden nog dagenlang heldhaftig stand. Maar tegen de geconcentreerde Duitse aanvallen en de dagenlang volgehouden hevige bombardementen uit de lucht en van zware artillerie was geen verdediging bestand.

Op 28 Sept. capituleerde het zwaar geteisterde Warschau, en Modlin, dat de restanten van de Poolse groep Thorn had opgenomen, de daarop volgende dag.

In een veldtocht van vier weken was het lot van Polen beslist. De Sovjet-legers bleven oprukken tot zij de met Hitler overeengekomen demarcatielijn hadden bereikt, en op 29 Sept. werd het RussischDuitse verdelingsverdrag van Polen formeel ondertekend.

B. DE SCHEMEROORLOG

Het oorlogstijdperk gelegen tussen het einde van de Duitse veldtocht in Polen en het begin van de veldtocht in het W., toen de Duitse legers en die van de Fransen en Engelsen werkeloos lagen achter de sterke stellingen van de Siegfried-linie (Westwall) en de Maginot-linie, wordt aangeduid als de Schemeroorlog en door de Engelsen ook wel de Phoney-War genoemd.

Inmiddels hadden de wederzijdse militaire voorbereidingen voor een grote slag in het W. ongestoord voortgang.

Volgens gegevens welke later bekend zijn geworden beschikte Duitsland omstreeks Sept. 1939 in totaal over 108 à 117 divisies. Hiervan zijn er bij de Poolse veldtocht 58 van de beste ingezet. De overige waren van uiteenlopend gehalte en daarvan stonden er 42 opgesteld langs het Duitse westfront. De pantserdivisies, voor zover op dat tijdstip aanwezig, waren in Polen in actie; overigens Begon de Duitse oorlogsindustrie eerst omstreeks deze tijd met het afleveren van vecht- en pantserwagens van de lopende band.

De Fransen hadden behalve de stellingtroepen ter sterkte van 12 à 14 divisies, in Frankrijk 72 divisies waarbij zich het Engelse Expepeditiekorps met een aanvankelijke sterkte van slechts 4 divisies had gevoegd. Daar er 12 divisies nodig waren voor bewaking van de Frans-Italiaanse grens, kon er tegenover het Duitse front slechts gerekend worden op 76 divisies. Hierdoor werd, nadat na de Poolse veldtocht het gros van de aldaar in actie geweest zijnde troepen voor het W. ook beschikbaar kwam, de sterkteverhouding 4:3 ten gunste van de Duitsers. Wel beschikten de Fransen nog over 14 divisies in Noord-Afrika waarvan er onmiddellijk enige konden worden overgebracht en zouden er geleidelijk aan nog versterkingen uit Groot-Brittannië komen, doch daar stond tegenover dat er in Duitsland verscheidene reservedivisies werden geformeerd, waardoor het aantal Duitse divisies weldra tot 130 zou worden opgevoerd.

In de lucht hadden de Duitsers een beduidende overmacht; hun luchtvloot omvatte ca 6000 moderne toestellen, waarvan de helft bombardeurs. Engeland begon de achterstand in moderne toestellen reeds aardig in te lopen, doch de luchtstrijdkrachten van Frankrijk waren voor een groot gedeelte met verouderd materieel uitgerust. In het laatste jaar werd er gestreefd om een moderne luchtvloot van 2600 vliegtuigen te formeren, doch bij het uitbreken van het conflict was dit plan echter nog niet geheel uitgevoerd.

Mocht er twijfel bestaan of de Duitse legers in 1938 of 1939 in staat waren geweest de Fransen een nederlaag toe te brengen, met de inlijving in 1938 van in totaal meer dan tien millioen nieuwe onderdanen — Oostenrijkers en Sudeten-Duitsers — kreeg het Duitse Rijk echter een dusdanige nieuwe vloed van soldaten en arbeiders beschikbaar dat hierdoor met de enorme tankproductie welke in 1940 tot stand kwam het evenwicht in het voordeel van Duitsland volkomen werd gewijzigd.

Evenals gedurende Wereldoorlog I stond Duitsland ook bij het conflict van 1939 op de binnenlijnen, d.w.z. dat dit land, gelegen in Midden-Europa, de mogelijkheid bezat om de beschikbare strijdkrachten snel en langs de kortste weg van het ene naar het andere operatietoneel te verplaatsen.

Het voordeel van opereren op de binnenlijnen is gelegen in het feit dat eerst zoveel mogelijk krachten samengetrokken kunnen worden tegenover een van de tegenstanders, ten einde dezen snel en beslissend te verslaan, zodat bij het verder verloop van de oorlog van die zijde geen gevaar meer blijft bestaan en men zonder bezwaar zijn hoofdkrachten tegen de andere tegenstander kan aanwenden. In Sept. 1939 marcheerde, rekening houdende met het gehalte der divisies, ongeveer /, van de Duitse strijdkrachten op tegen Polen, terwijl de rest gegroepeerd in de Siegfriedlinie moest beveiligen tegen het Frans-Engelse leger totdat na het bereiken van het eerste doel — de vernietiging van het Poolse leger — het gros naar het W. kon worden verplaatst.

Reeds in de eerste dagen van het conflict was het duidelijk dat Italië, althans niet onmiddellijk met de wapens aan de strijd zou deelnemen. Dit bracht voor Frankrijk de voordelige omstandigheid met zich mede, dat tot dekking van Noord-Afrika en van de Z.O.-grens slechts betrekkelijk zwakke krachten behoefden te worden achtergelaten. Niettemin waren voor de Frans-Engelse strijdkrachten de operatieve mogelijkheden uiterst gering.

Een Rijnovergang tussen Bazel en Lautenburg zou leiden naar het Schwarzwald, naar een terrein met weinig wegen dat zich zeer goed leent voor een hardnekkige verdediging. Ten N. van Bazel was langs de Zwitserse grens wel een smalle opmarsstrook doch voor een grote onderneming bood deze strook onvoldoende operatieruimte.

De strook tussen de Rijn en Luxemburgse grens leidt rechtstreeks naar het hart van Duitsland, doch deze weg was achtereenvolgens afgegrendeld door de Westwall, de Rijn- en Mainstelling, waarvan de linie naar het Z. werd voortgezet langs de Neckar.

Uitbreken over de Franse noordgrens zou slechts gepaard kunnen gaan met het schenden van de neutraliteit van België en Luxemburg.

Voor het Duitse opperbevel deden zich overeenkomstige moeilijkheden voor.

Het gat bij Belfort, de zgn. Bourgondische Poort, bood weinig ruimte voor een hoofdoperatie en zou alleen voor een nevenactie in aanmerking kunnen komen waarbij bovendien als gevolg van de aanwezige versterkingen een snel succes niet kon worden verwacht. Een frontale aanval tegen het sterkste deel van de Maginot-linie was al heel weinig aanlokkelijk en een zeer snel beslissend militair succes was hierbij zeker onwaarschijnlijk. Over bleef alleen een aanval waarbij het sterkste deel van de Maginot-linie werd omtrokken.

In aanmerking hiervoor kwam de noordelijke vleugel, doch het zou gepaard gaan met een neutraliteitsschending van Luxemburg, België en zeer waarschijnlijk ook van Nederland. Niet alleen dat de uitvoering van een dergelijk plan vrijwel zeker onmiddellijk de Lage Landen in de oorlog tegen Duitsland zou betrekken, waarmede het oorlogspotentieel van Duitslands tegenstanders zou worden verhoogd, doch de uitvoering zou ook politiek niet te berekenen schade met zich mede kunnen brengen.

Hoewel een offensief met de hoofdstoot door België, Luxemburg en c.q. Nederland dus geenszins aanlokkelijk was, zag men weldra dat aan beide zijden met de mogelijkheid er van rekening werd gehouden, doordat beide partijen belangrijke troepenconcentraties vormden; Duitsland aan de oostgrenzen van Luxemburg, België en Nederland en de Geallieerden tegenover de zuidgrens van België. Het werd nu de vraag wie van de tegenstanders het eerst zou oprukken, om zich ten opzichte van de tegenpartij in een gunstiger positie te plaatsen. Hitler maakte zich hierover ernstige zorgen en besloot reeds in Oct. 1939, zijn vijanden voor te zijn.

Het O.K.H. (Oberkommando des Heeres) gaf op 29 Oct. zijn aanwijzingen voor de opmars van het leger. Als vroegste datum voor het begin van de opmars wenste Hitler 10 Nov., doch de weersomstandigheden werden oorzaak van herhaald uitstel tot Febr. 1940, toen Hitler zich gedwongen zag de aanval definitief uit te stellen tot het voorjaar.

In dit tijdvak hield het Duitse Opperbevel nog vast aan een operatieplan dat aangeduid kan worden als „Plan I”, dat voor het overwinnen van de eerste operatie-crisis, het zwaartepunt legde bij Legergroep B. Deze zou hierbij de taak aangewezen krijgen om Holland militair uit te schakelen, het Belgische leger en de tot zijn versterking toesnellende strijdkrachten van de bondgenoten te verslaan om daardoor de weg tot de Franse noordgrens en de Belgische kust te openen. De in het Z. aansluitende legergroep A, aanmerkelijk zwakker gehouden, moest oprukken naar de Maas tussen Givet en Sedan en naar de Chiers en de zuidgrens van Luxemburg en verhinderen dat van het Z. uit vijandelijke strijdkrachten zouden ingrijpen in de in het O. van België te verwachten beslissende strijd. Hoe meer vijandelijke troepen zij naar zich toe trok, hoe beter.

Verdere beslissingen behield het O.K.H. zich nog voor, doch om deze geheel in eigen zin te kunnen blijven beïnvloeden, zouden sterke krachten, waaronder ook toereikende snelle verbanden, door het O.K.H. ter beschikking worden gehouden.

Voor het besluit van het O.K.H. de gezamenlijke operatie door begrenzing van de eerste opdracht en het eerste doel voorlopig met korte teugel te voeren en zich sterke reserves ter beschikking te houden was vooral doorslaggevend de overweging dat de politieke leiding als zeker aannam dat de Franse en Engelse troepen vóór de Duitse opmars werd ingezet België reeds zouden binnenrukken, doch waarvan de legerleiding niet geheel overtuigd was. Zouden de Franse en Engelse troepen eerst na het binnendringen van Duitse troepen op Belgisch gebied oprukken, dan zou na de crisis, ontstaan bij grensoverschrijding, een tweede beslissende operatieve crisis op Belgische bodem veel verder westelijk te verwachten zijn. De legergroep A zou dan de beslissing moeten brengen door omvattend ingrijpen van het Z. uit, doch zou tevens tot taak hebben de aanmerkelijk naar het W. verlengde zuidflank van de gezamenlijke operatie te dekken tegen vijandelijke inwerking van het Z. uit.

Ervaringen verzameld bij besprekingen welke bij de legergroepen plaats hadden en opgedaan bij de krijgsspeloefeningen, welke, voorzover zulks gedurende de voorbereidingen voor de veldtocht slechts enigszins mogelijk was, regelmatig werden gehouden en waarbij de voorgenomen operaties met de legergroepen en legers geheel werden doorgespeeld, waren niet bevredigend. Hierbij had men de overtuiging gekregen dat het door de beperkte operatieruimte nodig wordende verleggen van de scheidingslijn tussen de Legergroepen B en A gedurende de operatie tot ontgoochelingen aanleiding kon geven. Bij de oefeningen was duidelijk het gevaar naar voren gekomen, dat de doelbewuste leiding van de Legergroep B, het zuidelijk van het Maasvak Luik - Namen opgerukte 4de leger zo eenzijdig bij de haar voor ogen zwevende gedachten van een beslissende Slag van Legergroep B tussen Brussel en Namen zou inzetten, dat een gewenst wordende overgang van het 4de leger naar Legergroep A om haar te gebruiken met deze legergroep op de grootste moeilijkheden zou kunnen stuiten.

Toen nu bovendien in de loop van de winter de onzekerheid over de voornemens van de vijand zienderogen opklaarde, o.m. door meldingen van de Duitse militaire attaché te Brussel, en de agentenberichten over omvang en aard van de eerste krachteninzet van de bondgenoten duidelijker werden terwijl de luchtverkenning het beeld verhelderde en bevestigde, werd Plan I losgelaten.

Het nieuwe - in Mei 1940 uitgevoerde - operatieplan („Plan II”)) ontstond begin 1940. Hierbij kwam in de plaats van het in het Plan I ongewenst gebleken voorbehoud met betrekking tot het leggen van het zwaartepunt bij de voortgezette operaties van de aanvang af een duidelijke zwaartepuntlegging en taakverdeling. De opdracht voor legergroep B werd nu: „Holland militair uitschakelen, het Belgische leger in de nabijheid van de grens tot de slag dwingen en verslaan, dan echter door snel en scherp opdringen naar het W. de oprukkende strijdkrachten van de vijandelijke bondgenoten naar zich toetrekken en binden.”

Legergroep A
kreeg als opdracht toegewezen: „Voorwaarts gaan door de Ardennen en doorstoten tot de westelijke oever van het Maasvak Namen-Mézières en daarmede de voorw-\arden scheppen voor het doorvoeren van de aanval in westelijke richting met het zwaartepunt langs ongeveer Franse noordgrens of meer noordwestelijk.

Daarover kon men zich nog niet vastleggen in het eerste operatiebevel, daar het afhing van de gebeurtenissen bij Legergroep B en van het overwinnen van de eerste operatieve crisis bij Legergroep A, in de Maaslinie Namen-Givet.

Het O.K.H. had echter voor zichzelf als verdere opdracht voor Legergroep A reeds in het oog gevat de op Belgische bodem opererende Engels-Franse strijdkrachten door een krachtige offensieve stoot tot aan de Kanaalkust van de overige Franse legers te scheiden en deze in samenwerking met Legergroep B door een aanval in de zuidflank en rug te vernietigen. Daar Legergroep A tevens door beveiliging van de eigen steeds langer wordende zuidflank de gezamenlijke operatie tegen het Z. moest dekken was het nodig dat ze van de aanvang af zeer sterke krachten ter beschikking kreeg en haar operatieruimte verbreed werd. Dit leidde ertoe, dat de scheidingslijn met Legergroep B werd verlegd en het 4de leger overging naar legergroep A, terwijl voor verdere versterking geput kon worden uit de tot nu toe achtergehouden O.K.H.-reserves, omdat het O.K.H. tegen het einde van de winter in de gelegenheid was zich uit de intussen gereedgekomen nieuwe grote eenheden nieuwe reserves te vormen.

De thans duidelijk naar voren komende opdracht voor de Legergroep A vereiste niet alleen zeer sterke krachten, doch ook bijzonder grote beweeglijkheid voor aanzienlijke delen van deze troepen. Er moesten van de aanvang af sterke pantser- en gemotoriseerde verbanden bij de hand zijn om na het bereiken van het Maasgedeelte Namen - Mézières in het vlakke land dicht langs de Franse grens het afsnijden van het Belgische gevechtsgebied van het Franse achterland verrassend en energiek te voltrekken. Daartoe moest een pantsergroep worden gevormd die sterk genoeg was om deze opgave te vervullen en aan de nakomende infanteriedivisies de weg zo te banen, dat deze doorlopend in beweging zouden blijven. Hiertoe kreeg het 4de leger twee pantserdivisies toebedeeld en werd een afzonderlijke pantsergroep gevormd onder de latere veldmaarschalk von Kleist bestaande uit 5 pantser- en 4 gemotoriseerde divisies en onder bevel gesteld van von Rundstedt, de Opperbevelhebber van legergroep A.

Tegenover dit zeer doordachte hoogstaande Duitse operatieplan dat met de schuilnaam „Fall Gelb” werd aangeduid stond het Franse plan D. Volgens dit plan zou uit politieke overweging eerst op Belgisch grondgebied worden opgerukt, zodra de Duitsers tot de aanval zouden overgaan en de neutraliteit van de Lage Landen hadden geschonden. De Franse plannen gingen niet verder dan met de linkervleugel op te rukken, aanvankelijk tot in de lijn Namen Havre - Leuven - Breda waarvoor enig overleg had plaats gehad en op Belgisch gebied enkele voorbereidingen waren getroffen.

Ondanks de aandrang van de Belgen om reeds van de aanvang af uit te gaan van een voor te nemen opmars verder oostelijk in de richting van het Albertkanaal was de Franse generalissimus niet bereid voorlopig verder op te rukken. Een volgende sprong van eerstgenoemde lijn naar het Albertkanaal zou eerst in overweging worden genomen nadat de lijn Namen - Havre - Leuven - Breda was bereikt en de algemene toestand zich duidelijk zou tekenen.

Hierbij zij opgemerkt dat wat Nederland betreft eerst in Jan. 1940 door het Duitse Opperbevel besloten werd om het gehele land te bezetten en daarvoor ook de 7de VI. Div. en de 22ste Luchtl. Div. in te schakelen voor een strategische overval uit de lucht op het hart van het land, welke operatie de schuilnaam kreeg van „Fall Festung”.

Het verloop van de gebeurtenissen tot het ogenblik waarop de strijd in het W. ontbrandde was verder zeer in het kort weergegeven als volgt:

Omstreeks begin Febr. 1940 nam de Führer het besluit het Deense en Noorse gebied voor de Duitse oorlogsvoering dienstbaar te maken (operatie „ Weserübung”). Het maakte een punt van overweging uit of „Weserübung” vóór of na „Gelb” moest worden uitgevoerd. Op 3 Mrt besloot de Führer echter „Weserübung” aan „Gelb” vooraf te laten gaan.

C. DE STRIJD IN NOORWEGEN

In weerwil van de zware eisen welke gesteld werden aan Engeland en Frankrijk als gevolg van de oorlogsverklaring aan Duitsland bestond er na het uitbreken van de Fins-Russische oorlog (z Finland, geschiedenis) het verlangen de Finnen bij te staan met oorlogsmateriaal en vrijwilligers. Voor de aanvoer hiervan naar Finland was slechts één veilige route aanwezig, nl. over Narvik, doch hiermede werd geraakt aan de neutraliteit van Noorwegen en van Zweden. Mocht het gelukken de Noors-Zweedse bezwaren te overwinnen en Narvik te maken tot een geallieerde aanloophaven ter bevoorrading van de Finnen, dan zou het ook niet moeilijk meer zijn om te verhinderen dat Duitse schepen in deze haven ijzererts kwamen halen uit de mijnen van Noord-Zweden.

De Chefs van geallieerde staven kregen opdracht de militaire gevolgen van eventuele komende verwikkelingen op Skandinavische bodem te bestuderen, plannen te ontwerpen voor een troepenlanding, in Narvik ten behoeve van Finland en om de militaire gevolgen van een Duitse bezetting van Zuid-Noorwegen te bestuderen.

De geallieerde opperste oorlogsraad stelde vast, dat het noodzakelijk was, geallieerde troepen te zenden, hetzij over Petsamo, hetzij via Narvik en/of andere Noorse havens. De route Narvik had het voordeel dat de Geallieerden dan in staat waren de hulpverlening over Narvik gepaard te doen gaan met het afsnijden van het ertsvervoer naar Duitsland. Twee Engelse divisies zouden voor de strijd in Noorwegen worden geoefend en Frankrijk zegde voor de Finse hulp eveneens een vrij belangrijk troepencontingent toe.

In totaal achtte de geallieerde oorlogsraad een troepenmacht van 30 à 40000 man nodig zonder welke Finland niet langer stand zou kunnen houden.

Aan Duitse zijde waren naast de ertsverschepingen ook overwegingen van de Marine voor het vrije bezit van havens op de Noorse kust, die het besluit deden rijpen Noorwegen te bezetten. De eisen gesteld door de Luchtmacht werden oorzaak dat ook Denemarken moest worden bezet. Omstreeks begin Febr. 1940 besloot de Führer het Deense en Noorse gebied voor de Duitse oorlogsvoering dienstbaar te maken en reeds op 5 Febr. werd voor deze operatie, welke de naam kreeg van „Weserübung” een bijzondere staf samengesteld, die opdracht kreeg met de voorbereiding te beginnen en waarvan op 20 Febr. generaal von Falkenhorst de leiding kreeg.

De vredessluiting tussen Rusland en Finland op 13 Mrt ontnam echter zowel aan Duitsland als aan de Geallieerden de politieke grond voor het zich vastzetten in het N. Niettemin begonnen de Engelse zeestrijdkrachten weldra in Deense en Noorse territoriale wateren te ageren en legden de Duitsers van hun kant de laatste hand aan de voorbereidingen voor Weserübung.

Op 3 Apr. kozen de eerste Duitse schepen met troepen zee, terwijl de verdere voorbereidingen en inschepingen werden uitgevoerd. 8 Apr. legden de Engelsen mijnen in de Noorse territoriale wateren en werd er een Duits schip getorpedeerd waarop personeel was waargenomen gekleed in „Feldgrau”. Doordat na de torpedering Duits militair personeel in Noorwegen aan land was gezet werd de voorgenomen actie by de Noren bekend doch reeds de volgende dag kwamen de Duitse overvallen tot uitvoering.



De Duitse bezetting van Denemarken

In de morgen van 9 Apr. 1940 eiste Duitsland van Denemarken dat Duitse troepen in het land zouden worden toegelaten. Daar inmiddels reeds Duitse troepen in de vroege morgenuren in en nabij Kopenhagen bij verrassing aan land waren gezet en vitale punten hadden bezet, zwichtte de Deense regering en legde zij zich bij het voldongen feit van een Duitse militaire bezetting neer.



De Duitse bezetting van Noorwegen

Op 8 Apr. hadden, zoals reeds gemeld, vier Britse torpedojagers een mijnenveld gelegd voor de ingang van de Westfjord, de toegangsweg tot de haven van Narvik.

In de nacht van 8 op 9 Apr. werd de Duitse overval op Noorwegen ingezet. Van de zeezijde werden vrijwel tegelijk Duitse troepen aan wal gebracht te Kristiansund, te Stavanger, te Bergen en Trondheim. De meest gedurfde aanval had te Narvik plaats.

Een week lang stoomden Duitse ertsschepen geladen met voorraden en munitie, doch die men leeg waande, volgens het normale vaarplan noordwaarts door de Noorse territoriale wateren, als keerden zij terug naar de ertshaven. Enkele dagen voor de overval verlieten io Duitse torpedobootjagers, met elk 200 soldaten aan boord en begeleid door de „Schamhorst” en de „Gneisenau”, Duitsland om op 9 Apr. in de vroege ochtend Narvik te bereiken en te bezetten.

Oslo werd, na een mislukte aanval van zee uit, waarbij o.a. de zware kruiser „Blücher” verloren ging, bezet door luchtlandingstroepen en Duitse troepen, die in de fjord aan land waren gegaan en de kustbatterijen hadden veroverd.

Binnen 48 uur bevonden de voornaamste havens van Noorwegen en de vliegvelden van Oslo en Stavanger zich in Duitse handen, de eerst aan land gezette echelons waren nergens sterker dan hoogstens 2000 man, in totaal ongeveer drie legerdivisies, welke versterkt werden door vier andere divisies welke over land oprukten via Oslo naar Trondheim.

Ongetwijfeld waren de Geallieerden door dit snelle optreden van de Duitsers verrast, doch zij reageerden onmiddellijk. Het plan voor de geallieerde operaties in Noorwegen hetwelk de instemming kreeg van de geallieerde oorlogsraad omvatte in het algemeen:



a.
de verovering van Trondheim en

b. de verovering van Narvik en het samentrekken van een behoorlijke geallieerde strijdmacht bij de Zweedse grens.

ad a. De strijd om Trondheim. Trondheim met omgeving vormde een sleutelpositie voor alle operaties in Midden-Noorwegen. Het bezit van de stad zou voor de Geallieerden betekenen een veilige haven met kaden en dokken, het vrije gebruik van het nabij de stad gelegen vliegveld en het bezit van de spoorwegverbinding met Zweden. Bovendien was het gebied van Trondheim de aangewezen plaats om de weg te versperren aan Duitse troepen, die van Oslo uit poogden op te rukken naar het N.

Het was echter zaak voor de Geallieerden, Trondheim te bezetten, vóórdat de Duitse hoofdmacht daar zou zijn aangekomen. Men besloot, gebruik makende van het feit, dat te Namsos en te Andalsnes (resp. op 14 en 17 Apr.) geallieerde troepen aan land konden worden gezet, Trondheim door een tangbeweging van het N. en het Z. uit te veroveren.

De gehele onderneming liep echter op een fiasco uit als gevolg van de Duitse overmacht, vooral in de lucht, daar de Duitsers over het vliegveld van Trondheim beschikten. De noordelijke colonne, van Namsos naar het Z. oprukkend, bereikte 19 Apr. Verdal. De Duitsers zonden onmiddellijk een troepenafdeling over het water van de binnenfjord in de rug der Geallieerden, waarna deze terug moesten trekken. Op 3 Mei werden zij uit Namsos geëvacueerd. De zuidelijke colonne, die van Andalsnes noordwaarts trok, had bij haar opmars rekening te houden met een Duitse aanval in de rug, van het Z. uit.

Zij rukte op tot Lillehammer en verenigde zich daar met gehavende Noorse strijdkrachten. Een ernstige handicap was het tot zinken brengen van het schip, dat de zware wapens voor deze strijdmacht aanvoerde. Tegen de superieure Duitse troepen kon zij weinig uitrichten en haar restte slechts de terugtocht naar Andalsnes, waar zij 1 Mei werd ingescheept.

ad b. De strijd om Narvik. Nadat reeds op 10 Apr. een flotille van vijf Britse torpedobootjagers de Westfjord was binnengevaren, welke ten koste van het verlies van twee torpedobootjagers in de haven van Narvik een ware ravage had aangericht onder de zich daar bevindende Duitse schepen, en op 12 Apr. een aanval met duikbommenwerpers was uitgevoerd op vijandelijke schepen in de haven, voer op 13 Apr. de „Warspite”, geëscorteerd door negen torpedobootjagers en door duikbommenwerpers van de „Furious”, opnieuw de fjord binnen. Bij deze tweede Britse aanval werden bij Narvik alle acht vijandelijke torpedojagers welke de aanval van 10 Apr. hadden overleefd tot zinken gebracht of zwaar beschadigd zonder dat een enkel Brits schip verloren ging.

Vervolgens werden Britse troepen aan land gezet bij Harstad op het eiland Hindo. Een rechtstreekse aanval op Narvik was vooralsnog te riskant. Te Narvik bevonden zich ca 2000 Duitse soldaten, versterkt met 2 k 3000 matrozen van de gezonken oorlogsschepen. De Duitse luchtmacht ter plaatse werd steeds sterker. De sneeuw was voor de verdediger een uitstekende camouflage. Eerst nadat de dooi was ingevallen en de Geallieerden versterkingen hadden ontvangen, kon de aanval gewaagd worden.

Inmiddels was de ramp in België zich voor de Geallieerden begonnen te voltrekken. Als gevolg hiervan werd 24 Mei besloten, alle manschappen en materiaal naar Engeland en Frankrijk terug te voeren. Toch moest eerst een aanval op Narvik worden uitgevoerd, ten einde de haven te vernielen en de aftocht te dekken. De hoofdaanval werd op 27 Mei ingezet door twee bataljons van het Franse Vreemdelingenlegioen en een Noors bataljon. Op 28 Mei werd Narvik genomen. Onmiddelijk daarna moest echter met de evacuatie worden begonnen, welke op 8 Juni was voltooid.

Ter zee had Duitsland belangrijke verliezen geleden, die de maritieme krachtsverhoudingen zeer ten nadele van Duitsland beïnvloedden.

De superioriteit van de Duitse strijdkrachten te land en in vele opzichten ook van die in de lucht was bij deze Noorse operatie echter zonneklaar gebleken.

D. DE VELDTOCHT IN HET WESTEN

Onder B. („De Schemeroorlog”) is een overzicht gegeven van de onderlinge krachtsverhouding en de wederzijdse operatieplannen.

Op 1 Mei 1940 gaf de Führer bevel, dat Zaterdag 4 Mei alles gereed moest zijn om 5 Mei op nader bevel „Fall Gelb” te beginnen. De weersomstandigheden noopten echter tot uitstel, eerst tot 7 Mei, daarna tot 8 Mei, totdat eindelijk op 9 Mei het codewoord „Danzig” werd uitgezonden, hetgeen betekende dat de volgende morgen in de vroegte het grote drama moest beginnen.

De Duitse Legergroepen A en B overschreden de grenzen van Nederland, België en Luxemburg en de Geallieerden reageerden hierop door met de westelijk van Sedan aan de Franse noordgrens opgestelde Franse en Britse legers België binnen te rukken naar de lijn Namen, Leuven, Antwerpen, waarbij de uiterste linkervleugel voor verbinding met de Nederlandse strijdkrachten doordrong in Zeeland en het W. van Noord-Brabant.

De Duitse opmars werd ingezet en doorgevoerd geheel overeenkomstig het Plan II, dat gebaseerd was op de volgende strategische grondbeginselen:

a. het vaststellen van de zwakste plek in ’s vijands verdedigingssysteem; b. het aldaar inzetten van sterke land- en luchtstrijdkrachten en hiermede een bres maken in de vijandelijke opstelling;
c. het aldus verkregen succes uitbuiten met gereed gehouden krachtige, snelle verbanden en tegelijk inzetten van luchtstrijdkrachten tegen oprukkende vijandelijke reserves;
d. het onmiddellijk aantrekken van eigen reserves om de steeds langer wordende flanken van de bres en corridor te bezetten.

Het Duitse succes was overweldigend. De Nederlandse weerstand werd na enige dagen gebroken door het binnenrukkende Duitse 18de leger in combinatie met een verticale strategische omvatting van ongekende omvang, uitgevoerd door binnen de Vesting Holland landende parachutisten en luchtlandingstroepen, gepaard gaande met hevige luchtbombardementen, waarbij de stad Rotterdam grotendeels werd verwoest.

Terwijl het Duitse 6de leger door het Z. van Nederland doordrong in België, doorbraken de legers van Legergroep A het Franse front tussen Dinant en Sedan reeds op 14 Mei, en toen de bres was gevormd begonnen de pantsertroepen van von Kleist er door te dringen. De Fransen hadden het moeilijke Ardennen-terrein ongeschikt geacht als opmarsgebied voor grote gemotoriseerde en gepantserde eenheden. De doorbraak bij Sedan was voor hen dan ook een pijnlijke openbaring, vooral toen bleek dat de Duitse pantserdivisies met onweerstaanbaar élan door Noord-Frankrijk naar het W. stormden en reeds op 20 Mei Abbeville bereikten, op de voet gevolgd door met versnelde middelen aangevoerde infanteriedivisies, welke de flanken van de gevormde lange corridor gingen beveiligen. De doorbreking van het geallieerde front was volledig. Het Belgische leger, het Engelse expeditieleger en twee Franse legers waren afgesneden van de overige Franse legers. Dit dramatische verloop had tot gevolg dat op 20 Mei generaal Gamelin als opperbevelhebber werd vervangen door de generaal Weygand.

Deze moest zich in 48 uur inwerken in uiterst ingewikkelde dringende militaire problemen en zag zich plotseling geplaatst voor een zeer verwarde situatie, welke bovendien nog met ieder uur wijzigingen onderging. Het plan van Weygand was, zo spoedig mogelijk een dubbel geallieerd offensief in te zetten. Een aanval uit Noordelijke richting zou worden uitgevoerd door het Franse 1ste leger en het Britse leger, in de rug gedekt door de Belgen tegen de opdringende Duitse legergroep B. Tegelijk zou uit zuidelijke richting worden aangevallen over de Somme door een nieuw te vormen Franse legergroep.

Doch het werd duidelijk dat het door generaal Weygand ontworpen dubbele offensief niet meer volgens zijn plan tot uitvoering zou kunnen komen. De Duitsers met hun overmacht aan luchtstrijdkrachten en pantsers beheersten de toestand volkomen, terwijl de situatie bij de bondgenoten meer en meer chaotisch werd. Drommen vluchtelingen in en trekkende dwars door het operatiegebied droegen er bovendien niet weinig toe bij om de moeilijkheden nog te vergroten. De afgesneden legers in België werden meer en meer naar het W. tegen de kust aan gedrongen en met omsingeling bedreigd.

Op 25 Mei besloot Lord Gort, de Engelse opperbevelhebber, een poging te doen om zijn leger over zee af te voeren, ten einde het te behoeden voor een totale vernietiging, en op die zelfde dag begon de Koning der Belgen aan capitulatie te denken. Op 28 Mei begonnen de Engelsen zich in te schepen, zodat er voor de Belgen geen uitkomst meer was en koning Leopold de wapens deed neerleggen. Op 23 Mei was Boulogne in Duitse handen gevallen en Calais, waar een Engels detachement was ingesloten, dreigde elk ogenblik door de Duitsers te worden genomen, waardoor alleen Duinkerken nog overbleef als bruikbare inschepingshaven. Aan de overkant van het Kanaal riep de Admiraliteit elk bruikbaar vaartuig op voor het opnemen van soldaten van het Belgische strand. Het geluk was met de Britten, het laatste schip verliet Duinkerken even voor zonsopgang op 4 Juni en toen waren 338 000 man, van wie meer dan het ⅔ deel uit Engelsen bestond, in de haven en van de stranden van Duinkerken opgenomen en in veiligheid gebracht. Al het materieel, voertuigen en kanonnen had men moeten achterlaten en viel als buit in Duitse handen.

Op 24 Mei stonden de tanks van von Kleist reeds aan het kanaal van Grevelingen-St-Omer-Béthume, veel dichter bij Duinkerken dan het gros van de Engelse infanterie. Het was de bedoeling van von Brauchitsch, de opperbevelhebber van de Duitse legers, dat de tanks onmiddellijk naar Duinkerken zouden doorstoten, doch Hitler greep in en beval dat de pantsertroepen moesten halt houden. Over de beweegredenen van dit bevel bestaat geen eenstemmigheid. Mogelijk wilde Hitler de Engelsen sparen in de hoop, dat zij daardoor meer toegankelijk zouden blijken te zijn om met hem tot een accoord te komen. Misschien ook was hij bevreesd voor een herhaling van de fouten van 1914, toen von Moltke, o.m. door overdreven bezorgdheid voor de Britten op zijn flank, de rechtervleugel niet volgens het plan van von Schlieffen in beweging hield en daardoor de oorzaak schiep voor de débâcle aan de Marne. Hoe het zij, dit werd de redding van de Engelsen.

Na de capitulatie van Nederland en België en de vlucht van het Engelse expeditieleger waren de gehavende resterende Franse legers alleen komen te staan om de Duitse overmacht in een geïmproviseerde stelling aan de Somme en de Aisne met aansluiting aan de Maginot-linie te stuiten. De toestand was voor de Fransen uiterst moeilijk, zo al niet hopeloos, en onder deze omstandigheden verklaarde op 10 Juni Mussolini hun ook nog de oorlog. Aan de Somme en Aisne waren de Duitsers niet te houden en ook aan de Seine kon hun opmars niet tot staan worden gebracht. Een algehele ineenstorting van de Franse weerstand was niet meer te voorkomen en terwijl de Italianen Zuid-Frankrijk binnenvielen, voltrok zich tegenover de Duitsers de débâcle. Op 14 Juni viel Parijs en op 22 Juni sloot Frankrijk een wapenstilstand met Duitsland en twee dagen later met Italië. De voorwaarden waaronder de Fransen een wapenstilstand verkregen waren vrij mild. Frankrijk werd slechts gedeeltelijk bezet, de vloot werd opgelegd en zouden de Duitsers niet gebruiken, in onbezet Frankrijk, in Syrië en Frans Noord-Afrika bleven Franse troepen gehandhaafd en de overzeese gebieden bleven onder het bestuur van de te Vichy gevestigde regering in onbezet Frankrijk (zie de kaart in dl 7 t.o. pag. 557).

E. DE OPERATIE „SEELÖWE” EN DE SLAG OM ENGELAND

Na „Duinkerken” was de toestand voor de Britten hoogst precair. Te land was Engeland vrijwel weerloos.

Het Britse leger moest geheel nieuw worden georganiseerd, uitgerust en geoefend. Op 30 Juni waren op het Engelse eiland in feite slechts twee parate divisies onmiddellijk beschikbaar. Vele weken na Duinkerken had, volgens een mededeling van Churchill in een geheime zitting van het Lagerhuis, een vijandelijk invasieleger van 150 000 man uitgelezen troepen korte metten met Engeland kunnen maken. Er moest tijd worden gewonnen voor de herbewapening en om de verdediging in het eigen land op te bouwen en te organiseren, waarbij de R.A.F. en de marine de voorname taak hadden om de Duitsers van de kust af te houden. Toch was Engeland vast besloten de strijd voort te zetten. Op de vredespogingen van Hitler werd niet ingegaan.

Toen het Hitler duidelijk werd dat Londen niet tot een compromis bereid was en de oorlog voortgang moest hebben, gaf hij bevel voorbereidingen te treffen voor een invasie op het Engelse eiland, waaraan de schuilnaam werd gegeven van „Operatie Seelöwe”. De voorbereidingen moesten begin Sept, zijn beëindigd, zodat de hoofdoperatie vóór half Sept, tot uitvoering kon komen, daar na dat tijdstip slecht vliegweer was te verwachten en bij deze amphibie-operatie aan de Luftwaffe een dubbele taak was toegedacht, nl. om de R.A.F. te beheersen en de Engelse marine te beletten om in te grijpen.

Met de voorbereidingen werd onmiddellijk een aanvang gemaakt. Een Duitse transportvloot werd in de Noordzee- en Kanaalhavens samengetrokken, waarvoor men ook allerlei vaartuigen van de binnenscheepvaart had bestemd, welke werden omgebouwd en zgn. zeewaardig gemaakt, doch waarvan deskundigen verwachtten dat ze alleen bij vrijwel windstil weer zouden kunnen uitvaren en met een kans om de overkant te bereiken.

Op hoog niveau kon men voor wat het operatieplan betrof niet tot overeenstemming komen. De landmacht eiste, dat met een zeer sterk eerste échelon op een breed front zou worden geland, waaraan de marine met de beschikbare middelen voor het transport en de bescherming niet in staat bleek te kunnen voldoen, terwijl bovendien de marine uit nautische overwegingen bezwaar had tegen verschillende door de generale staf aangewezen landingspunten. Toen deze standpunten niet met elkaar in overeenstemming waren te brengen besliste Hitler, dat bij de operaties van het leger rekening moest worden gehouden met de beschikbare scheepsruimte en de mogelijkheden voor beveiliging van de overtocht. Door deze beslissing, waarbij de strategische eisen van de landmacht nodig voor het uiteindelijk succes in het gedrang kwamen, werd duidelijk gedemonstreerd hoe twijfelachtig de voorgenomen onderneming eigenlijk wel was. Niettemin gaf Hitler begin Aug. bevel om met het luchtoffensief tegen Engeland te beginnen, hoewel de voorbereidingen van de Luftwaffe nog niet geheel voltooid waren. Wilde men in Sept. met Seelöwe kunnen aanvangen dan kon met het luchtoffensief echter niet langer meer worden gewacht.

Op 14 Sept. meldde groot-admiraal Rader, dat met de operatie Seelöwe niet kon worden begonnen, omdat de Luftwaffe het meesterschap in de lucht nog steeds niet had kunnen veroveren. Hitler heeft hierop Seelöwe op 17 Sept. uitgesteld. Alle voorbereidingen voor Seelöwe werden gestaakt en op 19 Sept. begon de grote invasievloot, welke reeds naar inschepingshavens tussen Rotterdam en Le Havre was aangetrokken, zich op Hitler’s bevel naar veiliger plaatsen te verspreiden.

Inmiddels begonnen er wrijvingen te ontstaan met de Sovjets en toen de onderhandelingen op 12 en 13 Nov. met Molotow te Berlijn waren mislukt, besloot Hitler de beslissende aanval op Engeland voor onbepaalde tijd uit te stellen en eerst tegen Rusland op te treden.

De activiteit van de Luftwaffe, aanvankelijk ingezet om het luchtoverwicht boven Groot-Brittannië en boven de zee tussen Engeland en het vasteland van Europa te verwerven met het oog op Seelöwe, werd nu voortgezet met een ander doel. Het Britse volk moest murw gemaakt worden door honger en luchtaanvallen. Derhalve kreeg de marine opdracht om de slag om de Atlantische Oceaan met grote kracht te gaan voeren, terwijl de Luftwaffe haar aanvallen moest richten tegen de havens en de toegangen tot de havens. Marine en luchtmacht moesten dus samenwerken tot het bereiken van hetzelfde doel, nl. „het afsnijden van de bevoorrading van Groot-Brittannië en van de verbindingen van dit land met de andere delen van het Empire. Hiermede was een nieuwe kritieke periode voor het Britse Rijk aangebroken, waarin alleen het slechte weer in de maanden Jan. en Febr. 1941 enige verademing bracht. Zodra de weersomstandigheden veranderden begon de Luftwaffe met grote middelen haar actie tegen de Engelse havens.

Vooral de aanval op de Clyde van 13 en 14 Mrt was raak. De maand Apr. deed nog een toenemende activiteit zien waarbij Plymouth, Liverpool, het gebied langs de Mersey en andere complexen gedurende 7 of 8 achtereenvolgende nachten het moesten ontgelden. In deze periode werden ook Coventry, Portsmouth, Londen, Huil, Belfast en Bristol gebombardeerd. De hevigste aanval kwam 10 Mei op Londen. De luchtacties van Mrt en Apr. namen zulke ernstige afmetingen aan dat er een crisis begon te dreigen. Hitler persoonlijk heeft deze opgelost door na 10 Mei zijn luchtvloot naar het O. van Duitsland over te brengen, ten einde zich voor te bereiden op de aanval op de Sovjet-Unie.

Hierdoor kwam een einde aan de „Battle of Britain”, die bijna een vol jaar had geduurd en aan Britse zijde ca 40 000 doden en ruim 50 000 gewonden gebracht. Er stond tegenover dat de Engelsen een enorme ervaring hadden opgedaan op het gebied van afweermiddelen, waarschuwingsdienst, misleiding van vijandelijke vliegers en in de toepassing van de radar-waarschuwingsdienst. Ten slotte had de Luftwaffe zodanige verliezen geleden en waren ondanks de bombardementen de Engelse vliegtuigfabrieken zo op gang gekomen, dat de R.A.F. haar achterstand op de Luftwaffe ging inhalen.

F. DE VELDTOCHT IN RUSLAND

(Operatie Barbarossa). Door het op 23 Aug. 1939 gesloten accoord van Moskou kreeg Hitler zijn handen vrij om zich op de Polen te werpen en tevens de verzekering dat zijn strijdmacht, wanneer hij zich tegen Frankrijk zou keren, niet, zoals in Wereldoorlog I, op twee fronten zou behoeven te vechten.

Stalin won kostbare tijd om de Russische strijdkrachten te reorganiseren en kon zich inmiddels gaan verzekeren van een beveiligend cordon om het westelijk gedeelte van zijn rijk. Een deel van Polen was de Russen beloofd, alsmede o.m. de uitoefening van het protectoraat over de Baltische staten waardoor zij zich konden verzekeren van bases voor de Oostzeevloot. Het bestaande wantrouwen tussen de partners was door dat accoord echter geenszins weggenomen. Hitler verweet de Russen dat zij zowel in Litauen als in de Boekowina verder waren gegaan dan was overeengekomen en door de opmars van Duitse troepen op 7 Oct. 1940 in Roemenië werd dat wantrouwen al heel duidelijk gedemonstreerd.

De As-mogendheden wilden de Russen van de Balkan afleiden en met het oog hierop nodigde Ribbentrop in Nov. 1940 Molotow uit naar Berlijn om de afbakening van hun belangen te bespreken en de invloedssferen van Rusland, Duitsland, Italië en Japan in grote lijnen vast te stellen. Hierbij bleek onmiskenbaar dat Ruslands voornaamste belangstelling uitging naar de Oostzee en de Zwarte Zee en dat het lot van de Balkanstaten Rusland niet onverschillig kon laten. Deze tegenstelling was niet te overbruggen want Hitler dacht er niet aan hierin toe te geven en zeker niet om zijn eigen ambities in het O. prijs te geven voor wat betreft de uitbreiding van de zgn. Duitse „Lebensraum”, te meer daar hij de olie, het graan en de grondstoffen uit het O. voor een mogelijk langdurige oorlog niet kon missen. Hij voelde zich door de Russen bedreigd, doch geloofde deze bedreiging te kunnen elimineren vóór Amerikaanse hulp de Britten in het W. in staat zou stellen tot het offensief over te gaan. Door slechts voor korte tijd het risico van een oorlog op twee fronten te aanvaarden zou hij zich voor lange tijd vrij maken om de volle Duitse militaire kracht en alle hulpmiddelen uit het Europese gebied van de Atlantische Oceaan tot de Oeral te concentreren op één enkel front tegen de Angelsaksers. Een misrekening die Duitsland duur te staan is gekomen!

Op 18 Dec. 1940 gaf Hitler een geheime instructie aan de Duitse opperbevelhebbers, welke begon met de aanwijzing dat de Duitse gewapende macht er op voorbereid moest zijn nog vóór het einde van de oorlog tegen Engeland in een snelle campagne Sovjet-Rusland te onderwerpen (operatie „Barbarossa”) en die verder luidde, dat alle voorbereidingen tegen 15 Mei 1941 gereed moesten zijn en als doel van de operatie aangaf een muur tegen Aziatisch Rusland op te werpen langs de algemene lijn Wolga - Archangel.

Gebeurtenissen op de Balkan onderbraken de voorbereidingen. Hitler had Roemenië op 7 Oct. 1940 bezet zonder Mussolini hiervan te voren te hebben ingelicht. Deze besloot daarom, zonder voorkennis van Hitler, Griekenland te bezetten. De aanval werd op 28 Oct. ingezet. Dit was voor de Duitsers een misrekening en werd te Berlijn beschouwd als een grote blunder, vooral toen bleek dat de aanval met onvoldoende krachten was ondernomen en na de eerste week reeds tot staan werd gebracht (z Griekenland, geschiedenis).

Engeland zegde de Grieken hulp toe en in de nacht van 11 op 12 Nov. bombardeerden Engelse vliegtuigen de Italiaanse vloot in de haven van Tarente waarbij twee kruisers en drie van de zes Italiaanse slagschepen tot zinken werden gebracht of zware schade opliepen. In de toestand, welke door het eigenmachtig handelen van Mussolini op de Balkan was ontstaan kon Hitler moeilijk blijven berusten, te meer niet toen ook enige divisies van het leger van generaal Wavell uit Egypte in Griekenland waren aangekomen. Gedurende Febr. 1941 trachtte hij te vergeefs Joegoslavië te doen besluiten om tot het Drievoudig Verbond toe te treden. Eerst nadat op 28 Febr. Duitse troepen Bulgarije waren binnengetrokken en dit land zich vervolgens openlijk achter de zaak van de Asmogendheden schaarde, gaf Joegoslavië, nu vrijwel geheel omsingeld, toe. Een staatsgreep van een groep officieren bracht op 17 Mrt de regering Tswetkowitsj echter ten val, waarop Hitler zijn politiek van overleg en intimidatie losliet en zijn troepen bevel gaf in te grijpen. Met een grote overmacht werd op 6 Apr. de aanval ingezet en meedogenloos uitgevoerd met het gevolg dat reeds eind Apr. elk militair verzet in Joegoslavië en op het vasteland van Griekenland was gebroken (z Joegoslavië en Griekenland, geschiedenis).

Deze moeilijkheden op de Balkan en het slechte vliegweer deden voor „Barbarossa” vier kostbare weken verloren gaan, hetgeen zich aan het eind van 1941 bij het begin van de Russische winter ernstig heeft gewroken. Onderstaande staatjes geven een overzicht van de aan de vooravond van het Duitse offensief gereedgestelde wederzijdse strijdkrachten.

De Russische troepen hadden als algemene instructie bij een aanval van overmachtige Duitse strijdkrachten de terugtocht te aanvaarden.

In de algemene instructie voor de Duitse troepen werd uitgedrukt dat het algemeen karakter der Duitse operaties zich moest kenmerken door bijzonder agressief optreden van de luchtmacht tegen de Russische vliegvelden en achterwaartse verbindingen, alsmede door „rücksichtslose” inzet van gepantserde gemotoriseerde divisies zo mogelijk in ’s vijands flanken en rug, teneinde door grote tangbewegingen sterke Russische eenheden uit te schakelen.

Op 22 Juni 1941 overschreden de Duitse legers de Russische grenzen en rolden van ’s morgens 3.30 uur tot het invallen van de duisternis zonder onderbreking de golven bommenwerpers over het Russische gebied. Vooral op vliegvelden waren de aanvallen gericht. De startbanen werden omgeploegd en honderden vliegtuigen op de grond verrast door vallende bommen en door mitrailleurvuur vernietigd. De Russische piloten, die nog kans zagen op te stijgen, bleken tegen de reeds maanden lang in de oorlog geoefende Duitse vliegers niet opgewassen. In een handomdraai veroverde de Luftwaffe het meesterschap in de lucht. Moskou werd voor het eerst gebombardeerd in de nacht van 20 op 21 Juli.

Ook op de grond ging het de Duitsers onmiddellijk zeer voor de wind.

Bij de legergroep Noord vielen reeds twee dagen na het begin Wilna en de Njemen-bruggenhoofden Kowno en Grodno in Duitse handen, waarna op 26 Juni de overgang over de Duna werd geforceerd en Dunaburg bezet. Op 30 Juni viel Libau, en Riga op 1 Juli: waarmede de legergroep in bezit was van twee belangrijke aanvoerhavens. Hierop volgde de verovering van Estland met als slot de insluiting op 5 Juli van Reval. Op 11 Juli stonden de Duitsers reeds ten O. van het Peipusmeer, terwijl inmiddels de Finnen ter weerszijde van het Ladogameer oprukten.

De legergroep Midden had eveneens groot succes. Achtereenvolgens vielen in Duitse handen: Brest-Litowsk (24 Juni), Minsk (9 Juli), Witebsk (11 Juli), en Smolensk (16 Juli). Vooral bij Bjelostok en Minsk behaalde deze legergroep grote overwinningen waarbij volgens Duitse opgave ruim 320 000 Russen krijgsgevangen werden gemaakt. Met de verovering van Smolensk was reeds /3 van de weg naar Moskou afgelegd.

De legergroep Zuid was, hoewel aanvankelijk iets langzamer, ook gestadig voorwaarts gegaan. Kowel viel op 26 Juni, Lemberg op 30 Juni, Czemowitz op 7 Juli en Sjitomir op 11 Juli.

Stalin gaf als tegenmaatregel het bevel tot de tactiek der „verschroeide aarde”: bij een terugtocht van de Rode legers moesten alle goederen van enig belang worden meegevoerd of vernietigd. Voorts moesten in de bezette gebieden partisanenbenden worden gevormd, die de vijand in de rug moesten aanvallen en op grote schaal sabotage plegen. Beide maatregelen hebben de Duitsers enorme moeilijkheden opgeleverd.

Een andere poging van Stalin, om de noodtoestand te boven te komen, was een verzoek aan Engeland, om een „tweede front” in W.-Europa. Engeland kon hier echter nog lang niet aan voldoen en moest volstaan met beloften voor toenemende luchtaanvallen op het Duitse achterland en maritieme steun voor het openhouden van de aanvoerweg naar Moermansk. Te land moest Rusland voorlopig alleen strijden, waar de onbegrensde operatie-ruimte en het Russische klimaat in zijn voordeel waren.

Het was de Russische maarschalk Worosjilow, bevelhebber van de Noordelijke legergroep, die door een knap geleide terugtocht door de Baltische staten zijn legers voor een beslissende nederlaag wist te behoeden en daarna de verdediging van het gebied van Leningrad deed organiseren door generaal Goworow, toen de stad met omgeving werd ingesloten door de Duitsers en de Finnen.

De enige mogelijkheid om Leningrad te bevoorraden vormde het Ladogameer, dat door twee kanalen en door de Newa met de stad is verbonden. Dit werd moeilijker toen de Duitsers de plaats Schlüsselburg, waar de beide kanalen in het meer uitmonden, op 5 Sept. veroverden en zich later ook van Titsjwin meester maakten. De verwachting dat de stad daarna door uithongering wel tot overgave zou kunnen worden gebracht is niet verwezenlijkt. Ondanks gebrek aan voedsel, brandstof en slechte watervoorziening, alsmede voortdurende beschieting en luchtbombardementen heeft Leningrad het een kleine anderhalf jaar volgehouden.

Terwijl von Rundstedt na zijn overwinningen bij Oeman en Kiew oprukte naar het Donetz-bekken en von Leeb met de Finnen Leningrad meer en meer insloot gaf Hitler aan von Bock opdracht om met de Centrale legergroep de Russische troepen bij Moskou dubbel omvattend aan te vallen en vernietigend te verslaan, zodat de stad nog vóór de winter in Duitse handen zou zijn. Er moest snel gehandeld worden want er was weinig tijd beschikbaar. Hitler besloot dan ook tot een aanval op Moskou in grote stijl met machtige middelen. Hiertoe werden het 2de pantserleger van Guderian en het leger van von Weichs, die met de legergroep Zuid hadden samengewerkt, nadat de overwinning van Kiew was bevochten wederom ter beschikking gesteld van von Bock. Ook de legergroep Noord moest bijspringen met een groot deel van haar luchtstrijdkrachten en pantsertroepen.

Het operatieplan beoogde met een zeer sterke frontgroep in Oostelijke richting aan te vallen, nadat in het Z. en N. de pantserlegers ver uithalend snel waren doorgestoten en de tegen de frontgroep staande Russische troepen in een tangbeweging zouden omvatten. Als de pantserlegers ten O. van Moskou contact met elkaar zouden kunnen krijgen, zou een nieuwe omsingelingsslag kunnen worden gestreden, hetgeen de val van Moskou zou betekenen.

Op 2 Oct. 1941 brak het geweldige offensief los met als inleiding de slag van Wiasma-Briansk hetgeen een grote Duitse overwinning werd. Na dit succes eiste Hitler ondanks de abominabele toestand van het terrein en aanvoerwegen, de vroeg invallende winter en de vermoeidheid van de slecht geklede troepen dat het offensief werd doorgezet volgens het oorspronkelijk opgezette plan. Gedurende enige weken heeft het er voor de Russen zeer om gespannen. Een pantserafdeling van pantsergroep Hoth is zelf op een gegeven ogenblik van het N. uit over onbeschadigde bruggen doorgedrongen tot op 7 km van de stad. In Moskou zelf was men reeds in Aug. begonnen met de stad te ontruimen, industrieën werden overgebracht naar de Oeral en Siberië, regerings- en partijbureau’s gingen naar Koeibisjef. In de stad begonnen toestanden te heersen, die op een chaos wezen.

Omstreeks die tijd begonnen echter de eerste ervaren troepen uit Siberië aan te komen. Soldaten volkomen gehard tegen de koude en voorzien van een doelmatige winteruitrusting. In de tweede helft van Nov. toen de winter reeds was ingevallen kwam de Duitse stormloop in het gezicht van de Russische hoofdstad tot staan en bleek het niet mogelijk de aanval verder voort te zetten.

Hoewel door het in het gevecht brengen van de Siberische divisies de Russische weerstand aanmerkelijk was toegenomen, was de vroeg ingevallen zeer strenge Russische winter van 1941/1942 toch de hoofdoorzaak van het Duitse échec. In zijn zelfoverschatting had Hitler gemeend in een „Blitzkrieg” Rusland voor de winter te kunnen neerslaan. Nu dit niet het geval was kwam de enorme fout zich wreken dat er niet gerekend was op een goede winteruitrusting voor de troepen. Bovendien werden op het laatst de Duitse aanvallen afgeremd door het ten achter blijven van de bevoorrading bij de directe noden van de fronttroepen, als een gevolg van de ijlheid van het Russische spoor- en wegennet, het optreden van partisanenbenden in het achterland, de modder die vóór het invallen van de vorst het terrein onbegaanbaar maakte, alsmede door de grote slijtage aan de Duitse voertuigen.

Hitler ontsloeg nu de opperbevelhebber van het leger, von Brauchitsch. Ook von Rundstedt en von Bock werden van hun commando ontheven, de eerste vinden we daarna terug in Frankrijk als Oberbefehlshaber „West” en von Bock als opperbevelhebber van de legergroep „Zuid”. Een opvolger voor von Brauchitsch werd niet benoemd. Hitler zelf nam naast het opperbevel over de weermacht op 19 Dec. ook het opperbevel over het leger op zich.

Geheel in het defensief gedrongen moest hij maatregelen treffen voor het onderbrengen van de troepen gedurende de winter, doch van het terugnemen van de troepen wilde Hitler niets weten. De bereikte lijn mocht niet worden prijsgegeven, in hoe moeilijke omstandigheden vele onderdelen ook verkeerden. Alleen enige rectificaties werden toegestaan. De algemene lijn, gedeeltelijk gekozen en gedeeltelijk door de vijand opgedrongen, waarin de gebeurtenissen van de winter zouden worden afgewacht, zou lopen van de Mioes over Charkow, Orel, Wjasma, Rzjef, het Ilmenmeer en Schlüsselburg en werd aangeduid als de „Winterlinië”. Het was uitgesloten hiervan een aaneensluitende verdedigingslinie te maken, volstaan moest worden met een serie van naar alle zijden ter verdediging in te richten steunpunten („Igelstellungen”), welke bij het hervatten van het offensief als uitgangsstellingen zouden dienstdoen. Tussen deze steunpunten bleven grote onverdedigde intervallen bestaan (zie kaartje op pag. 453).

De Russen bleven niet werkeloos toezien. Het behoud van Moskou en Leningrad had de moed doen herleven en gebruik makende van de moeilijkheden waarin de Duitsers verkeerden, ontketenden zij een winteroffensief, dat zich geleidelijk uitbreidde. De Russische acties, waarbij veelvuldig werd gebruik gemaakt van afdelingen op ski’s die hun uitrusting en bewapening op sleden medevoerden, kenmerkten zich door grote beweeglijkheid. Ook in het uiterste Z. kwam het Russische tegenoffensief tot uiting.

Von Rundstedt had daar in het mildere klimaat belangrijke successen geboekt. Odessa was op 16 Oct., Charkow op 24 Oct., Koersk op 2 Nov. en Rostow op 28 Nov. veroverd. Op 28 Oct. waren de Duitsers over de landengte van Perekop de Krim binnengevallen en hadden de zee- en marinehaven Sebastopol ingesloten. Toen de Duitsers na de val van Rostow naar het Z.O. oprukten kwam een hevige Russische tegenaanval de Duitsers terugwerpen. Rostow werd hernomen en de landengte van Kertsj door een detachement van de Zwarte-Zeevloot heroverd. Deze tegenslagen waren oorzaak dat von Rundstedt tegelijk met von Brauchitsch van zijn commando werd ontheven.



Het Duitse offensief in 1942 en de strijd in de winter van 1942/1943

De vroeg ingevallen strenge Russische winter had de Duitsers onvoorbereid overvallen. De Russische legerleiding had hiervan gebruik gemaakt en met troepen, gehard tegen lage temperaturen, niet onaanzienlijke successen kunnen boeken. Aan deze gunstige omstandigheden zou met het komende zachtere weer een einde komen en een opleving van de Duitse activiteit kon worden verwacht. Voor de Geallieerden was het dan ook de vraag of de Sovjet-Unie het zou kunnen uithouden, wat aanleiding gaf tot gewichtige conferenties in Apr./Mei 1942 te Londen en te Washington.

Molotow hield vast aan het toegezegde tweede front, dat de Russen grote verlichting zou kunnen geven. Een strijdmacht van dusdanige sterkte, dat een invasie in West-Europa met redelijke kans op succes kon worden ondernomen, alsmede het daardoor benodigde transport- en marinematerieel en luchtstrijdkrachten konden in geen geval vóór 1 Apr. hiervoor beschikbaar zijn. Het enige wat de Angelsaksische mogendheden konden toezeggen waren zeer verhoogde transporten van wapens, munitie, voertuigen en grondstoffen naar Rusland, als ook zeer effectieve bombardementen op Duitsland, doch overigens moesten de Russen, zoals in 1941, zelfstandig de te verwachten nieuwe Duitse vloedgolf trachten op te vangen.

Voor het nieuwe zomeroffensief besloot Hitler het zwaartepunt te leggen op het zuidelijk gedeelte van het geweldige front. Hij wilde het Russische oorlogspotentieel uit het Z. bij het Duitse Rijk brengen. Hij was bezeten van de idee van motorbrandstof en van de graan- en kolengebieden; daarom moest naar de Kaukasus worden opgerukt, hetgeen bovendien perspectieven opende van nog veel verdere strekking, nu Rommel met zoveel succes in Noord-Afrika opereerde.

Een operatie naar de Kaukasus moest in de rug voldoende gedekt zijn; vandaar het plan om tevens in Oostelijke richting naar de Wolga op te rukken. Ter uitvoering van deze plannen concentreerde Hitler zeer sterke strijdkrachten in de Zuidelijke sector en gelastte dat alle krachten moesten samenwerken voor deze belangrijke operaties. De Legergroep-Midden kreeg voorlopig een meer defensieve taak, doch tegen Leningrad moesten de aanvallen worden voortgezet om de stad te veroveren.

De Russen bleven echter niet bij de pakken neerzitten. Toen de tijd gekomen was dat aangenomen kon worden dat de voorbereidingen van de Duitsers voor hun offensief hun voltooiing naderden, ontketende maarschalk Timosjenko, die Boudjonny in het Z. had vervangen, een Russisch offensief ter weerszijden van Charkow. Van 12-24 Mei woedde de strijd met grote hevigheid. De Russen drongen in de Duitse linies, doch toen noopten de omvattende Duitse pantsertroepen hen tot de terugtocht. Zij leden grote verliezen, doch bereikten dat de Duitsers hun groot offensief in het Z. eerst met een maand vertraging konden inzetten. Strategisch beschouwd was het niet verantwoord naar de Kaukasus op te rukken vóórdat aan de Don en Wolga een voldoend sterke positie was ingenomen, zodat besloten werd tevens door te stoten naar de Wolga en bij Stalingrad een bruggenhoofd te veroveren op de oostoever van deze rivier.

Nadat von Manstein in Mei de verovering van de Krim had voltooid, Sebastopol na een beleg van 250 dagen was gevallen en de legers van Timosjenko na de slag van Charkow waren teruggeworpen tot achter de Don, wilde Hitler niet langer wachten en, tegen de adviezen van zijn staf in, bepaalde hij dat de stormloop naar de oliegebieden van de Kaukasus tegelijk met de aanval op Stalingrad onverwijld moest worden doorgezet: excentrische aanvallen, met ver uiteenliggende operatiedoelen waarvoor de Legergroep Zuid werd gesplitst in twee delen, A en B.

Aanvankelijk scheen het dat, wat betreft Legergroep A die naar de Kaukasus oprukte, Hitler gelijk zou krijgen. Reeds op 9 Aug. werd het Russische oliegebied van Maikop door de pantsertroepen van von Kleist bereikt, alsmede de raffinaderijen van Krasnodar. Andere troepen bereikten op 25 Aug. Mosdok. Op 12 Sept. viel de Russische oorlogshaven Noworossiisk in Duitse handen, doch in de passen van het Kaukasusgebergte liepen de Duitsers vast. Een patrouille bergjagers slaagde er niettemin in de hakenkruisvlag op de top van de Elbroes te plaatsen. Meer oostelijk werd op 30 Oct. nog Naltsjik genomen, doch daarmede was het ook absoluut uit.

Bij legergroep B ging het minder vlot. Wel gelukte het von Manstein om bij Tsimlanskaja de Don op 27 Juli te overschrijden, maar daarna werd het verder oostwaarts oprukken door krachtige Russische weerstand weken lang vertraagd. Het 6de leger slaagde eerst op 25 Aug. er in meer noordelijk een Don-overgang te forceren, doch kon toen met een mobiele groep doorstoten en op 28 Aug. ten N. van Stalingrad, bij Erzowka de Wolga bereiken. Kort hierop verschenen ook troepen van von Manstein nu aan de Wolga en wel bij Sarepta ten Z. van Stalingrad. Toen de frontgroep ondanks hevige Russische weerstand er in slaagde op 15 Sept. door te dringen tot in de buitenwijken van de stad vormde Stalingrad nog slechts een klein Russisch bruggenhoofd op de westelijke Wolga-oever.

Inmiddels hadden de Russen alles aangegrepen om zich zowel in het achterland als aan het front over de gehele lijn te herstellen. De wapenindustrie, overgebracht naar en achter de Oeral was in vol bedrijf gekomen en een stroom van materiaal, afkomstig uit eigen fabrieken en van de Amerikaanse en Engelse zendingen, vloeide gestadig naar het front. Hoe belangrijk deze materiële voorzieningen op zichzelf ook waren, nog veel belangrijker was het complex van handelingen en bevelen welke ten doel hadden het moreel en de tucht in de legeronderdelen te herstellen en op te voeren, waardoor het mogelijk werd het weerstandsvermogen van de troepen te vergroten zonder massa’s krijgsgevangenen in handen van de vijand te laten. Het prestige van de officieren werd versterkt, onderscheidingen om verdiensten te belonen ingesteld. De autoriteit van de bevelhebbers werd opgevoerd door verschillende maatregelen waarvan de voornaamste was de opheffing van het instituut der politieke commissarissen in het leger.

Op 19 Nov. begon het grote Russische tegenoffensief bij Stalingrad, dat na maandenlange worsteling tot de capitulatie der Duitse troepen aldaar leidde (z Stalingrad). Hiermede was een keerpunt in de oorlog aan het Oostfront bereikt. Een onmiddellijk gevolg van deze tegenslag was dat de legergroep A die reeds onder een sterke Russische druk stond, thans in de rug bedreigd, Kaukasië snel moest ontruimen, achtervolgd door het Russische Kaukasische leger.

In het N. hadden in Febr. 1943 Russische troepen in een onstuimige aanval de ring der belegeraars doorbroken en Schlüsselburg heroverd waardoor een vrije corridor van 15 km naar Leningrad was verkregen en de stad uit haar isolement was verlost. Toch lag de stad zelf nog binnen het werkzame artillerievuur van de vijand, waaraan eerst een einde kwam in de laatste dagen van Jan. 1944 toen de drie legers van de Noordelijke Russische legergroep onder de algemene leiding van maarschalk Zjoekow het Duitse front doorbraken als inleiding tot de in de zomermaanden van dat jaar uitgevoerde operatie in de Baltische staten. In de Z.- en Middensector rukten de Russen na de val van Stalingrad waaiervormig op tegen de 1200 km lange lijn Orel - Rostow. Op 16 Febr. werd Gharkow genomen en over de Donetz reeds de weg ingeslagen naar de Dnjepr. De Opperbevelhebber van Legergroep Zuid, von Manstein, liet zich deze gunstige gelegenheid voor een tegenaanval niet ontgaan. Gedekt door zijn sterke positie, opgebouwd aan de rivier Mioes, was hij er in geslaagd zijn Legergroep te hergroeperen en een groot aantal divisies, gedeeltelijk uit de Kaukasus, samen te trekken.

Op 21 Febr. zette hij de aanval in van Z. naar N., rechts aangeleund aan de Donetz, versloeg de over de Donetz doorgedrongen Russen, stootte door naar Charkow, dat op 15 Mrt werd heroverd, waarna op 19 Mrt ook nog Bjelgorod in Duitse'handen viel. In drie weken tijds waren de Russen weer teruggeworpen over de Donetz met zeer zware verliezen vooral aan vechtwagens.

In de middensector bereidden de Duitsers zich voor om de moeilijk te verdedigen bocht Wjasma-Rzjew te ontruimen, waartoe reeds begin Febr. begonnen was met het afvoeren van materiaal. De Russen die de beweging onderkenden gingen deze bemoeilijken door het uitvoeren van concentrische aanvallen. Dit duurde de gehele maand Mrt, waarna de invallende dooi aan het offensief een einde maakte.



Het Zomeroffensief van 1943

In de maand Apr. was door het invallen van de dooi een periode van betrekkelijke stilstand ingetreden. Tussen Moskou en de Zee van Azow vertoonde een deel van het front een reusachtige „S” waardoor twee saillanten werden gevormd : een noordelijke rondom Orel, welke in handen was van de Duitsers, en een zuidelijke rondom Koersk van de Russen. Het was hier dat Hitler zijn zomeroffensief ontketende. Hij wilde zich meester maken van de bocht van Koersk, vermoedelijk als inleiding tot een opmars naar de bovenloop van de Don, hetgeen bij succes mogelijkheden zou openen om de oorspronkelijke situatie nog te herstellen. Nog steeds hoopte hij dat de Russen aan het eind van hun krachtsinspanning toe waren.

In Juni tot begin Juli ontwikkelde de Luftwaffe een grote activiteit en op 5 Juli werd het offensief ingezet met drie aanvallen van de sector Orel uit in zuidelijke richting en twee afzonderlijke aanvallen uit de sector Bjelgorod. Het werd een mislukking. De krachtige weerstand van de Russen deed het élan van de noordelijke aanvallen reeds op 8 Juli breken. Het offensief van de twee aanvallen, in het Z. ingezet, drong tot 35 km door in het Russische front doch op 15 Juli kwamen de Duitsers tot staan. Zij konden zich in het veroverde terrein toen nog enige dagen handhaven maar moesten op 21 Juli voor de zeer sterke druk van de Russen toch terug.

Tot driemaal toe waren de Duitsers in grote stijl tot het offensief overgegaan en het einde was telkens een échec: het offensief in 1941 na vijf en een halve maand, het zomeroffensief in 1942 na vier maanden en het zomeroffensief in 1943 in minder dan drie weken.

Na de Duitsers op hun uitgangsstellingen teruggedrongen te hebben, zetten de Russen hun druk tegen het Duitse front door. Het waren thans de Russen die zich op de „S”-bochten wierpen, met concentrische aanvallen van ongekende kracht, zich wel bewust, dat een succesvolle doorbreking in de middensector het Duitse frontgedeelte aan Mioes en Donetz in de rug ging bedreigen. Drie frontgroepen, die van Sokolowski, van Popow en van Rokossowsky, zetten op 12 Juli concentrisch de aanval in op de saillant van Orel en resp. uit N.-, N.O.- en O.-richting. In een hevige worsteling van meer dan een maand, waarbij de Russen grote terreinmoeilijkheden hadden te overwinnen én uitgestrekte mijnenvelden moesten opruimen, werden de Duitsers teruggedreven. Op 5 Aug. was Orel in Russische handen, en de 16de Aug. was de bevrijding van de saillant van Orel voltooid. Inmiddels hadden de frontgroepen van Vatoetin en Koniew ook de bocht van Bjelgorod aangegrepen.

De noordelijke frontgroep had weinig moeite om de diepe wig in het Russische front op te ruimen. Op 22 Juli waren de Duitsers hier teruggedrongen tot op de spoorbaan naar Briansk. Uit het N. en O. werd daarna tegen Bjelgorod opgerukt, doch het duurde nog twee weken, waarin het nodig was de overgang over de Donetz te forceren, voordat de stad werd bereikt. De frontgroep van Koniew slaagde er in drie bruggen over de rivier te werpen, waarna op 6 Aug., nadat de drie verdedigingslinies, welke de verdedigingsgordel om Bjelgorod vormden, waren doorbroken, de Russen eindelijk meester waren van de stad. Ware materiaal-slagen waren hiermede ten einde, nog nooit tevoren was aan beide zijden op een even beperkte ruimte zoveel machtig materiaal in werking gebracht.

In het raam van de in de weermachtsberichten met enige ophef bekend gegeven zgn. elastische verdediging trokken de Duitse legers zich terug op de Dnjepr, op de voet gevolgd door de Russen. Hierbij liep vooral de legergroep Zuid gevaar te worden afgesneden, doch von Manstein slaagde er in, door op bekwame wijze te manoeuvreren, omsingeling te voorkomen. Dank zij het onuitputtelijke mensenmateriaal en een ononderbroken stroom naar het front van nieuw oorlogstuig uit de eigen op volle kracht werkende fabrieken en aangevoerd uit de Angelsaksische landen was, nu de Luftwaffe het overwicht in de lucht begon te verliezen, de Russische stoomwals in beweging gekomen en bleek deze niet meer te stuiten.



Het verloop van de strijd in 1944 en 1945

In Jan. 1944 waren de Russen reeds over de Dnjepr, en was de Duitse legergroep Noord doorbroken. Hiervan was een belangrijk deel geheel geïsoleerd in Koerland, waar deze Duitsers zich zonder uitzicht lange tijd tegen hevige aanvallen van de Russen hebben moeten handhaven. Hitler wenste wat inmiddels geworden was de „Vesting Koerland” niet te ontruimen. Eerst begin 1945 werd toestemming gegeven de zwakke, toen nog overgebleven troepen over zee terug te voeren binnen het Rijk. Gedurende het gehele jaar 1944 tot Mei 1945 beukte de Russische moker zonder verpozing de opvolgende weerstandslijnen waarin de Duitsers zich trachtten te handhaven, met het gevolg dat dezen telkens en telkens weer tot teruggaan gedwongen werden. En terwijl de geallieerde legers van het W. uit tegen en in Duitsland voorwaarts rukten, dreven de Russen de verslagen Duitse legers uit Rusland, uit de Baltische landen, uit Roemenië, uit Hongarije en door Polen tot in het Duitse Rijk terug.

G. DE STRIJD IN NOORD- EN OOST-AFRIKA EN HET NABIJE OOSTEN

Het Afrikaanse continent werd in de oorlog betrokken door de oorlogsverklaring van Italië aan Frankrijk en Engeland (10 Juni 1940). De gevechten speelden zich de eerste twee jaar uitsluitend af in Egypte en Libye en in Ethiopië met aangrenzende gebieden. Voor het verloop z Afrika, Wereldoorlog II, en Abessinië, geschiedenis.

Tussen de gevechten in Egypte door zag Engeland zich ook nog genoodzaakt, in te grijpen op verschillende punten in Voor-Azië, waar de geallieerde belangen bedreigd werden. In de eerste plaats valt te noemen het Franse mandaatgebied Syrië, dat gehoorzaamde aan de regering te Vichy. Sinds Duitse vliegtuigen op de Dodekanesos waren gestationneerd, bestond het gevaar, dat Syrië door Duitse valschermtroepen zou worden bezet, waarmede de Duitsers luchtbases zouden verkrijgen, om aanvallen te doen op het Suez-kanaal, Egypte en de Perzische Golf. Ook het aangrenzende Irak was niet betrouwbaar.

Sinds 1939 heerste daar een zeer anti-Britse stemming, waarvan de minister-president Rasjid Ali de exponent was. Op 2 Mei 1941 deden de Irakezen een aanval op de Britse luchtbasis Habbanya aan de Euphraat. Aanvankelijk was de situatie der Britten hachelijk, maar de R.A.F. redde de toestand door hevige luchtaanvallen op de Iraakse troepen, die hiertegen niet bestand bleken. Reeds op 5 Mei braken zij het beleg op. Inmiddels was de Britse bezetting versterkt met troepen uit India en werd een mobiele colonne gereedgemaakt in Palestina, welke op 18 Mei Habbanya bereikte. Duitse en Italiaanse vliegtuigen, die te Mosoel waren aangekomen, werden door de R.A.F. vernietigd.

Nu begon de opmars naar Bagdad. Op 30 Mei bereikten de Britten de hoofdstad en 31 Mei werd een wapenstilstand gesloten.

Nu keerden de Engelsen zich tegen Syrië, waar in de tweede helft van Mei meer dan honderd Duitse en Italiaanse vliegtuigen waren aangekomen. Op 8 Juni rukten Britse troepen, te zamen met een afdeling „Vrije Fransen” van De Gaulle, Syrië binnen. De Franse bezettingstroepen onder generaal Dentz verzetten zich krachtig en aanvankelijk met succes. Eerst nadat versterkingen uit Egypte en uit Irak waren aangekomen, kregen de Engelsen de overhand. Op 21 Juni viel Damascus en op 8 Juli capituleerden de Fransen.

Ook in Perzië, zeer belangrijk door zijn oliebronnen en thans ook als aanvoerweg naar de Sovjet-Unie (daar de route over zee naar Moermansk zeer onveilig was), waren sterke Duitse invloeden merkbaar. Bovendien verliep de strijd in Rusland zo ongunstig voor de Sovjets, dat een Duitse bezetting van de Kaukasus in zicht scheen, in welk geval de Perzen niet zouden kunnen beletten, dat de Duitsers zich van de oliegebieden meester maakten. Op 17 Aug. 1941 eisten Londen en Moskou in een gezamenlijke nota aan de Perzische regering de uitzetting van alle Duitsers. Toen hieraan niet werd voldaan, werd tot een militaire actie besloten, die op 25 Aug. begon.

De operaties verliepen zeer snel. Nadat in het Z. Abadan bij verrassing was genomen door een Engelse brigade uit Basra, rukten de Britten op naar Ahwaz, om de olievelden te bezetten. Tot gevechten kwam het hier niet meer, daar de Sjah bevel gaf, het vuren te staken. In het N. bezette generaal Slim de olievelden ten N. van Bagdad vrijwel zonder strijd, doch verder Noordwaarts in de richting van Kirmansjah werd in het bergland sterke tegenstand ondervonden, welke slechts kon worden gebroken door een omtrekkende beweging op 27 Aug., waarna de strijd ook hier werd gestaakt. Perzië verbond zich, alle vijandelijkheden te beëindigen, de Duitsers uit Perzië te zetten, neutraal te blijven en het gebruik van de Perzische verbindingen voor de bevoorrading van Rusland toe te staan.

De Sjah deed op 16 Sept. afstand ten behoeve van zijn zoon. De dag daarop werd Teheran door Engelsen en Russen bezet; op 18 Oct. ontruimden dezen de hoofdstad weer.

In Juni en Juli 1942 deden zich ernstige meningsverschillen voor tussen de Amerikanen en de Engelsen over de strategische plannen voor de naaste toekomst. In Apr. 1942 was een accoord bereikt voor een invasie en het vormen van een tweede front in het W. Waarschijnlijk als gevolg van de min of meer bedreigde Britse positie in het Middellandse Zeegebied en Egypte begonnen de Engelsen terug te komen op bedoeld accoord. Churchill wist Roosevelt te winnen voor een alternatief-plan, nl. in plaats van een tweede front in West-Europa te vormen, in 1942 een aantal landingen uit te voeren in Noord-Afrika, ten einde van daaruit „the light underbelly” van de Asmogendheden te kunnen aanvallen en de heerschappij over de Middellandse Zee te herwinnen.

Aldus kwam na vele besprekingen het plan tot stand voor de landing in Frans Noord-Afrika, een operatie, die volgens Churchill de toorts der vrijheid over de oceaan zou brengen en daarom de schuilnaam kreeg van „Operatie Torch”. De onderneming zou althans in het begin, onder Amerikaans opperbevel komen te staan. Reeds op 26 Juli vernam generaal Eisenhower, dat hij tot opperbevelhebber zou worden benoemd, doch in zijn functie van opperbevelhebber der Amerikaanse troepen in Europa zou worden gehandhaafd.

De Russen waren over deze gang van zaken weinig te spreken. Toch hebben zij waarschijnlijk aan het doordrijven van Churchill van deze onderneming hun huidige positie in Europa te danken. Verschillende deskundigen zijn nog steeds van mening, dat de landingen in Noord-Afrika met de daarop gevolgde moeilijke veldtocht in Italië onnodig zijn geweest en de eindoverwinning minstens één jaar hebben vertraagd. Zij voeren aan dat bij een invasie in het W. in 1943, toen de uitgestrekte fronten in Rusland de Duitse reserves opeisten en in het W. nog slechts 29 Duitse divisies beschikbaar waren, terwijl met het bouwen van de Atlantik-Wall nog slechts een begin was gemaakt, met de beraamde invasiemacht van 48 geallieerde divisies de mogelijkheid aanwezig was vrij snel door te stoten door Frankrijk en Duitsland tot in Polen en Tsjechoslowakije, waardoor de ineenstorting van de Duitse tegenstand zou zijn bewerkstelligd.

Over het plan van de landing bestond verschil van mening tussen Britten en Amerikanen. De eersten wilden zover mogelijk oostwaarts landen, liefst zelfs in Tunis. De Amerikanen wensten Casablanca als hoofdaanvoerhaven en wilden zich niet zover in de Middellandse Zee wagen. Ten slotte kwam men overeen, in Casablanca, Oran en Algiers te landen. De voorbereidingen werden zo geheim gehouden, dat de Duitsers geen flauw vermoeden van de onderneming hadden.

Men moest ernstig rekening houden met de Franse militaire autoriteiten in Noord-Afrika. Dezen beschikten over 14 divisies en ca 500 vliegtuigen en waren loyaal jegens Vichy. Generaal De Gaulle verafschuwden zij als deserteur. Zouden zij verzet plegen, dan kon de operatie licht op een ramp uitlopen. De Geallieerden wisten de medewerking te verkrijgen van de uit Duitse krijgsgevangenschap ontvluchte generaal Giraud, van wie men meende, dat hij een groot aanzien genoot in militaire kringen. Toen deze echter op 9 Nov. te Algiers in een radiorede de Franse troepen gelastte, het vuren te staken, gehoorzaamde niemand hem! Een onverwacht geluk was echter, dat admiraal Darlan , maarschalk Pétain’s plaatsvervanger en opperbevelhebber van alle Franse strijdkrachten, zich voor familie-aangelegenheden toevallig te Algiers bevond.

Door de Franse bevelhebber te Algiers, generaal Juin, die voor de geallieerde plannen was gewonnen, ingelicht, aarzelde hij aanvankelijk, welke houding aan te nemen. Toen hij echter vernam, dat de Duitsers het onbezette gebied van Frankrijk waren binnengerukt (11 Nov.), koos hij ondubbelzinnig partij voor de Geallieerden. Hij kreeg nu het hoogste gezag over de Franse strijdkrachten en de burgerbevolking. Giraud werd belast met het directe bevel over de Franse strijdkrachten, die met de Geallieerden zouden samenwerken.

Het overbrengen van de expeditionnaire strijdmacht geschiedde door transportschepen, geëscorteerd en beveiligd door oorlogsbodems onder de Britse admiraal sir Andrew B. Cunningham. Het hoofdkwartier werd gevestigd te Gibraltar. Op 8 Nov. begonnen de landingen op de drie genoemde plaatsen.

Te Casablanca stond de expeditie onder leiding van generaal Patton. In twee echelons werd aan land gegaan, waarbij het tweede echelon slechts van de haven heeft kunnen gebruik maken, want de Franse troepen boden krachtig verzet. Eerst op 10 Nov. staakten de Fransen de strijd na ontvangst van het eerder genoemde bevel van admiraal Darlan.

Te Oran waar de landing ook in twee echelons werd uitgevoerd werd eveneens op krachtige Franse weerstand gestuit en wel in het bijzonder door de aldaar gestationneerde marine-elementen, doch ook hier staakte men het gevecht op 10 Nov.

In Algiers, waar op een eerste echelon Amerikanen later Britse troepen volgden, is betrekkelijk weinig gevochten. Twee Britse torpedojagers, welke de haven binnenvoeren, werden door vuur van de kustbatterijen vernietigd, doch reeds bij het aanbreken van de dag waren de Amerikanen in de stad de toestand meester. Op 28 Nov. werd Eisenhower’s hoofdkwartier te Algiers gevestigd.

De eerste taak van de invasietroepen was zich in bezit te stellen van alle tussen Algiers en Casablanca gelegen havens welke de As-mogendheden zouden kunnen benutten als basis voor onderzeeboten. Nadat op n, 12 en 13 Nov. troepen resp. aan land waren gegaan bij Bougie, Bóne en Djidjelli en op 12 en 15 Nov. Airbornetroepen waren geland bij Bóne en Youks, alsmede, wat van het hoogste belang was, de volle medewerking werd verkregen van de in Afrika aanwezige Franse troepen, was de eerste crisis van de operatie Torch overwonnen.

Aller aandacht kon thans worden geconcentreerd op de hoofdtaak van de operatie, welke bestond in het verdrijven van de As-mogendheden uit Noord-Afrika, in samenwerking met de nog op 1200 mijl afstand opererende strijdkrachten van generaal Alexander, en het heropenen van de Middellandse Zee voor de geallieerde scheepvaart. Van de eerste dag der geallieerde landingen af waren de As-mogendheden begonnen met versterkingen, hoofdzakelijk door de lucht, over te brengen naar Tunis. Desondanks begonnen de betrekkelijk zwakke beschikbare geallieerde troepen reeds half Nov. hun opmars in oostelijke richting. Aanvankelijk werden toch vrij goede vorderingen gemaakt en werd diep in Tunis doorgedrongen. Begin Dec. bleken de As-mogendheden in Tunis sterk genoeg aan gemechaniseerde eenheden om met krachtige plaatselijke tegenaanvallen te beginnen. Het gevolg was dat de meest vooruitgeschoven geallieerde troepen werden teruggedrongen en slechts met moeite konden de troepen van de Engelse generaal Anderson in het N. van Tunis zich handhaven.

De moord op Darlan (24 Dec.) bracht nieuwe politieke problemen mee, vooral door de vijandschap tussen Giraud en de bij de Franse militairen gehate De Gaulle. Ten slotte wist president Roosevelt in Jan. 1943 te Casablanca beide mannen tot samenwerking te brengen.

Voor het verdere verloop van de strijd in Noord-Afrika z Afrika, Wereldoorlog II.

H. DE GEALLIEERDE LANDING OP SICILIË EN DE STRIJD IN ITALIË.

Onmiddellijk na het eindigen van de veldtocht in Tunis begonnen de voorbereidingen voor de volgende operatie, welke bestond in de verovering van het eiland Sicilië. Voor de invasie werden twee legers bestemd:

Het nieuw gevormde Amerikaanse 7de leger onder bevel van generaal Patton en het Engelse 8ste leger onder bevel van generaal Montgomery, versterkt met het uit Engeland te zenden Canadese korps. De generaal Alexander werd belast met de algemene leiding en zijn hoofdkwartier werd aangeduid als de „15de Legergroep”.

Bij het uitwerken van de plannen voor de operatie was duidelijk gebleken dat aan de voorgenomen landingen op Sicilië vooraf moest gaan de verovering van het eilandje Pantellaria, gelegen tussen de N.O. kust van Tunis en Sicilië. Dit eiland bezat een vliegveld van waar af de vliegtuigen van de As-mogendheden konden ageren tegen de geallieerde onderneming en bovendien was het van groot belang dat de geallieerde luchtstrijdkrachten de beschikking kregen over dat veld voor het geven van de zo nodige ondersteuning uit de lucht aan de aanvalstroepen bij en ook na de landing. Na een ongekend zwaar luchtbombardement gedurende zes dagen en nachten als inleiding, werd met steun van voortgezette bombardementen en onder dekking van het scheepsgeschut de landing op n Juni uitgevoerd en het rotseiland genomen.

Op Malta, dat over uitstekende marineverbindingen beschikte, werd voor deze operatie een algemeen hoofdkwartier ingericht, waar generaal Eisenhower met admiraal Cunningham, de opperbevelhebber van de zeestrijdkrachten, en generaal Alexander, de opperbevelhebber van de landstrijdkrachten en hunne staven zich vestigden. In verzamelzones ten Z. en ten W. van Malta trokken op 9 Juli de convooien samen met de verschillende elementen van de expeditie.

Bij het aanbreken van de dag op 10 Juli bereikten de dalende luchtlandingstroepen het eerst Sicilië, waarna op en aan beide zijden van het zuidelijke punt van het eiland de landingen plaatsvonden. De verdedigers van Sicilië hadden de landingen verwacht in het W. van het eiland en aldaar hun beste troepenformaties samentrokken. Hierdoor ondervonden de Geallieerden bij het aan land gaan slechts weinig of geen tegenstand.

Bij Gela ontstonden echter kort daarop reeds ernstige gevechten tussen de Amerikanen en de daarheen met spoed gezonden meest mobiele troepen van de verdedigers. Het plan van generaal Alexander om onverwijld rechtstreeks op te rukken naar Messina, ten einde met een coup de main de terugtocht over de straat van Messina voor de verdedigers af te snijden, bleek niet mogelijk. Wel werd door het 8ste leger Syracuse, waarvan de haven van groot belang was voor de bevoorrading, genomen, doch oprukkende van daar in de richting van Catania werd in toenemende mate vijandelijke weerstand ondervonden. In het gebied van de Etna kwamen de troepen van Montgomery tot staan, een omtrekkende beweging ingezet door de Canadezen bleek niet onmiddellijk uitkomst te geven. De Canadezen werden in zware gevechten gewikkeld, welke ongeveer drie weken duurden en gedurende deze gehele tijd kwam het 8ste leger niet veel verder dan de zuidelijke en zuidwestelijke uitlopers van de Etna.

De Amerikaanse troepen onder de generaals Patton en Bradley opereerden daarentegen met meer direct succes. Met voortvarendheid werd onder het breken van de vijandelijke weerstand naar het centrum van het eiland opgerukt en terwijl mobiele colonnes langs de kust doordrongen tot de uiterste westeüjke punt van het eiland, werd van het centrum uit doorgestoten naar de Noordkust. Palermo werd op 22 Juli bereikt, dus reeds twaalf dagen na het begin van de landing, en de andere kustplaatsen en havens van het W\ deel van het eiland werden in snel tempo door de Amerikanen genomen. Dit vlotte verloop maakte indruk, met het gevolg dat het moreel van de Italianen werd gebroken, zodat einde Juli in dat deel van het eiland de Italiaanse bezettingstroepen, met uitzondering van die elementen welke direct onder Duitse leiding stonden, alle weerstand hadden opgegeven. Een zware strijd moest nog worden gestreden ter verovering van de Noordoostelijke hoek van het eiland met de stad Messina. Hierheen waren in hoofdzaak de Duitsers teruggetrokken, die zich niet zo gemakkelijk gewonnen gaven.

Terwijl de Duitse pantser- en paratroepen in het gebied van de Etna met vertwijfeling de doortocht betwistten aan de Engelsen en Canadezen, maakte het gros van het Amerikaanse leger zich op naar dit gevechtsterrein. Van Palermo over Cefalu en San Stefano begon de uiterste linkervleugel op te dringen in de richting van Messina. Dit oprukken langs de kust was moeilijk. Er was slechts één weg beschikbaar, waarvan de talrijke bruggen en duikers door de terugtrekkende Duitsers werden vernield. Terwijl de Amerikaanse pioniers doorlopend in bedrijf waren met het opruimen van hindernissen en herstellen van de overgangen in dit smalle pad langs en over de klippen, rukte de infanterie al vechtende gestadig op, waarbij een serie kleine amphibie-operaties werd toegepast. Toen onder deze bedreiging tegen half Aug. het Engelse 8ste leger, met inmiddels aangekomen twee Amerikaanse divisies, zich opmaakte voor een beslissende aanval op het bastion, gevormd bij en rond de Etna, zagen de Duitsers in dat het spel voor hen verloren was en begonnen zij terug te gaan over de straat van Messina.

Op 16 Aug. drong de Amerikaanse 3de divisie langs de noordelijke kust de stad Messina binnen, waar enige tijd later ook een detachement van het Engelse 8ste leger aankwam. Het gehele eiland was hiermede in geallieerde handen gekomen.

Het resultaat van de veldtocht op Sicilië reikte echter veel verder dan de verovering van het eiland, want het bracht met zich mede de val van Mussolini. De oorlogsmoeheid, welke over Italië was gekomen, werd oorzaak dat men zich keerde tegen het fascistisch bewind. Mussolini werd gevangen genomen en maarschalk Badoglio nam het bewind in handen. De aanwezigheid van sterke Duitse troepen in het land en de infiltratie van Duitsers op elk gebied noodzaakten Badoglio tot het uitgeven van een proclamatie waarin gezegd werd dat de oorlog zou worden voortgezet. Niettemin werd er contact gezocht met de geallieerde gevechtsleiding en ondanks de waakzaamheid van de Duitsers zag men kans een vertegenwoordiger naar Lissabon te zenden om met de Stafchef van generaal Eisenhower inleidende besprekingen te voeren over het beëindigen van de strijd.

De Italianen waren bereid te capituleren, doch verlangden de zekerheid, dat tegelijk een dusdanige geallieerde troepenmacht op het vasteland van Italië zou landen dat de nieuwe regering en ook het land volkomen beveiligd waren tegen reacties van de Duitse weermacht. Deze Italiaanse wensen en de beperkte geallieerde middelen waren moeilijk met elkaar in overeenstemming te brengen en maakten talrijke geheime ontmoetingen en besprekingen noodzakelijk. Onder deze bedrijven stak Montgomery met twee divisies de straat van Messina over, op 3 Sept., tien dagen later dan generaal Eisenhower had gewenst, een vertraging welke de moeilijkheden ondervonden bij de later plaatshebbende hoofdlandingsoperatie bij Salerno heeft verhoogd. De onderhandelingen met de Italianen omvatten de capitulatie van de nog sterke Italiaanse vloot, de resten van de luchtmacht en de Italiaanse landstrijdkrachten zowel op het schiereiland als op de Balkan. De moeilijkheid hierbij was in hoeverre dit kon worden uitgevoerd terwijl de Duitsers het gehele land in hun macht hadden.

Geprojecteerd werd een hoofdaanval in de baai van Salerno met vier divisies, samengebundeld tot het zgn. Amerikaanse 5de leger onder bevel van generaal Clark. Tevens zou een landing worden uitgevoerd bij Tarente door de met vlooteenheden te vervoeren Britse 1ste airborne divisie. De landingen kwamen op g Sept. tot uitvoering en op de avond tevoren, 8 Sept. te 18.30, maakte generaal Eisenhower de Italiaanse capitulatie bekend, hetgeen kort daarna eveneens werd gedaan door Badoglio.

De landing bij Tarente ging met weinig moeilijkheden gepaard en reeds vrij spoedig maakten de luchtlandingstroepen contact met de door Calabrië opgerukte troepen van Montgomery.

Bij Salerno waren de Duitsers niet onvoorbereid, hier werden dan ook meer moeilijkheden ondervonden. In de nabijheid aanwezige Duitse eenheden zetten onmiddellijk plaatselijke tegenaanvallen in, en in allerijl werden door de Duitsers versterkingen aangetrokken naar de bedreigde punten.

Op 13 Sept. brak een hevig Duits tegenoffensief los, waarvan het zwaartepunt lag in het centrum van het in de voorafgaande dagen gevormde Amerikaanse bruggenhoofd. Het begon er reeds naar uit te zien, dat de Duitsers, die al diep in het bruggenhoofd waren doorgedrongen, de stelling in twee delen zouden splitsen. Onder de indruk van dit ongunstig verloop begon generaal Clark reeds plannen te maken om zich met zijn hoofdkwartier weer te gaan inschepen. Uitkomst werd gebracht door de luchtmacht op 14 Sept.

Aan luchtmaarschalk Tedder was bevolen de volle kracht van zijn luchtstrijdkrachten, met inbegrip van elk toestel dat vliegen kon, te concentreren in een aanval op de gevoeligste plekken van de Duitse aanvalsformaties. De zware luchtaanvallen, gepaard met hevige beschietingen door het scheepsgeschut, maakten het mogelijk dat de Amerikanen het initiatief weer konden hernemen. Ten behoeve van de strijd tegen het bruggenhoofd bij Salerno waren belangrijke Duitse troepenafdelingen voor het front van het Engelse 8ste leger weggenomen. Hierdoor kon Montgomery het tempo van zijn opmars naar het N. versnellen, met het gevolg dat op 16 Sept. de linkercolonne van het 8ste leger contact kreeg met de Amerikanen zuidelijk van de baai van Salerno. De rechtercolonne van het 8ste leger bleek nu ook sneller voorwaarts te kunnen gaan na het verband opgenomen te hebben met de airbornetroepen welke zich reeds een weg baanden naar Foggia, hetwelk op 17 Sept. werd genomen.

Bij Salerno ging het thans voor het Amerikaanse 5de leger aanmerkelijk voorspoediger. De Duitsers werden teruggedrongen en op 1 Oct. namen de Amerikanen bezit van Napels. Met de stad Napels, waar men onmiddellijk begon met het opruimen van de hindernissen en het herstellen van de vernielingen in de haven, en de centraal gelegen vliegbasis bij Foggia vast in geallieerde handen, waren de eerste belangrijke objecten in de Italiaanse veldtocht bereikt.

In de laatste maanden van 1943 had de strijd op het vasteland van Italië een traag verloop. Onder het voeren van vertragende gevechten trokken de Duitsers onder de druk van het Amerikaanse 5de en het Engelse 8ste leger langzaam terug op tevoren gereedgemaakte stellingen. In de algemene lijn Ortona-Cassino werden maandenlang heen en weer gaande gevechten geleverd, zonder dat de Geallieerden opmerkelijk veel terreinwinst konden boeken.

Een voor de Geallieerden nogal pijnlijk voorval voltrok zich in de voor de aanvoer van het 8ste leger in gebruik genomen haven van Bari. Aan geallieerde zijde werd aangenomen dat de Luftwaffe aan het Italiaanse front niet meer tot krachtige acties in staat was, doch in de nacht van 2 Dec. ondernamen de Duitse vliegers een raid naar Bari, waarbij aan de Geallieerden de zwaarste verliezen van de gehele oorlog in één enkele luchtaanval werden toegebracht. Zij verloren niet minder dan zestien schepen, waarvan verschillende met uiterst kostbare lading. De grootste ramp werd veroorzaakt doordat van een vernielde tanker de brandende olie op het water verscheidene nabijgelegen schepen in brand zette. Een der schepen was geladen met een hoeveelheid mosterdgas, hetwelk werd medegevoerd om onmiddellijk te kunnen reageren wanneer de Duitsers het voornemen zouden krijgen gas te gaan gebruiken. Gelukkig was de windrichting zeewaarts, zodat de ontsnapte gassen geen ongelukken veroorzaakten. Indien de wind een tegengestelde richting had gehad, zouden de gevolgen niet te overzien zijn geweest en hadden er ook in politiek opzicht moeilijkheden uit voort kunnen komen.

In de laatste dagen van Dec. 1943 voltrokken zich in verband met de voorbereidingen van de invasie in Frankrijk ingrijpende veranderingen in de bevelvoering. Generaal Eisenhower, aangewezen voor het opperbevel bij deze invasie, werd vervangen door generaal Sir Henry Maitland Wilson als opperbevelhebber in het Middellandse-Zeegebied en door generaal Sir Harold Alexander in het opperbevel over de geallieerde legers in Italië. Generaal Montgomery werd als bevelhebber van het Britse 8ste leger opgevolgd door generaal Sir Oliver Leese. Met deze ingrijpende veranderingen werd duidelijk aangetoond, dat in de algemene geallieerde gevechtsvoering de verdere strijd in Italië als een nevenoperatie moest worden beschouwd in verband met het komende offensief over het Engelse Kanaal.

Toch is deze verdere strijd in Italië met grote hardnekkigheid gevoerd en gepaard gegaan met ernstige verliezen. Na het oponthoud in de Gustavlinie en de in het voorjaar van 1944 tot stand gekomen reorganisatie begon op 11 Mei de strijd om Rome. De reeds in Jan. bij Anzio uitgevoerde landing door Amerikaanse troepen, die zich in een bruggenhoofd hebben kunnen handhaven, was als de inleiding daarvan te beschouwen. Na een worsteling van vier dagen brak het Amerikaanse 5de leger door de Gustavlinie heen, doch zag zich weer geplaatst voor nieuwe verdedigingsstellingen in het gebied rondom Cassino, welke door de Duitsers met de naam van Adolf Hitlerlinie werden aangeduid. Gedurende de gehele maand Mei duurde de strijd voordat de Geallieerden door de opvolgende verdedigingslinies waren heengebroken en contact konden opnemen met het bruggenhoofd bij Anzio. Hierop volgde de algemene opmars, zowel langs de oost- als de westkust naar het N.

De eerste verkenningsafdelingen van het 5de leger bereikten de Eeuwige stad op 4 Juni, twee dagen vóór de landing in Normandië. De geallieerde opmars werd de gehele maand Juni voortgezet, voortdurend vertraagd door gevechten met de Duitse achterhoeden om tot staan te komen tegen de inmiddels door de Duitsers ingerichte stellingen van de zgn. Gotenlinie.

Tot eind Dec. 1944 hielden beide tegenstanders zich hier in evenwicht, ondanks hevige gevechten met afwisselende plaatselijke successen. Daarna maakte de lage temperatuur een einde aan de aanvallen en moest men zich aan beide zijden, als in een nieuwe (tweede) winterlinie, beperken tot het defensief. Inmiddels waren aan de geallieerde troepen in Italië onttrokken de geruime tijd daarmede opgerukte afdelingen Vrije Franse troepen voor de landingen van Aug. 1944 op de Zuidkust van Frankrijk. In Febr. 1945 vertrok ook het Canadese legerkorps uit Italië, om opgenomen te worden in de 21ste Army Group voor de strijd in Nederland. De resterende geallieerde troepen bleven sterke Duitse eenheden in Italië binden tot kort vóór de capitulatie, toen de Duitse weerstand zodanig verminderde dat zij konden doorbreken en Lombardije en de Povlakte konden binnendringen.

I. HET GEALLIEERDE OFFENSIEF OVER HET ENGELSE KANAAL

(Operatie „Overlord”).



Voorspel

Kort na het intreden van de V.S. in de oorlog waren generaal Marshall en zijn directe adviseurs er van overtuigd dat de juiste wijze waarop het Amerikaanse en Britse oorlogspotentieel tegen de Asmogendheden kon worden ingezet een operatief optreden moest zijn, waarbij het Engelse eiland kon worden benut als voornaamste basis. Reeds in Juni 1942 werd generaal Eisenhower aangewezen als commanderend generaal van de „European Theatre”, met de opdracht, militaire operaties in de „European Theatre” tegen de As-mogendheden en hun bondgenoten voor te bereiden en uit te voeren.

Toen eind Juni de Russische kreten om een „Tweede Front” weerklank vonden in de Amerikaanse en Engelse pers, verontrustte dit publieke ongeduld ten zeerste de ingewijde deskundigen, aangezien de beschikbare krachten aan geoefend personeel en het materieel nog ten enenmale ontoereikend waren om reeds in 1942 tot het vormen van het door de Russen verlangde tweede front in West-Europa te kunnen overgaan. Landingen van enigszins grote omvang werden hier voor 1942 geheel onmogelijk, toen op 25 Juli besloten was tot een landing in Frans Noord-Afrika. De ervaringen welke waren opgedaan bij de raid naar Dieppe op 19 Aug. 1942 hadden bovendien duidelijk aangetoond dat voor kans op succes van een invasie op grote schaal over het Kanaal middelen van een abnormaal grote omvang nodig waren.

Te Dieppe leden de Canadezen gruwelijke verliezen en het valt dan ook niet te ontkennen dat deze actie met te groot optimisme en met onvergeeflijke onderschatting van de Duitse verdediging was ondernomen.

De geallieerde krachtsinspanning in Noord-Afrika, Sicilië en Italië werd oorzaak dat ook in het jaar 1943 van een invasie en het vormen van een Tweede Front in West-Europa niets kon komen. Eerst op de conferenties te Cairo en Teheran werd definitief besloten dat deze grote onderneming, welke inmiddels de schuilnaam „Operatie Overlord” had verkregen, zou plaatshebben in 1944. Toch hebben zich daarbij van Engelse zijde nog moeilijkheden voorgedaan omdat Churchill, de man van het Gallipoli-avontuur in Wereldoorlog I, telkens weer terugkwam op zijn geliefd plan om van het Middellandse-Zeegebied uit Duitsland te bestormen.

Op de conferentie te Cairo werd ook beslist dat Eisenhower de commandant zou worden van „Overlord” met de titel: „Supreme Commander Allied Expeditionary Forces”. Inmiddels waren te Londen de voorbereidingen reeds sinds April 1943 ter hand genomen onder leiding van de luitenant-generaal F. E. Morgan in zijn kwaliteit van Chief of Staff to the Supreme Allied Commander (C.O.S.S.A.C.), volgens aanwijzingen van de Combined Chiefs of Staff. Nu werd een algemeen hoofdkwartier gevormd: officieel aangeduid als Supreme Headquarter Allied Expeditionary Force (S.H.A.E.F.). Hierna was het mogelijk de gehele aandacht te wijden aan de materiële en personele voorbereidingen. Wat hierbij is gepresteerd en wat er werd bereikt is later aan de verbaasde wereld duidelijk geworden bij de landing in Normandië, toen deze werd uitgevoerd met het oprichten van een aangevoerde kunstmatige haven op het strand van het schiereiland.

Het vaststellen van de datum voor het begin van de operatie was een moeilijke zaak. Te Teheran was aan Stalin beloofd dat de aanval zou beginnen in de maand Mei; hieraan wilde men zoveel doenlijk vasthouden. Van invloed op de invasiedatum waren aan de ene zijde de weersomstandigheden en het getij in het Kanaal; hiermede rekening houdende kon een landing niet vóór Mei plaatshebben. Anderzijds moest de Duitsers zo weinig mogelijk tijd worden gelaten hun kustversterkingen nog meer uit te breiden, terwijl de binnenkomende alarmerende meldingen over Duitse vorderingen bij de constructie van geheime lange-afstandwapens en het inrichten van installaties voor het afvuren van deze wapens dan wel te gebruiken voor nog niet bekende oorlogsdoeleinden het wenselijk maakten, de aanval zo vroeg mogelijk in te zetten. De datum werd dan ook aanvankelijk gesteld op een van de eerste dagen van Mei. Toch is de invasie nog een maand uitgesteld, waarvoor de volgende twee redenen de doorslag hebben gegeven.

De eerste en belangrijkste was het besluit, in plaats van een aanval in te zetten volgens het aanvankelijke plan van C.O.S.S.A.C. op een drie-divisiefront, deze te brengen op een schaal van een vijf-divisieffont, waartoe het benodigde materieel aanmerkelijk moest worden uitgebreid, hetgeen met tijdverlies gepaard ging. De andere reden was dat grondiger voorbereidingen van de luchtstrijdkrachten, vooral het uitvoeren van precisie-bombardementen op kritieke transportcentra enz. in Frankrijk waren te verwachten bij verschuiving van de invasiedatum, aangezien daarvoor de andere maand met beter vliegweer geheel beschikbaar kwam. Aldus werd de aanvang voor het offensief definitief vastgesteld op begin Juni. Verder uitstel was ongewenst omdat voor de landing in de daaropvolgende operaties zoveel mogelijk van het zomerweer moest kunnen worden geprofiteerd.

Een ander punt van ernstige overweging bij het operatieplan was de keuze van de landingsplaats. Calais met omgeving zou ongetwijfeld zeer voordelig zijn. Hier was het strand zeer gunstig, het lag het dichtst bij de Engelse havens en niet te ver van de Duitse grens; doch al deze onmiskenbare voordelen waren de Duitsers bekend, en zij hadden daar dan ook de sterkste kustverdediging opgebouwd, zodat het zeer twijfelachtig was of een landing hier succes zou hebben, en deze zou stellig met verschrikkelijke verliezen gepaard gaan. Niettemin werd zorg gedragen dat de Duitsers de indruk kregen en behielden dat er bij Calais geland zou worden. In werkelijkheid koos men als landingsplaats echter de kust van Normandië ten O. van Bayeux.



De landing

In de avond van 5 Juni te 23.31 u. begon de R.A.F. met de inleidende hevige luchtbombardementen met als hoofddoel de 10 voornaamste Duitse kustbatterijen in de aanvalssector. Bij het aanbreken van de dag werd de taak overgenomen door de Amerikaanse luchtmacht en gedurende het halve uur dat aan de aanval van de landmacht voorafging namen meer dan 1000 Amerikaanse vliegtuigen de strijd op tegen de verdedigers van het strand. Onmiddellijk nadat de Britse bommenwerpers zich hadden verwijderd kwam ook de artillerie van de vloot in actie. Het geschut van 5 slagschepen, 2 monitors, 19 kruisers, 77 torpedojagers en 2 kanonneerboten openden het vuur op de kustbatterijen en de verdedigers van het strand. En met deze ongekend krachtige vuurondersteuning werden de landingen van de verschillende colonnes uitgevoerd.

Op 6 Juni kregen de aanvalstroepen vaste voet aan land, in gescheiden kleine stroken op de kust welke in de volgende dagen geleidelijk werden uitgebreid, waardoor reeds op 12 Juni een aaneengesloten bruggenhoofd werd verkregen dat zich uitstrekte van de Orne tot Montebourg. Was aanvankelijk de verrassing van het tijdstip waarop en de plaats waar de landing zou geschieden geheel in het voordeel van de aanvallers, naarmate het element van verrassing was uitgewerkt nam de weerstand van de Duitsers toe en kwamen de plaatselijke tegenaanvallen los, met het gevolg dat in de volgende weken de strijd in Normandië in hevigheid toenam waarbij de gelande en voortdurend versterkte geallieerde strijdkrachten echter steeds meer terrein wonnen.

Het verloop van deze strijd op de voet te volgen zou te ver voeren (zie ook kaartje bij Falaise). Het aanvankelijke plan was, zo spoedig mogelijk bij Caen door te breken, doch de Duitse weerstand was daar sterk en het gelukte Montgomery niet het gestelde doel te bereiken. Het gevolg was dat het zwaartepunt van de operaties werd verlegd naar St Ló waar de Amerikanen onder leiding van generaal Bradley ondanks het moeilijke aanvalsterrein er op 25 Juli in slaagden door te breken en door te stoten naar Avranches. Hier begon het Am. 3de leger onder de voortvarende leiding van generaal Patton op i Aug. zijn vermaarde opmars in de rug van de Duitsers op het Normandische front, naar de Loire en ter verovering van Bretagne.

Vrijwel op hetzelfde ogenblik maakten de Duitsers zich gereed voor een krachtig contra-offensief in de richting Mortain met het duidelijke doel door te stoten naar Avranches. Deze aanval brak op 7 Aug. los op een front van ruim 10 km met aanvankelijk succes voor de Duitsers, zodat de toestand er voor de Amerikanen bedenkelijk begon uit te zien, doch het inzetten van de gehele geallieerde 2de tactische luchtmacht bracht uitkomst. Honderden Duitse tanks en voertuigen werden bij de luchtaanvallen vernietigd terwijl de laag vliegende vliegtuigen ingrepen in het gevecht op de grond. Nog tot en met 10 Aug. zetten de Duitsers aldus hevig uit de lucht bestookt de reeds wanhopige pogingen voort doch zonder verder succes. In de sector Caen waren de Canadezen door het verzwakte Duitse front gebroken en zij dreigden de achterwaartse verbindingen der Duitsers af te snijden. Op 17 Aug. bereikten de Canadezen Falaise , en daar de Amerikanen van Patton’s leger inmiddels tot dicht bij Argentan waren opgerukt bleef er voor de Duitsers nog slechts een opening van 18 km over voor een terugtocht.

Wanhopig was de nu volgende strijd, bekend onder de geallieerde benaming van de „Battle of the Pocket”: van de Geallieerden om de ring te sluiten en van de Duitsers om met nog zoveel mogelijk troepen uit te breken. Op 19 Aug. maakten de Canadezen en Amerikanen contact bij Chambois, waarmede de „zak” van Falaise was gesloten en de strijd spoedig eindigde met de capitulatie van de nog ingesloten Duitsers.

Hiermede was de strijd in Normandië, welke veel langer heeft geduurd dan in de te voren uitgewerkte plannen was voorzien, eindelijk geëindigd en begonnen de vervolging en opmars door Frankrijk naar België, ter achtervolging van de ontredderde Duitse legers.

Parijs viel op 25 Aug. In diezelfde dagen werd de Seine overgetrokken. Op 3 Sept. overschreden de Engelsen de Frans-Belgische grens en in de avond van diezelfde dag drongen de Engelse pantsertroepen Brussel binnen. Antwerpen werd reeds op 4 Sept, bereikt en het vrijwel onbeschadigde havengebied werd kort daarop zonder veel moeite door de Britten bezet.

Hoewel het vermoedelijk mogelijk was geweest op het Duitse 15de leger, hetwelk na de snelle terugtocht en overtocht over de Schelde weinig gevechtswaardig in afzonderlijke colonnes door Walcheren en Zuid-Beveland naar Noord-Brabant trok, een groot succes te behalen door de opmars tot de dam bij Woensdrecht voort te zetten, bleven de Britten werkeloos. Zij lieten de Duitsers ontsnappen en lieten de kans voorbijgaan zich op eenvoudige wijze in het bezit te stellen van de toegang naar zee van de Antwerpse haven.

Inmiddels waren op 15 Aug. op de Middellandse Zeekust van Frankrijk de landingen begonnen van het Amerikaanse 7de leger en Vrije Franse troepen onder generaal De Lattre de Tassigny. Hier werden op 28 Aug. zowel Toulon als Marseille op de Duitsers veroverd waarna de opmars in noordelijke richting aanving in het stroomgebied van Rhône en Saône. Toen in Sept, ten W. van Dijon contact werd verkregen met onderdelen van het Amerikaanse 3de leger strekte het geallieerde front zich uit van Zwitserland tot de zee.

Met het bereiken van de aangegeven frontlijn was de uiterste grens bereikt van de achterwaartse verbindingen der geallieerde legers. De bevoorrading vormde een probleem dat moest worden opgelost voordat er aan gedacht kon worden de operaties op grote schaal in oostelijke richting voort te zetten en waaraan prioriteit moest worden verleend. De moeilijkheden konden grotendeels worden opgelost indien Antwerpen, met zijn havenwerken berekend op wereldvervoer, als aanvoerhaven voor het overzee-transport in gebruik zou kunnen worden genomen. De stad Antwerpen was vrijwel onbeschadigd op 4 Sept, in geallieerde handen gevallen doch de toegang van uit zee werd door de Duitsers beheerst, zodat het vrijmaken van de Westerschelde voor de geallieerde scheepvaart van primair belang was geworden. Doch daarnaast moest het front op Nederlands gebied zo ver naar het N. worden geschoven dat het vervoer langs de weg en per spoor van Antwerpen naar het front beveiligd zou zijn tegen directe wapenwerking van de Duitse landstrijdkrachten.

Terwijl de verschillende kwesties in verband hiermede in het Algemene Geallieerde Hoofdkwartier werden onderzocht kwam generaal Montgomery plotseling met het voorstel dat, indien hem voor de 2de Army Group alle beschikbare bevoorradingsfaciliteiten zouden worden gegeven, hij rechtstreeks naar Berlijn zou kunnen oprukken en een einde aan de oorlog maken. Uit het verder verloop van de oorlog is echter duidelijk gebleken dat, blijkbaar onder indruk van de gemakkelijke en snelle wijze waarop de opmars door Noord-Frankrijk en België was verlopen, Montgomery zijn tegenstander ernstig onderschatte. Generaal Eisenhower deelde dan ook geenszins dit optimisme en heeft derhalve na enige aarzeling alleen machtiging gegeven om, in verband met het plan om de naderingswegen uit Antwerpen vrij te maken, een stoot naar het N. uit te voeren ten einde een bruggenhoofd te veroveren op de Noordoever van de Beneden-Rijn. Deze operatie onder de benaming Market-Garden door Montgomery uitgevoerd als een gecombineerde operatie van Land- en Luchtstrijdkrachten werd ingezet op 17 Sept. Het Eng. 2de leger zou hierbij oprukken van de Belgische grens over Eindhoven, Grave, Nijmegen, Arnhem naar de Veluwe waarbij de parachutisten en luchtlandingstroepen van U.S. 101ste Airborne divisie, de U.S. 82ste Airborne divisie en de Britse 1ste Airborne divisie zich bij verrassing moesten meester maken resp. van de kanaal- en rivierovergangen over het Wilhelminakanaal en de ZuidWillemsvaart, de Maas bij Grave, de Waal bij Nijmegen en de Rijn bij Arnhem. De opmars van het Eng. 2de leger na het overwinnen van de eerste moeilijkheden bij Valkenswaard en Eindhoven stootte met grote voortvarendheid door tot in Nijmegen.

Het veroveren van de Nijmegense brug gaf echter ernstige vertragingen terwijl daarna de Britten vastliepen in de Betuwe. Arnhem bleek niet te bereiken en de Eng. 1ste Airborne divisie, nabij Arnhem geland, moest aan haar lot worden overgelaten met het gevolg dat na een week van hevige gevechten deze dappere groep werd vernietigd ( Arnhem, geschiedenis, met kaart).

De verovering van de Scheldemonding werd toevertrouwd aan Canadees bevel. Gedurende de gehele maand Oct. duurde de strijd waarbij achtereenvolgens Zeeuwsch-Vlaanderen en Zuid-Beveland werden veroverd, terwijl tegelijk de Duitsers uit westelijk Noord-Brabant werden teruggedreven. Op 8 Nov. was Walcheren in geallieerd bezit en nadat in het vaarwater de mijnen en andere hindernissen waren opgeruimd stoomden de eerste schepen op naar Antwerpen (voor een meer uitvoerig overzicht van deze operatie Z Nederland, Wereldoorlog II). Hiermede waren alle moeilijkheden van de bevoorrading opgelost en konden zonder ernstige zorgen voor de aan- en afvoer plannen worden gemaakt om op Duits gebied door te dringen.

Terwijl plannen werden gemaakt om de Siegfriedlinie te doorbreken bij de op Duits gebied door te zetten operaties werden de Geallieerden op 16 Dec. 1944 plotseling verrast door het in geheim voorbereide Duitse zgn. Ardennen-offensief (z Ardennen, slag in de).

Toen de situatie ontstaan door het Ardennenoffensief was overwonnen, konden de plannen voor het inzetten van het grote offensief in het Duitse Rijk eindelijk ter hand worden genomen. Daar in het N. het front reeds tot de Maas en tot de stad Aken was vooruitgebracht moest de eerste phase zijn het veroveren van het Rijnland ten einde aan de Rijn een uitgangsstelling in te nemen. Hiertoe werd door sterke Engelse en Canadese krachten uit de sector Nijmegen op 8 Febr. de aanval ingezet tegen het Reichswald, op 23 Febr. gevolgd door een aanval van het Amerikaanse 9de leger over de Roer nadat de watervloed uit de stuwmeren bij Ulf, welke de Duitsers hadden losgelaten in het Roerdal, was weggevloeid en brugslag over de Roer weer mogelijk werd. Terwijl de slag in het Rijnland werd gestreden rukten de Amerikanen in het Z. ook op naar de Rijn waarbij de brug bij Remagen onbeschadigd hun in handen viel. Op 23 Mrt stond een geweldige strijdmacht aan de Rijn gereed om het offensief in te zetten.

In de nacht van 23/24 Mrt ingeleid door een geweldig artillerievuur en met bombardementen en beschieting door een grote luchtmacht werd het offensief over de Rijn ingezet. Na een geslaagde rivierovergang rukten de geallieerde legers het Duitse Rijk binnen tot contact werd verkregen met de uit het O. naderende Russen bij de te voren afgesproken demarcatielijn.

J. DE DUITSE CAPITULATIE

Het einde van de oorlog met Duitsland volgde nog eerder dan algemeen werd verwacht.

Toen de leidende figuren uit het Derde Rijk zagen, dat de oorlog verloren was, werden verscheidene pogingen aangewend, tot een afzonderlijke wapenstilstand voor het westfront te komen, die echter afstootten op de vastbesloten weigering van de Westelijke Geallieerden (z Himmler; zie ook hierboven het politiek overzicht).

Midden Febr. 1945 deed het hoofd van de S.S. in Noord-Italië, generaal Wolff een voorstel tot capitulatie, dat echter werd verworpen door de Geallieerden, die„unconditional surrender” eisten. Op 21 Apr. stemden de Duitsers hierin toe, waarna 29 Apr. de capitulatie voor Noord-Italië werd getekend. Op 5 Mei legden ook het Duitse 1ste en het 19de leger, opererende in de noordelijke Alpen, de wapens neer.

Op 4 Mei meldde admiraal von Friedeburg, de nieuwe chef van de Duitse marine, dat hij van Dönitz, Hitler’s opvolger, toestemming had gekregen, tot onvoorwaardelijke overgave van alle Duitse strijdkrachten te land, ter zee en in de lucht in N.W.-Duitsland (met de eilanden), Holland, Sleeswijk-Holstein en Denemarken. Dezelfde dag werd de capitulatie-oorkonde getekend, waarna op 5 Mei te 8.00 uur de vijandelijkheden werden gestaakt.

Op 5 Mei vloog von Friedeburg naar het Algemeen Hoofdkwartier te Reims om te onderhandelen. Opnieuw werd de eis van „unconditional surrender” gesteld. Op 6 Mei verscheen ook generaal Jodl te Reims. De Duitsers trachtten tijd te winnen, ten einde zoveel mogelijk militairen en burgers achter de Westelijke linies te brengen en hen zo aan de Russen te onttrekken. Toen ten slotte Eisenhower dreigde het front te doen sluiten en met geweld vluchtelingen tegen te houden stemden zij toe in een onvoorwaardelijke overgave op alle fronten.

Om 02.41 uur van de 7de Mei was de acte door Jodl getekend uit naam van het Duitse Oppercommando. Generaal Bedell Smith tekende voor generaal Eisenhower, generaal Soeslaparov voor het Russische Oppercommando, generaal Savez voor het Franse leger, plaatsvervangend Chef van de Staf voor de Nationale Verdediging, tekende als getuige. De voorwaarden werden effectief te middernacht van 8/9 Mei 1945.

In de avond van 9 Mei had te Berlijn de formele bekrachtiging plaats door de Chef van het Duitse Opperbevel en de Opperbevelhebber van leger, vloot en luchtmacht, waarbij de Air Chief Marshal Tedder tekende uit naam van generaal Eisenhower en maarschalk Zjoekow voor het Russische Opperbevel. De generaal Spaatz van de V.S.-luchtstrijdkrachten en generaal De Lattre de Tassigny, vertegenwoordiger van de Franse Regering, waren als getuigen tegenwoordig.

K. DE JAPANSE BEZETTING VAN NEDERLANDSCH-INDIË.

Het Kon. Ned. Ind. Leger (K.N.I.L.) was een beroepsleger van slechts 40000 man waarin in Oct. 1941, na invoering van de inheemse militie, de eerste 6000 inheemse dienstplichtigen werden opgenomen. Bij de mobilisatie werden bovendien ca 25 000 man Nederlands militie- en landstormpersoneel onder de wapenen geroepen.

Van de geregelde troepen bevonden zich een aantal bataljons infanterie, gedeeltelijk verspreid in kleine detachementen over de bestuursposten, gedeeltelijk in bataljonsverband, op Sumatra en in de Buitengewesten (o.a. Tarakan, Balikpapan, Ambon en Menado). De beschikbare operatieve troepen op Java, na het uitbreken van de oorlog met Japan versterkt met enige geallieerde onderdelen waren als volgt gegroepeerd:

a. In het N.W. de 1ste Divisie;

b. In de Preanger en bij Cheribon de zwakke 2deDivisie;

c. In Midden-Java twee bataljons infanterie en het legioen van de Mangkoe Negoro;

d. In Oost-Java de zwakke 3de Divisie.

De luchtstrijdkrachten bestonden, voor wat de militaire luchtvaart betreft, afgezien van les- en transporttoestellen, uit 132 vliegtuigen waarvan 66 Glen-Martin bommenwerpers, 48 jagers en 18 tactische verkenners. Bovendien waren onbemand in reserve 14 Glen-Martins en 60 jagers.

Sedert 1936 had men geprobeerd de verwaarloosde defensiemiddelen in Ned.-Indië op peil te brengen. In 1940 stelde men te Batavia nieuwe richtlijnen op, volgens welke de verdediging zou berusten op vertraging gedurende de landing vnl. met luchtstrijdkrachten, terwijl de tegenstander na de landing zou worden opgehouden door offensieve operaties van snelle gepantserde eenheden en door het verdedigen van belangrijke punten op zijn opmarswegen. De hoofdaanval zou daarna volgen van het Veldleger, dat snel moest kunnen worden samengetrokken, waarvoor de onderdelen dan ook zouden worden gemotoriseerd en gemechaniseerd. Van de uitvoering van dat plan, waarmede 300 millioen gulden zouden zijn gemoeid, is niet veel terecht gekomen. Eensdeels doordat het zeer moeilijk was militaire orders nog geplaatst te krijgen en de Ievering van reeds bestelde wapens, munitie, vliegtuigen en voertuigen vrijwel niet meer plaats vond en anderzijds door het snel verloop van de operaties te land. Er was reeds een aanvang gemaakt met de opleiding van personeel en met de invoering van de voor de nieuwe bewapening noodzakelijke wijzigingen in de organisatie, zodat het leger bij het uitbreken van de strijd zich in een ongunstige reorganisatieperiode bevond.



Het verloop van de strijd te land

De rechtstreekse strijd tegen Indië werd ingezet met de aanval op Tarakan op 11 Jan. 1942.

Men wist dat het lot van Tarakan bezegeld was, niettemin heeft het kleine garnizoen, waarvan er honderden zijn gesneuveld, zich dapper geweerd en bereikt dat de vijand zijn doel, het bezit van de onbeschadigde oliebronnen, niet heeft kunnen verwezenlijken. Na de verovering van Tarakan ondernamen de Japanners een aanval op Balikpapan, waar zij eveneens slechts volkomen vernielde installaties in handen kregen. Op 24 Jan. veroverde de vijand Kendari op de oostkust van Celebes, een ernstig feit, omdat onze marinebasis Soerabaja van daar uit herhaaldelijk door bommenwerpers is aangevallen, de eerste luchtaanval op de stad had plaats op 3 Febr.

De 14de Febr., één dag voor de val van Singapore, werden ca 700 vijandelijke parachutisten afgeworpen op de olieraffinaderijen en nabij het vliegveld te Palembang. Deze overval mislukte en de vijand werden zware verliezen toegebracht. De volgende dag verscheen een sterk beveiligde Japanse transportvloot voor de mond van de Moesi. Ondanks de verliezen toegebracht door hevige aanvallen van de beschikbare Nederlandse- en Britse vliegers kwamen de Japanners aan land waarna het pleit weldra was beslist. Nadat de voorgenomen vernielingen nog vrijwel volledig waren uitgevoerd trokken de Nederlandse troepen in zuidelijke richting terug. De overblijvenden bereikten op 20 Febr. Java.

Op Timor waren op 17 Dec. 1941 600 man Nederlandse troepen en 300 Australiërs aan land gezet, die tegen de wil van de Portugese gouverneur ook het Portugese deel van het eiland bezetten omdat aldaar geen of vrijwel geen gewapende macht aanwezig was. Hier landden de Japanners op 19 Febr. 1942. Op 21 Febr. capituleerden de Australiërs in het Nederlandse deel, hun landgenoten in het Portugese deel en de Nederlanders trokken zich in het gebergte terug en gingen over tot het voeren van de guerrillastrijd. Daar de vijand na een landing in de nacht van 18/19 Febr. inmiddels ook bezit van Bali had genomen was de omsingeling van Java voltooid en dit hoofdeiland van Ned.-Indië met de vlootbasis Soerabaja geheel geïsoleerd.



De bezetting van Java

Tijdens een bespreking van Churchill te Washington was besloten tot de instelling van een intergeallieerd commando in Z.O.-Azië voor verdediging van de gebieden gelegen tussen Brits-Indië en Australië onder het opperbevel van generaal Wavell. Met Wavell, die zijn hoofdkwartier te Lembang had ingericht, waren ook enige geallieerde troepenonderdelen in Ned.-Indië aan land gezet. Op 25 Febr. 1942 toen de algemene toestand hopeloos was geworden werd dit geallieerde commando ontbonden en vertrok Wavell met zijn staf weer weg van Java.

In de nacht van 28 Febr. op 1 Mrt 1942 landde de vijand met 4 a 5 divisies op drie punten van de noordkust van Java: in het uiterste N.W. in de Bantambaai en bij Merak, ten N. van Bandoeng nabij Indramajoe en halfweg Semarang-Soerabaja nabij Rembang. Onze luchtmacht, helaas reeds gedecimeerd in voorafgaande strijd en wel in het bijzonder bij de grootscheepse hulp aan de Engelsen verleend bij Singapore en bij gevechten boven Brits gebied, heeft de vijand voor en tijdens de landingen, ondanks diens grote overmacht ook aan luchtstrijdkrachten, met ware doodsverachting onverwijld aangegrepen en zich daarbij opgeofferd. Een groot aantal vijandelijke schepen werd tot zinken gebracht, doch de landingen waren niet meer te beletten.

Japanse gemotoriseerde afdelingen rukten nl. onmiddellijk op over Soebang en bezetten reeds in de voormiddag het vliegveld Kalidjari vanwaar af de vijandelijke vliegers de gehele Bandoengse hoogvlakte konden bestrijken. Deze bedreiging was zo ernstig, dat voor alles getracht moest worden dit vliegveld te heroveren. Een onmiddellijk ingezette tegenaanval op 2 Mrt van een gemotoriseerd bataljon met vechtwagens van de 2de Divisie mislukte. Het oorspronkelijke plan om de 1ste Divisie te versterken met delen van de 2de

Divisie werd ook prijsgegeven en het 2de regiment infanterie der iste Divisie uit Buitenzorg werd naar Bandoeng aangetrokken. Het regiment daar aangekomen werd in de nacht van 2/3 Mrt naar Poerwakarta vervoerd vanwaar op 3 Mrt de aanval gesteund door alle beschikbare artillerie op Kalidjari werd ingezet.

Daar geen luchtstrijdkrachten meer beschikbaar waren moest de operatie zonder luchtsteun worden uitgevoerd. Dit werd noodlottig, want van 10.00 uur af tot zonsondergang werd het regiment in het open veld zonder de steun van eigen vliegtuigen en nagenoeg zonder luchtafweer meedogenloos uit de lucht gebombardeerd en gemitrailleerd. s Avonds moest het regiment met zware verliezen naar Poerwakarta worden teruggenomen vanwaar het naar Bandoeng werd vervoerd ter reorganisatie omdat het niet meer in staat werd geacht een nieuwe aanval te doen. Getracht werd daarna bij Lembang en Poerwakarta de opmars van de Japanners te vertragen in opvolgende stellingen en door offensieve acties op de flanken, doch doordat de troepen weerloos het slachtoffer werden van de vijandelijke vliegers mislukte ook deze opzet.

In Midden-Java hadden de Japanners vrij spoedig de Vorstenlanden bezet, hier waren de beschikbare zwakke Nederlandse troepen teruggegaan tot achter de Serajoe.

In Oost-Java had men willen proberen de bij Rembang gelande vijand aan de Solo op te vangen om hem daarna bij Tjepoe uit twee richtingen aan te vallen, hetgeen door de snelle Japanse opmars niet mogelijk bleek. Op 8 Mrt stond een deel der 3de Divisie bij Dampit en Loemadjang, terwijl de minder mobiele troepen naar Madoera waren overgestoken.

Op 5 Mrt handhaafden onderdelen van de 2de Divisie zich in de Tjaterstelling, doch in de morgen van de 6de Mrt werd deze stelling door de vijand omtrokken waarna de verdedigers teruggingen naar de Lembangstelling waarin inmiddels reeds opstelling was genomen door twee bataljons welke men met spoed had aangetrokken uit Midden-Java en van Cheribon. Op 6 en 7 Mrt stond de Lembangstelling bloot aan voortdurende bombardementen en in de middag van 7 Mrt werd de toestand hopeloos. De naar Bandoeng teruggenomen troepen van de 1ste Divisie waren oververmoeid en niet gevechtsklaar terwijl de stad vol was met vluchtelingen. De Gouverneur-Generaal besloot toen tot de capitulatie van de troepen der 2de Divisie, hetgeen echter door de Japanse opperbevelhebber niet werd aanvaard. Op 8 Mrt volgde toen de overgave van alle troepen. Volgens de Japanners bedroeg het aantal krijgsgevangenen 90 000, waaronder 25 000 man geregelde Nederlandse troepen en 15 000 geallieerde militairen, de overigen waren Barisans, landstormers, depottroepen, stads- en landwachten.

Geheel Ned.-Indië, met uitzondering van Merauke, werd door de Japanners bezet. Op verscheidene eilanden werd door kleine groepen militairen, die zich in de rimboe of het gebergte hadden teruggetrokken, het verzet nog maanden lang voortgezet, waarbij de vijand op allerlei wijze afbreuk werd gedaan. Na kortere of langere tijd moesten zij de strijd echter opgeven, waarna verscheidenen zijn terechtgesteld. Uit Timor, van de Tanimbar-eilanden en vanuit Nieuw-Guinea is een aantal guerrillastrijders ten slotte nog overgebracht naar Australië.

LUIT.-GEN. D. A. VAN HILTEN

III. Zeeoorlog

Wereldoorlog II was in de aanvang vooral een worsteling tussen de landmogendheid Duitsland, ditmaal bijna onafhankelijk van trans-oceanische aanvoeren, en de zeemogendheid Engeland, voor tweederde van haar levensbehoeften aangewezen op de verbindingen overzee. Het beheersen van de Atlantische zeeweg was dan ook beslissend voor de uitslag van die worsteling en vormde de kern van de operades in de zeeoorlog. Wel gaf het intreden, eerst van Italië en later van Japan en de V.S., een grote uitbreiding aan het oorlogsterrein, vooral ter zee, doch zulks deed niet af aan de overheersende betekenis van de strijd om de Atlantische Oceaan. Duitsland toch bleef de hoofdvijand en dit dwong de Geallieerden om Engeland ten koste van alles in goede conditie te houden. Zijn geografische ligging, militaire krachtsinspanning en hoog moreel maakten het tot de natuurlijke basis van het verzet tegen en later van de aanval op het Derde Rijk. Deze overweging, te zamen met de noodzaak om de verbindingen van Noord-Amerika met de Golf van Mexico en de Caraïbische Zee open te houden, dwong ook de V.S. om voorshands de meeste aandacht te wijden aan het Atlantisch zeegebied.

De Duitse zeemacht, tot voor kort onderworpen aan de beperkingen van Versailles en in waardering achtergesteld bij leger en vliegdienst, was numeriek veel zwakker dan de gezamenlijke vloten van Engeland en Frankrijk, met een verhouding van 5 : 22 zware schepen, o : 8 vliegkampschepen, 8 : 84 kruisers, 22 : 242 torpedojagers, 57 : 130 onderzeeboten. Bovendien bezaten de Duitsers geen maritieme vliegdienst, welke bij de Geallieerden toen ruim 800 toestellen omvatte. Ook hun aanbouwprogramma bleef ver achter, behalve in onderzeeboten. Aan een strijd om het meesterschap ter zee konden zij dus niet denken, al hoopten ze in de Noordzee en aangrenzende kustwateren de Britten de baas te blijven met behulp van hun luchtmacht. Voor het overige rekenden zij op de handelsoorlog , in de verwachting, dat de bevoorrading van het Verenigd Koninkrijk daardoor ontoereikend zou worden voor een krachtig voortzetten van de strijd. Gedachtig aan Wereldoorlog I kozen zij als hoofdwapen in deze de onderzeeboot, thans gesteund door uitvallen van bovenwaterschepen en later ook door het luchtwapen.

Engeland stelde daar een soortgelijke verdediging tegenover als in 1918; weer werd de Duitse vloot zo goed mogelijk in de Noordzee opgesloten door een mijnversperring in het Nauw van Calais en een blokkadelijn van Schotland via de Shetlands en Faroer naar Ijsland en Groenland; de laatste gesteund door de slagvloot in haar basis Scapa Flow. De directe bescherming van de koopvaardij berustte ook nu op het vormen van convooien met escorte van onderzeebootjagers en later ook van vliegtuigen; daarnaast werd ook aan het indirecte systeem van de (lucht-) patrouille veel waarde gehecht. Naast een groot tekort aan middelen, baarde een gebrekkige organisatie veel zorgen; in 1918 toch had men het maritieme luchtwapen bij de Royal Air Force ondergebracht, wat een behoorlijke samenwerking tussen schepen en vliegtuigen sindsdien had belet, en de ontwikkeling der ingescheepte Fleet Air Arm (later aan de Marine teruggegeven) zeer had vertraagd. Een bevredigende regeling kwam pas in 1941 tot stand, toen de algemene leiding van alle operaties boven zee aan de Admiraliteit werd opgedragen.

Aanvankelijk hadden deze zwakheden geen ernstige consequenties, omdat ook de Duitser leed aan grote tekorten. Wel liep de Britse vloot enkele gevoelige klappen op (torpederen van het vliegkampschip Courageous en een maand later van het slagschip Royal Oak, nog wel in de oorlogshaven Scapa Flow), maar de verliezen van de koopvaardij bleven betrekkelijk laag en die van de Duitse onderzeeboten waren aanzienlijk. In Nov. 1939 kreeg men een ernstige schok, toen de Theems geblokkeerd bleek door mijnen van een nieuw (magnetisch) type, Hitler’s „geheime” wapen, dat aanvankelijk vele slachtoffers eiste, maar spoedig door tegenmaatregelen werd ingetoomd. Ook met hun pantserschepen boekten de Duitsers niet het verwachte succes. Een dezer werd bij zijn terugkeer uit het N. geholpen door de slagkruisers Schamhorst en Gneisenau, die in de Britse blokkadelijn een hulpkruiser tot zinken brachten. De Graf Spee boekte wat resultaat in de Zuid-Atlantische en de Indische Oceaan, doch werd op 13 Dec. 1939 door een licht Brits kruisereskader, onder commandeur Harwood, binnen Montevideo gejaagd en daar door de eigen bemanning tot zinken gebracht om internering te voorkomen. Vooral de morele gevolgen waren belangrijk; de offensieve Britse geest had gezegevierd over de betere Duitse techniek en de houding van Uruguay toonde aan, dat het Britse gezag in de wereld nog altijd groter was dan dat van Hitler.

Reeds in 1914-1918 had de Duitse Marine de grote nadelen ondervonden van haar basis in de Z.O. hoek van de Noordzee en had zij een verlangende blik geslagen op de Noorse kust.

Ditmaal vond zij bij haar regering gehoor; de stoot om de Noord begon op 8 Apr. 1940 en met volledig succes, dank zij de verrassing, de weerloosheid der Denen, het gebrek aan paraatheid der Noorse krijgsmacht en het weifelen van Britten en Fransen. In een stoutmoedige landingsoperatie, gecombineerd met luchtaanvallen, bezetten de Duitsers snel de belangrijkste havens en vliegvelden; alleen om Narvik werd nog een tijdlang gestreden. Binnen twee maanden was geheel Noorwegen in hun handen, zij het ten koste van belangrijke verliezen aan oorlogsschepen, en kon de Duitse luchtmacht ook hier de Britse vloot op afstand houden.

Kort daarop volgden de Lage Landen, waarmee de gehele Nederlandse Marine, onder admiraal Furstner, in de krijg werd betrokken, evenals de Koopvaardij. Een hardnekkige strijd ontbrandde in Kanaal en Noordzee, culminerend in de befaamde evacuatie van Duinkerken, onder admiraal Ramsay, waar het Britse leger nog juist aan vernietiging ontsnapte. Frankrijk capituleerde spoedig daarna en tegen eind Juni beheerste Duitsland de gehele Westeuropese kust, van de Noordkaap tot de Pyreneeën, vanwaar het Engeland direct bedreigde en rechtstreeks toegang had tot de Oceaan. Door de oorlogsverklaring van Italië, dat over een sterke vloot en luchtmacht en talrijke verspreide bases beschikte, werden ook de Middellandse en Rode Zee terzelfder tijd in de strijd betrokken.

Het uitvallen van de Franse vloot kon door de bijdrage van Nederland (4 kruisers, 8 jagers, een 20-tal onderzeeboten en enig klein materieel en vliegtuigen) en van enkele zwakkere staten niet worden gecompenseerd; de krachtsverhouding tussen de Asmogendheden en de Geallieerden liep terug (vgl. boven) tot rond 10 : 16 (zware schepen), 0 : 8 (vliegkampschepen), 25 : 75 (kruisers), 75 : 200 (jagers), 150 : 80 (onderzeeboten). Dit liet Engeland als „verdedigende” partij (z zeeoorlog) nauwelijks armslag om al zijn belangen behoorlijk te dekken; de zeeoorlog zou nu spoedig ernst worden.

Het eerste lag een landingspoging op de Britse kust voor de hand, als de kortste weg naar de overwinning, en deze werd dan ook voorbereid (Operatie „Seelöwe”), maar bleek in het zicht van de Britse vloot, bij onvoldoende luchtoverwicht en gebrek aan landingsmiddelen, al spoedig onuitvoerbaar. Na Philips II en Napoleon zag nu ook Hitler zich genoodzaakt deze plannen op te geven en tot de handelsoorlog terug te keren, welke thans zoveel betere kansen bood. Bovenal gold dit voor de onderzeebootkrijg, die met toenemende kracht werd doorgezet. Daartegenover stelden de Britten versterking en beter gebruik van hun maritieme vliegdienst, welke de Duitsers in het voorjaar 1941 van de Engelse kust naar de open zee dreef en zo het vinden der convooien bemoeilijkte. Daarnaast werd de mijnenactie van weerszijden opgevoerd, zowel het leggen (vooral met vliegtuigen) als het vegen; ook slipte een aantal als koopvaardijschip vermomde hulpkruisers door de blokkade naar afgelegen zeegebieden in de Zuidelijke Oceanen en maakte daar talrijke schepen buit. Te zamen met de zware schepen, die zwak beschermde convooien attaqueerden, dwongen zij Engeland zijn vloot grotendeels over de wereld te verspreiden. Na een kruistocht vielen de Duitsers als regel ongestraft in Brest of Noorwegen binnen, tot eindelijk in Mei 1941 het nieuwe slagschip Bismarck werd omsingeld en afgemaakt door de Britse vloot, die zelf daarbij de Hood verspeelde.

De toestand bleef echter kritiek; het mobiele eskader bestond nu en dan uit slechts 1 slagschip en 1 vliegkampschip. Zo zeer leek de Britse zeeheerschappij bedreigd, dat de V.S. (hoewel nog buiten de oorlog) hun 3 nieuwste slagschepen en 1 vliegkampschip uit de Grote Oceaan aantrokken, om zo nodig hulp te bieden. Ook op ander gebied verleenden zij assistentie; na de val van Frankrijk verkreeg Engeland 50 oude torpedojagers in ruil voor steunpunten op de Britse bezittingen bij de kust van Amerika. In Apr. 1941 breidden ze hun „veiligheidszone” uit tot halverwege de Engelse kust om de Duitse oorlogvoering te bemoeilijken en namen in Juni d.a.v. een basis op Ijsland in gebruik. Tegen deze achtergrond moeten de scheepsverliezen der Geallieerden worden gezien; aanvankelijk 320 000 a 630 000 ton per maand, liepen zij in 1941 terug tot 104 000 k 486 000; nog altijd belangrijk meer dan de aanbouw (120000). Hoewel vooral door het toevoegen van de Noorse en Nederlandse handelsvloten een belangrijke versterking was verkregen, werd anderzijds voor allerlei oorlogstransporten een zware wissel op de koopvaardij getrokken; de invoeren in Engeland zelf liepen dan ook tot op de helft terug.

Een ander beeld vertoonde de krijg tegen Italië, dat door de Britse positie in Egypte vrijwel was afgesneden van zijn brandstofbronnen in het Nabije Oosten en ook in de Zwarte Zee, en verder van zijn troepen in Ethiopië. Verovering van Egypte was dus voorbereid en het daartoe in Libye opgestelde leger moest uit het moederland, dus langs de zeeweg, worden bevoorraad. Op hun beurt zagen de Britten hun verbinding via Malta naar Egypte en het verdere Oosten onderbroken door de Italiaanse dreiging, wat hen dwong de omweg rond Kaap de Goede Hoop te gebruiken.

Reeds in 1939 was bij de dislocatie der geallieerde zeemacht met deze situatie rekening gehouden, waarbij Frankrijk het westelijk deel der Middellandse Zee voor zijn aandeel nam. De capitulatie van dat land verstoorde de strategische situatie daar geheel en preste de Britten om een afzonderlijk eskader (Force H) onder admiraal Somerville in Gibraltar te stationneren; de hoofdmacht onder Gunningham baseerde op Alexandrië. Een poging om de Franse Marine te bewegen de strijd voort te zetten, mislukte bijna geheel; daarna eiste Engeland dat de Franse schepen ontwapend zouden worden en opgelegd in havens, die voor de Duitsers onbereikbaar waren. Het sterke Franse eskader te Oran weigerde en werd op 3 Juli 1940 door Somerville buiten gevecht gesteld; hetzelfde geschiedde met het slagschip Richelieu te Dakar. Alleen de Strassbourg en een aantal kruisers en lichte schepen ontsnapten naar Toulon. Dit bewijs van zelfvertrouwen en doortastendheid verhoogde het Britse prestige alom, vooral tegenover de Italiaanse vloot, maar liet bij veel Fransen een diepe wrok achter.

Hoewel de mindere op elk gebied, vooral in de lucht, nam Cunningham weldra het offensief; op 9 Juli verjoeg hij de Italianen bij Calabrïé en deed op ii Nov. 1940 van het vliegkampschip Illustrious een luchtaanval op Tarente, waarbij o.m. 3 Italiaanse slagschepen getorpedeerd werden en voorlopig uitgeschakeld. Laatstgenoemde onderneming geschiedde ter bescherming van de convooien naar Griekenland, dat op 28 Oct. door Mussolini was aangevallen. De Britten namen nu de Soeda-baai in West-Kreta als steunpunt in gebruik, waardoor de verbinding van de vijand met de Zwarte Zee geheel was verbroken en de Italiaanse vloot door brandstofgebrek in grote moeilijkheden kwam. Ook de aanval op Egypte, die daarin uitkomst moest brengen, werd een mislukking; op 9 Dec. begon het Britse tegenoffensief, gevolgd door de bezetting van Cyrenaica.

Dit alles bracht Hitler tot ingrijpen, in de vorm van generaal Rommel ’s Afrika-korps, welks verbindingslijnen naar Italië door de Duitse luchtmacht beschermd werden. Op 10 Jan. 1941 werd Cunningham het verschijnen van deze, meer efficiënte vijand gewaar door een luchtaanval, waarbij de Illustrious in de buurt van Malta zware schade opliep en een kruiser verloren ging. De bevoorrading van dit eiland bleek spoedig een probleem geworden en als vlootbasis werd het practisch onbruikbaar. Ook met de Griekse oorlog gingen de Duitsers zich bemoeien, waartegenover Engeland een legerkorps te hulp zond. Op 21 Mrt 1941 werd de Italiaanse vloot, die dit troepentransport wilde verstoren, bij Matapan verslagen, waarbij 3 zware kruisers verloren gingen.

Te land echter liep het spoedig mis, Griekenland capituleerde op 24 Apr. en de Britse vloot kon slechts met de grootste moeite de troepen weer evacueren. Op zijn beurt heroverde Rommel Italiaans Noord-Afrika, behalve de haven Tobroek, die omsingeld werd en nu ten koste van veel inspanning en verliezen over zee moest worden bevoorraad. Om Rommel’s verbindingen te verstoren, bombardeerden de Britten Tripolis en stationneerden een divisie torpedojagers in Malta. Ten slotte volgde een Duitse aanval op Kreta, dat met luchtlandingstroepen werd genomen; de Britse marine deed het uiterste om de verdediging te steunen, vernietigde de landingsvloot en evacueerde eind Mei 1941 het restant van de troepen. Hierbij leed ze zware verliezen door de onafgebroken aanvallen van Duitse duikbommenwerpers; 3 kruisers en 6 jagers zonken met verscheidene transportschepen; 3 slagschepen en 1 vliegkampschip werden ernstig beschadigd. Dit alles belette haar niet om reeds de volgende maand op te treden tegen Franse zeestrijdkrachten bij de bezetting van Syrië.

Een wijziging in dit beeld ontstond door de Duitse overval op Rusland op 22 Juni van dit jaar. Reeds in Mei waren de raids met zware schepen tegen de Britse zeeverbindingen stopgezet, want Hitler wilde alle krachten concentreren op de vernietiging van de nieuwe tegenstander. Aan de andere kant begonnen de Amerikanen in Sept. actief deel te nemen aan het escorteren van convooien in het W. deel van de Atlantische Oceaan, waar op 31 Oct. een hunner jagers werd getorpedeerd.

Wel werden daarnaast extra maatregelen vereist ter beveiliging van de scheepvaart naar Noord-Rusland, maar deze ondervond voorlopig weinig overlast van de Duitsers, die dachten de Russen voor de winter op de knieën te krijgen. Ook in de Middellandse Zee verbeterde de situatie; vele Duitse vliegtuigeskaders werden naar het nieuwe front verplaatst, wat de luchtaanvallen op Malta sterk deed verminderen. Een kruisereskader (Force K) opereerde van daar sinds Oct. tegen de Italiaanse convooien naar Libye, waardoor Rommel’s positie precair werd en Duitse onderzeeboten te hulp moesten komen. Deze hadden ook hier succes en brachten o.m. het slagschip Barham en het vliegkampschip Ark Royal tot zinken. Toch moest Rommel wijken en kon Tobroek in Nov. worden ontzet.

Grotere gevolgen bracht de Japanse overval op 7 Dec. 1941, waardoor ook de V.S. in de oorlog traden.

Op papier ontliepen de nieuwe belligerenten elkaar niet veel; Japan had in 1936 de beperkingen der vlootverdragen van Washington en Londen van zich afgeschud en zijn zeemacht in het geheim krachtig uitgebreid, vooral door versterking van zijn marinevliegdienst. Dit stelde de numerieke verhouding tot de Amerikaanse vloot op 10 : 16 (zware schepen), 11:7 (vliegkampschepen), 41 : 37 (kruisers), 129 : 173 (torpedojagers), 67 : 104 (onderzeeboten). Beide marines waren niet, gelijk die in Engeland en Duitsland, door een zelfstandige luchtmacht gehinderd in de ontwikkeling van een eigen vliegwapen, dat in Japan en in de V. S. respectievelijk rond 1700 en 3000 machines telde. In feite echter was Japan in de aan vang verreweg de sterkste, door zijn grotere paraatheid en voordelige, strategische positie. Het conflict met China, in 1937 weer opgelaaid, had het in staat gesteld de gehele Chinese kust te bezetten, wat in Juli 1941 was gevolgd door de vreedzame occupatie van Indo-China.

Een ring van steunpunten liep vandaar over Hainan, Formosa en Palau om de Oost over de Carolinen (Truk) en Marshall-eilanden, en zo om de N.W. terug naar Japan. Bij de strijd tegen China waren vele landingsoperaties verricht, waardoor men een geoefende, amphibische macht en grote ervaring in dit soort oorlogvoering had verkregen. Van zijn uitkijkpost als neutraal toeschouwer had Japan ook de lessen van de Europese wateren ter harte genomen en met name gezien wat een geconcentreerde luchtaanval tegen bovenwaterschepen kon bereiken. Het was dan ook de eerste mogendheid, die (in 1941) alle vliegkampschepen samenvoegde tot een afzonderlijke „carrier fleet”, die voortaan de kern zou vormen van de oorlogsvloot.

Veel minder gunstig was de situatie bij de Geallieerden, die aanvankelijk in geen enkel opzicht tegen de nieuwe vijand opgewassen bleken. De Amerikaanse Marine toch was verdeeld in een „Atlantic” en een „Pacific Fleet”, welke laatste nog onlangs was verzwakt (zie hiervoor) en waarvan de kern slechts 8 slagschepen en 3 vliegkampschepen telde. Bovendien opereerde deze scheepsmacht van het ver weggelegen Pearl Harbor, met haar hoofdbases op de westkust van de V.S., en slechts twee zwakke hulpsteunpunten, Guam en Manilla, nabij het oorlogsterrein.

In het laatste was nog een afzonderlijk eskader gestationneerd, de „Asiatic Fleet” onder admiraal Hart, dat slechts uit 3 kruisers en licht materieel bestond. Engeland bezat een grote vlootbasis in Singapore, op de scheiding van twee Oceanen, met in de rug Ceylon en Bombay, maar vrijwel zonder strijdkrachten; een ,,Eastern Fleet” was voorbereid, waarvan de voorhoede, 2 zware schepen onder admiraal Philips juist was gearriveerd. Van de bondgenoten beheerste Nederland de strategisch zeer belangrijke Indische Archipel, waar admiraal Helfrich commandeerde over een scheepsmacht van ongeveer gelijke sterkte als de Asiatic Fleet. In Soerabaja bezat het een goed ingerichte basis, naast enige hulppunten aan de peripherie. De Australische en Nieuw-Zeelandse marines, wat verder weg gelegen, droegen enige kruisers en jagers bij. Geen dezer strijdkrachten, behalve misschien de Amerikaanse carriervliegdienst, stond op hetzelfde peil als de Japanse zeemacht en van gemeenschappelijke oefeningen was geen sprake.

Het Japanse oorlogsplan beoogde in eerste instantie een snelle verovering van Borneo, Malaka en Sumatra, waaruit het land zich zelf kon voorzien van de belangrijkste, strategische grondstoffen. Om dit gebied te kunnen verdedigen, zou de terreinwinst worden afgerond langs de lijn Birma - Andamanen-Sumatra-Java - Kleine Soenda-eilanden - Zuid-Nieuw-Guinea - Bismarckarchipel - Gilberteilanden en zo aansluitend op de Marshall’s.

Aan de rand daarvan waren vliegvelden gedacht voor de marine-luchtmacht, die de vijandelijke schepen op afstand zou houden en de vijand zulke verliezen zou toebrengen, dat hij zich bij de geschapen toestand zou neerleggen. De aan de bezetting verbonden uitgebreide landingsoperaties vroegen echter om het tijdelijk meesterschap ter zee en men vreesde een flankaanval van de Pacific Fleet. Om deze voorlopig uit te schakelen, besloot de opperbevelhebber, admiraal Yamamoto, tot een overval op Pearl Harbor vóór de oorlogsverklaring; een recept, waartoe het strategisch aspect van de Grote Oceaan in het bijzonder uitlokte en dat al eerder (Port Arthur 1904) met succes was toegepast. Deze opzet getuigde van een merkwaardige miskenning van de Amerikaanse mentaliteit en potentiële mogelijkheden. Van hun kant hadden de Geallieerden begin 1941 besloten om in geval van een conflict met Japan voorshands defensief op te treden in het westelijk deel van de Grote Oceaan, indirect gesteund door een aanval van de Pacific Fleet op het Japanse Mandaatgebied. In stafbesprekingen te Singapore, waar ook Nederland aan deel nam (de A B C D landen), werden deze afspraken uitgewerkt, die bewezen hoezeer de directe kracht van Japan en het karakter van de komende strijd werden onderschat.

De verrassing van Pearl Harbor werd een groot succes; Japanse carriers schakelden de Amerikaanse slagvloot voorshands uit (4 schepen zonken, 3 werden zwaar beschadigd) en vernietigden vele daar gestationneerde vliegtuigen. De vliegkampschepen en kruisers waren echter in zee en ontsprongen zo de dans. Tegelijk begon de aanval op Hongkong, Wake (21 Dec. herhaald) en Guam, en een landing op de kust van Malaka, waartegen Nederlandse onderzeeboten werden ingezet, die zich zeer onderscheidden. Een poging van admiraal Phillips liep echter uit op een ramp ; vóór hij de landingsvloot kon bereiken ging hij met de slagschepen Prince of Wales en Repulse bij een aanval van 50 marinevliegtuigen ten onder. Te elfder ure trachtte men nu versterkingen aan troepen en vliegtuigen naar Malaka te zenden, waardoor de geallieerde oorlogsschepen geheel in beslag werden genomen met convooieren, en geen gelegenheid kregen voor een tegenstoot. Eenzelfde beeld vertoonden de Philippijnen, waar Hart zich al spoedig genoodzaakt zag om zijn zeegaand eskader van Manilla naar Soerabaja terug te trekken.

Daar nam hij op 15 Jan. 1942 het commando op zich over de verenigde zeemacht, als onderdeel van het eindelijk ingestelde, geallieerde opperbevel (A B C D command) onder Wavell. Tevergeefs trachtte Helfrich tot het vormen van een sterke aanvalsgroep te komen, welke tegen de verspreide, Japanse onderdelen een goede kans zou maken en waarin het Nederlands eskader (3 kruisers, 8 jagers, 12 onderzeeboten en 27 grote vliegboten) een voornaam aandeel zou hebben. Onderwijl ging de Japanse opmars snel en methodisch voort; in de Philippijnen hielden de Amerikanen nog op enkele punten (Bataan, Corregidor) stand; Noord-Borneo, Celebes, Ambon gingen verloren. Singapore viel 15 Febr.: ,,de grootste militaire ramp in de Britse geschiedenis” en voorbeeld van een slecht verdedigde vlootbasis, die zo in stede van een hulp, een blok aan het been werd. Dit maakte de vloot eindelijk vrij voor actief optreden; een „Striking Force” werd samengesteld onder schout-bij-nacht Doorman, maar de omstandigheden waren daarvoor intussen zeer ongunstig geworden. De zeeën en havens in de Archipel (behalve de zuidkust van Java) werden door Japanse bommenwerpers beheerst en in het O. ageerde een sterk eskader van vliegkamp- en slagschepen, dat Bali en Timor veroverde en Darwin verwoestte.

Pogingen van Doorman om de Japanse landingen bij Makassar en Palembang te verstoren, werden door luchtaanvallen verhinderd; een nachtelijke stoot in straat Bali leverde evenmin blijvend resultaat op. Zo ging de toestand snel achteruit, op 25 Febr. werd het grote Hoofdkwartier weer geliquideerd en de eindstrijd om Nederlandsch-Indië werd onder Nederlands bevel gevoerd. Deze culmineerde in de Slag in de Javazee (27-28 Febr.), waar een groot deel van de Striking Force ten onder ging. De rest daarvan en een deel der Nederlandse vliegboten ging bij de nu volgende evacuatie verloren; ook de onderzeeboten, die in verspreide acties de vijand veel schade hadden gedaan, werden teruggetrokken. De landing op Java vond nu vrijwel ongestoord plaats en het eiland capituleerde op 8 Mrt 1942. Wat overbleef van de Nederlandse zeemacht ontsnapte naar Australië en naar Ceylon, waar admiraal Helfrich zijn hoofdkwartier vestigde.

Het gebeurde had in de V.S. volk en regering duchtig wakker geschud. De leiding van de Marine werd in de krachtige hand gesteld van admiraal King, onder wie Nimitz in de Grote Oceaan het opperbevel voerde. Men besloot een afwachtende strategie te volgen en inmiddels de vloot snel te versterken tot nog ongehoorde afmetingen.

Het nieuwe bouwprogramma, dat reeds eind 1940 was begonnen, werd uitgebreid tot 29 zware schepen, 46 vlootvliegkampschepen, 100 lichte (escort) carriers en 80 kruisers (niet alles is afgebouwd), met talloze lichtere schepen en omvangrijke hulpdiensten; de totale personeelssterkte liep op tot bijna 4 millioen man. Dit ontging de Japanse marineleiding niet en zij besloot de gunstige situatie verder uit te buiten, voor het getij ging keren. Haar eerste maatregel betrof een serie uitvallen, bestemd om het dispositief van de tegenstander te verstoren. De voornaamste stoot gold Ceylon, waar eindelijk een „Eastern Fleet” was gevormd onder Somerville. Colombo en Trincomalie werden op 4 en 9 Apr. aangevallen door Japanse carriers; enkele schepen gingen verloren, maar de hoofdmacht ontsnapte en retireerde naar Oost-Afrika (waar ze begin Mei het Franse Madagascar bezette, om de vitale zeeweg van Zuid-Afrika naar Egypte te beschermen). Daarnaast werden eind Mei aanvallen met dwergonderzeeboten tegen de havens van Sydney en Diego Suarez (Madagascar) ondernomen, maar zonder succes.

Inmiddels waren Noord-Nieuw-Guinea en de Bismarckarchipel genomen en de verovering van Birma en de Andamanen ingezet; alleen Zuid-Nieuw-Guinea ontbrak nog aan de defensiering, waartoe landingen bij Port Moresby en bij Tulagi (Z.O. Salomo eil.) werden voorbereid.

Hierbij stieten de Japanners eindelijk op de Pacific Fleet, die zich sinds Pearl Harbor afzijdig had gehouden, behalve enige raids tegen de rand van het Japanse gebied en een spectaculaire luchtaanval op Tokio van een vliegkampschip af. De Amerikanen waren er nl. in geslaagd het Japanse geheimschrift te ontsluieren, zodat men hun plannen kende. Op 7 en 8 Mei volgde de Slag in de Koraalzee, het eerste zeegevecht, dat uitsluitend met het luchtwapen werd uitgevochten. Beide partijen verloren een vliegkampschip, maar de Japanse landingsvloot keerde terug, zodat het strategisch voordeel aan de Amerikanen bleef. Nu besloten de Japanners, ook om het gevaar, dat hun hoofdstad liep, hun defensielijn naar het O. te verplaatsen tot de westelijke Aleoeten en Midway, en hoopten daarbij tegelijk de Amerikaanse vloot tot een beslissend gevecht te verleiden. Dit laatste gelukte inderdaad, maar met averechts gevolg; de Amerikanen onder Fletcher en Spruance wachtten hen op en gingen het eerst tot de aanval over.

In de Slag bij Midway (4 Juni 1942) verloor Yamamoto zijn gehele divisie (4) vliegkampschepen met honderden toestellen en geoefende piloten. Het Japanse overwicht op dit punt was gebroken en daarmee had de strijd in de Grote Oceaan zijn keerpunt bereikt.

Ondertussen had de zeeoorlog elders niet stilgestaan. Hoewel zij stap voor stap aan de convooibescherming in de Atlantische Oceaan waren gaan deelnemen, bleken de Amerikanen in het geheel niet voorbereid op een oorlog bij hun eigen kust. In Jan. 1942 begonnen Duitse onderzeeboten de scheepvaart daar aan te vallen, met groot succes. De verliescijfers rezen tot ontstellende hoogte en daalden pas, toen in Mei geleidelijk een convooistelsel werd ingevoerd, dat zich ten slotte uitstrekte van Halifax tot Brazilië.

Ook hier leek derhalve het intreden van Amerika geen dadelijk voordeel te brengen aan de geallieerde zaak, maar in werkelijkheid legde het de basis voor de overwinning. Het geweldig potentieel van dit land deed niet slechts de afweermiddelen (escorteurs, vliegtuigen) met sprongen toenemen, maar maakte het ook mogelijk koopvaarders aan te bouwen in enorme aantallen, van ten slotte i millioen ton per maand. Deze maatregelen kwamen juist op tijd, want in hetzelfde jaar begon de snelle groei van de Duitse onderzeebootvloot, die tot 30 boten per maand opliep. Hun aantal werd zo groot, dat de convooien de geconcentreerde aanvallen niet meer konden ontlopen; elke overtocht was een worsteling op leven en dood. Daarnaast trok Hitler zijn schepen uit de Franse havens terug en concentreerde ze in Noord-Noorwegen met vele onderzeeboten en vliegtuigen; de verliezen van de convooien naar Rusland werden zo zwaar, dat ze in Juni 1942 gestopt moesten worden tot de terugkeer der lange najaarsnachten. Ofschoon de Nederlandse zeemacht haar hoofdtaak bleef vinden in de oorlog tegen Japan, namen onze oorlogs- en handelsschepen en maritieme vliegtuigen in deze strijd op de Oceaan en in West-Europa een werkzaam aandeel.

De winterpauze aan het Russische front gaf de Duitsers de gelegenheid hun luchtmacht in de Middellandse Zee weer te versterken, zodat de balans daar in hun voordeel omsloeg. Bovendien had de Britse vloot langs andere weg zware schade belopen; Italiaanse dwergonderzeeërs hadden in Alexandrië twee slagschepen getorpedeerd en Force K was bij Tripolis op een mijnenveld gelopen. Door dit alles kreeg Rommel weer voorraden en dus bewegingsvrijheid, al ging dat niet zonder strijd ; zo werd op 8 Nov. 1941 een geheel Italiaans convooi vernietigd. Toch konden de Duitsers tot El Alamein oprukken, 50 km van Alexandrië. Nederlandse onderzeeboten en bovenwaterschepen onderscheidden zich ook op dit oorlogsterrein.

Aan de andere kant voeren verschillende van de Nederlandse koopvaarders mee in de convooien naar Malta, die zwaar werden toegetakeld. De haven was alleen uit het W. bereikbaar en dan nog slechts met steun van de gehele vloot; aanvulling van jachtvliegtuigen voor de plaatselijke verdediging geschiedde door de lucht, van de dekken der carriers af. Bij elke operatie ging het merendeel der transportschepen verloren, naast verschillende oorlogsschepen, waaronder een vliegkampschip.

Door de open verbinding tussen de wereldzeeën en de strategische beweeglijkheid der zeemacht (z ook zeeoorlog, zeestrategie) liet deze strijd in Europa en de Atlantische Oceaan ook thans zijn weerslag voelen in het Verre Oosten, waar de Britten, door gebrek aan middelen, voorshands geen rol van betekenis konden vervullen.

Zij beperkten zich daarom grotendeels tot convooien en luchtpatrouilles in de Indische Oceaan, tegen Duitse en Japanse hulpkruisers en onderzeeboten, waaraan ook de Nederlandse Marine met oorlogsschepen en vliegboten deelnam. Aan de andere kant werd de Amerikaanse Marine tot een voortijdig offensief gedwongen door een Japanse stoot om de Zuid, welke haar verbinding met Australië en Nieuw-Zeeland bedreigde. Op weg naar de lijn Nieuw-Caledonië — Fidzji - Samoa drong de vijand door in de Salomonseilanden, waarop admiraal King de tegenaanval gelastte, die door de mariniers op 7 Aug. tegen Guadalcanal en Tulagi werd ingezet.

Nu volgde een langdurige afmattende worsteling tussen vliegtuigen, schepen en troepen om deze eilanden, waarbij niet minder dan 6 zeegevechten van grote afmetingen werden geleverd, met afwisselend succes, waaronder die bij Savo eiland, op 9 Aug. en bij Guadalcanal van 12 tot 15 Nov. 1942. Ten slotte gaven de Japanners het op en begonnen hun langzame terugtocht, die eerst in Tokio eindigen zou. Steeds sneller groeide de geallieerde macht, vooral in de lucht, ondanks de geleden verliezen, naast welke krachtsinspanning de Japanse vlootuitbreiding geheel in het niet verzonk. Thans brachten de Amerikanen ook hun machtige onderzeebootvloot tegen de Japanse verbindingen tot gelding, waardoor de vijandelijke koopvaardij geleidelijk afbrokkelde (z onderzeeboot, onderzeebootoorlog) en de kwetsbare kant van een verspreide eilandenstelling steeds meer naar voren kwam. Weldra bereikten de tonnageverliezen een netto bedrag van 100 000, later 200 000 ton per maand en moest het verdedigbare gebied naar rato worden ingekrompen. Overal werden belangrijke hoeveelheden troepen en materiaal achtergelaten, die door de Amerikanen eenvoudig afgesneden werden en aan hun lot overgelaten zonder dat zij ontsnappen konden of elkaar bijstaan; een typisch voorbeeld van de kracht der zeeheerschappij.

Pogingen om de geïsoleerde en verkommerde garnizoenen met onderzeeboten te bevoorraden, leidden er slechts toe, dat deze belangrijke elementen van de Japanse vloot aan hun eigenlijke taak werden onttrokken, wat de Amerikanen alleen maar in de kaart speelde. Beseffende, dat zij in het defensief waren gedrongen, stelden de Japanners in Mei 1943 een nieuwe frontlijn vast (de X-Y lijn, zie de kaart), waar de Geallieerden definitief tot staan gebracht moesten worden.

Ook in Europa begon de Amerikaanse stoomwals op gang te komen en daarmee sloeg de weegschaal opnieuw, en nu voorgoed, naar de Geallieerde zijde door.

In de zomer van 1942 verhuisde de Duitse luchtmacht weer naar Rusland, waardoor Malta rust kreeg en Rommel’s logistiek in moeilijkheden kwam. Gedurende Oct. gingen 40 pct van de aan hem gezonden voorraden op zee verloren, waarbij 2/3 van zijn behoefte aan benzine. Zijn terugtocht was reeds in volle gang, toen op 8 Nov. de grote Anglo-Amerikaanse landing plaats vond in Noord-Afrika; tussen twee vuren gebracht en practisch van de zee afgesneden capituleerde het Duits-Italiaanse leger op 11 Mei 1943. Vier dagen later passeerde het eerste doorgaande convooi van Gibraltar naar Alexandrië; op 10 Juli landden de Geallieerden op 'Sicilië en 9 Sept. op het Italiaanse vasteland.

Mussolini was gevallen en de rest van de Italiaanse vloot gaf zich op 11 Sept. te Malta over, -vervolgd door haar voormalige bondgenoot, die het slagschip „Roma” tot zinken bracht. Deze geallieerde inspanning had echter ook haar keerzijde, want ze belette een snelle versterking in de Zuid-Pacific (zie boven) en gaf de Duitsers tijdelijk armslag in de Atlantische Oceaan, waar de verloren scheepsruimte in Nov. 1942 een hoogtepunt bereikte (808 000 ton).

Maar ook de verliezen aan onderzeeboten namen steeds toe en dwongen de vijand reeds in Mei 1943 tot een adempauze. De Russische convooien der Geallieerden waren eind 1942 weer begonnen; toen de aanval der zware Duitse schepen daartegen geen resultaat had, ontstond een conflict tussen Hitler en admiraal Raeder, die •ontslag nam en door Dönitz werd vervangen. Onder diens leiding werd de onderzeebootoorlog eind 1943 met nieuwe middelen hervat. maar voorshands zonder groot succes. Bovendien werd het slagschip „Tirpitz” in zijn Noorse ankerplaats door dwergonderzeeboten beschadigd, terwijl de „Schamhorst” in een gevecht met de Britse vloot, onder admiraal Fraser, op 26 Dec. ten onder ging. Mede door de val van Italië, kwam de Britse hoofdmacht nu beschikbaar voor de strijd tegen Japan.

Deze laatste was eveneens een ander stadium aangegaan door het inzetten van het grote Amerikaanse offensief uit twee richtingen; van het O. uit onder Nimitz en van het Z.O. onder generaal MacArthur, met als eerste doel Japan af te snijden van zijn grondstofbronnen in het Z. en verbinding te maken met China. Deze opmars over het geweldige watergebied van de Grote Oceaan, waarbij een enorme krijgsmacht jarenlang opereerde op duizenden mijlen van het moederland, maakte de zeeoorlog hier tot de grootste in de geschiedenis en is een fantastisch staal van wat maritieme logistiek (z zeestrategie) vermag, vooral in onze tijd.

Laatstgenoemde aanval leidde o.m. tot landingen op O. Nieuw-Guinea (Juni—Dec. ’43) en de Admiraliteitseilanden (Mrt 1944), waardoor de sterke basis Rabaul, met 100 000 man, werd uitgeschakeld. Terzelfder tijd volgde in het Centrum de herovering van de Westelijke Aleoeten (Mei-Aug. 1943) en van de Ellice- en Gilberteilanden (Aug.-Nov. 1943). In Febr. 1944 viel ook de basis Eniwetok op de Marshall’s. Dit alles ging met zware gevechten gepaard, zowel aan de wal, waar de mariniers zich onderscheidden, als in de lucht. Vooral de raids met vliegkampschepen tegen de bases Truk (Carolinen) en Saipan (Marianen), verlamden de weerstand van de vijand, wiens concentraties van land- of carriervliegtuigen door de Amerikaanse overmacht eenvoudig werden weggevaagd.

Op 22 Apr. volgde een landing bij Hollandia en van 27 Mei - 30 Juli vielen Biak en omgeving; er zat niets anders op dan de verdediging terug te nemen tot de frontlijn „A”. Lang hield ook deze niet stand.

Op 15 Juni landde admiraal Spruance bij Saipan en een poging tot interventie van de Japanse vloot, onder Toyoda, leidde tot de Slag in de Philippijnse Zee (19-20 Juni 1944), waarbij ze 3 vliegkampschepen verspeelde. De basis Truk was nu geïsoleerd en weldra gingen de Marianen geheel in Amerikaanse handen over; zo was een steunpunt verkregen, van waar zware bommenwerpers van de legerluchtmacht de Japanse steden konden bestoken.

Onderwijl was ’s vijands koopvaardijvloot tot minder dan de helft gereduceerd, en reeds volkomen onmachtig om aan de militaire en civiele transportbehoeften te voldoen. Een nijpend gebrek aan tankerruimte belemmerde zelfs de bewegingsvrijheid van de slagvloot, die meest in het Z., dicht bij de oliebronnen verbleef. Reeds in Juli werd de frontlijn opnieuw naar het W. verschoven, maar niets kon de Amerikanen stoppen.

Voortbouwend op de ervaring met vroegere landingen, zowel hier als in Europa, wisten zij de voorbereiding en uitvoering daarvan steeds meer te versnellen; vooral de moordende uitwerking van het scheepsgeschut op walversterkingen was een openbaring, die alle leerstellingen op dit punt omver wierp. In het Z. viel Morotai (15 Sept.) en in het Centrum werden Palau (15 Sept.), Ulithi (23 Sept.) en later Iwo Jima (19 Febr. 1945) genomen. Ten slotte ontmoetten de beide aanvalsgolven elkaar in de Philippijnen, waarbij de carriervloot de Japanse vliegvelden op Luzon, Okinawa en Formosa bombardeerde en 650 vliegtuigen vernietigde. Na de landing op het eiland Leyte (17 Oct. 1944), kwam de Japanse vloot uit verschillende richtingen opzetten; terwijl haar vliegkampschepen de Amerikaanse hoofdmacht onder admiraal Halsey naar het N. lokten, brak de slagvloot door naar de landingsplaats. Op het laatste ogenblik echter ontzonk de Japanners de moed; zij weken en werden op de terugtocht in de Slag om de Golf van Leyte (25-26 Oct. 1944) beslissend geslagen. Slechts weinige Japanse schepen ontkwamen.

Door deze stoutmoedige sprong voorwaarts was eindelijk de levenslijn tussen de Japanse eilanden en het vitale bezit in het Z. afgesneden en raakte het einde van de strijd in zicht. Ze maakte ook de eerder voorgenomen bezetting van Ned. Oost-Indië overbodig en leidde er toe dat dit gebied in de Britse sector werd gebracht; een maatregel, die verstrekkende gevolgen zou hebben. De Britten toch hadden aan al deze successen geen deel en kwamen dus politiek op de achtergrond. Zij beperkten zich voorshands tot de strijd in Birma en tot enige raids tegen de Andamanen, Sumatra en Soerabaja, van Ceylon uit, waar hun vloot sinds Sept. 1943 weer gestationneerd was.

Intussen was de zeeoorlog in het W. ten einde gekomen. De verdere landingen in Italië (Anzio, Jan. 1944) en Zuid-Frankrijk (Aug. 1944) en de opmars der legers aldaar, gevolgd door de Russische doorbraak naar de Balkan (Oct. 1944) dwong de Duitsers steeds meer van hun maritieme steunpunten in de Middellandse Zee op te geven. Ook waren de legers van generaal Eisenhower nu eindelijk (6 Juni 1944) op de kust van Normandië geland door de geallieerde vloot onder Ramsay; de grootste operatie van die soort. Nederlandse eenheden ontbraken ook nu niet op het appèl. Weldra moesten de Franse havens worden ontruimd en kon Dönitz nog slechts van Noorwegen uit opereren. Toch hielden de onderzeeboten de strijd op de Oceaan vol tot de capitulatie in Mei 1945 en boekten nog belangrijke resultaten. Nu restte nog slechts Japan op de knieën te brengen en deze taak bleef als tevoren in hoofdzaak gereserveerd voor de Amerikaanse marine.

Wel verwoestte de legerluchtmacht verschillende Japanse steden en vonden de Britten eindelijk gelegenheid hun vloot onder Fraser naar de Grote Oceaan te zenden, maar beide vervulden ten slotte slechts een secondaire rol. In hun laatste stuiptrekkingen trachtten de Japanners nog nieuwe weerstandslijnen te vormen, maar tevergeefs. De gecombineerde macht wendde het eerst de steven naar Okinawa, dat bestemd was als hoofdbasis voor de eindaanval op Japan.

Op 1 Apr. 1945 volgde de landing; het inleidend bombardement uit zee en uit de lucht had nu zulke afmetingen aangenomen, dat weerstand aan de kust geheel uitbleef. Zware tegenstand volgde echter later, aan de wal en in de lucht, vooral met zgn. kamikaze- (zelfmoord-)vliegtuigen, waarvan er ca 4000 werden neergeschoten, tegen een geallieerd verlies van 28 schepen, meest torpedojagers, terwijl 225 schepen werden beschadigd. Een laatste uitval van de bovenwatervloot leidde tot de ondergang van het slagschip „Yamato”, het grootste ter wereld. Nu werd Japan zelf geblokkeerd, havens en kustwegen vernield of afgesloten door luchtaanvallen, geschutvuur en mijnen; scheepvaart en industrie lagen practisch stil en actief verzet werd nauwelijks geboden. Ook elders brokkelde het Japanse bezit af, o.m. door landingen te Rangoon en te Tarakan en Balikpapan (Mei-Juli 1945), waar weer Nederlandse schepen aan deelnamen. Ten slotte gaven atoombommen Japan de genadeslag; op 2 Sept. 1945 werd de capitulatie getekend aan boord van het slagschip Missouri — een juist en waardig tribuut aan de zeemacht, die hier het voornaamste aandeel had in de overwinning. In tegenstelling met wat in Europa was geschied, nam ook Nederland aan deze plechtigheid volledig deel, in de persoon van luitenant-admiraal Helfrich.

KAPT. TER ZEE F. w. S. DE RONDE

SCHOUT-BIJ-NACHT J. F. W. NUBOER

VICE-ADMIRAAL JHR H. A. VAN FOREEST

IV. Luchtoorlog

(zie ook voor luchtsteun onder landoorlog en zeeoorlog). Reeds voor Wereldoorlog II was men tot de conclusie gekomen, dat de luchtmacht in staat zou zijn tot het vervullen van de taak, bestaande uit het vernietigen van het oorlogspotentieel van een tegenstander. Toch bleek weldra dat men dit oordeel te vroeg had uitgesproken. Eerst later, na 1944, was de luchtmacht daartoe in staat. Belangrijker dan de steunverlening aan de land- en zeestrijdkrachten bleek te zijn het zelfstandig optreden van de luchtmacht. Deze zelfstandige actie omvatte de luchtverdediging (Slag om Engeland, zie landoorlog), de bescherming van de zeewegen en voorts het strategisch bombardement.

Aangezien men de overtuiging was toegedaan, dat het strategisch bombardement van groter invloed zou zijn op het verloop van de oorlog, zowel in materiële zin als wat de factor tijd betrof, heeft men in Wereldoorlog II bij de uitrusting van de geallieerde luchtmachten het zwaartepunt gelegd bij de bombardementsafdeling, ondanks het feit, dat het verlies aan scheepstonnage zeer groot was. Toch heeft de luchtmacht bij de bestrijding van schepen zeer goede resultaten bereikt, vooral wanneer men deze vergelijkt met die van de marineluchtmacht, voor zover deze op vliegkampschepen was gestationeerd. Gedurende de oorlog werd door de R.A.F. op de wateren van het westelijk halfrond het respectabele aantal van 1717 schepen, zowel oorlogs- als koopvaardijschepen, tot zinken gebracht, tegenover slechts 93 door de Britse marinevliegtuigen.

Het strategisch bombardement op Duitsland is zowel door de R.A.F. als door de Amerikaanse luchtmacht uitgevoerd. De door de R.A.F. tot medio 1943 uitgevoerde bombardementen hadden weinig betekenis, daar het aantal bommenwerpers nog te gering was, de hulpmiddelen voor nauwkeurig bombardement nog te onvolmaakt waren en de kennis van de Duitse economie te gering om de keuze van de doelen naar hun belang voor de oorlogvoering juist te doen zijn.

Aanvankelijk richtte men de aanvallen op de olie-installaties in het Ruhr-gebied, doch de bommentonnage was te gering om van grote invloed te zijn. De Duitse jageractiviteit dwong tot nachtbombardement, doch ook tot het zgn. oppervlaktebombardement, waaronder wordt verstaan het bombarderen van een gebied van bepaalde afmetingen, waarin een aantal voor de oorlogvoering belangrijke doelen zijn geconcentreerd. Toen men echter weinig resultaat bemerkte van de aanvallen op de olie-installaties werd het zwaartepunt verlegd naar de industriesteden eerst in het Ruhrgebied en later elders in Duitsland.

De uitwerking van de Amerikaans-Engelse bombardementen werd eerst na 1943 waarneembaar, daar men pas toen de frequentie van de aanvallen kon opvoeren, de formaties uitbreiden, de bommentonnage vergroten door de toepassing van viermotorige vliegtuigen, alsmede door perfectionnering van de navigatiemiddelen. Ook de oprichting van de Pathfinder Force verbeterde de nauwkeurigheid van het bombardement. Deze toenemende intensiteit van het bombardement op Duitsland was niet direct merkbaar uit de resultaten van de oorlogsproductie. Op hetzelfde moment, waarop de Geallieerden tot hun grote luchtoffensief overgingen, zetten de Duitsers alles in het werk om hun oorlogsindustrieën efficiënter te doen werken en de productie meer te verspreiden over het gehele land. Zo bleef de oorlogsproductie steeds toenemen, zij het ook belangrijk minder dan zonder bombardement het geval zou zijn geweest. Eerst na medio 1944 werd de invloed van de luchtaanvallen catastrophaal.

Een juister inzicht in de voor Duitsland vitale industrieën en de daaraan aangepaste keuze van de doelen, gepaard aan een verzwakking van de Luftwaffe, leidde geleidelijk tot meer resultaat. Men keerde weer terug tot de aanvallen op de olieraffinaderijen en het transportsysteem. Inmiddels was men ook overgegaan tot het nauwkeurigheidsbombardement, zijnde aanvallen op doelen, welke geografisch verspreid liggen, maar waarvan de gezamenlijke vernieling de gehele oorlogsinspanning beïnvloedt. Men kon dit doen, omdat het luchtoverwicht verkregen was, precisie-bombardement zowel bij dag als bij nacht mogelijk was geworden en de eigen vliegtuigproductie het incasseren van belangrijke verliezen zonder al te veel nadeel mogelijk maakte. Over het algemeen kan gezegd worden dat de Engelsen zich meer bepaalden tot precisie-bombardement en de Amerikanen tot oppervlakte-bombardement.

De conclusie, welke men heeft kunnen trekken uit de bombardementen op Duitsland is, dat het mogelijk is om een land door intensieve aanvallen op de meest vitale delen van zijn oorlogspotentieel dusdanig afbreuk te doen, dat het tot capitulatie gedwongen wordt, alhoewel daarnaast het optreden van land- en zeestrijdkrachten nodig blijft ter bescherming van de eigen gebieden. Zelfs wanneer de geallieerde legers niet tot het Rijn-offensief waren overgegaan, zou de Duitse bewapeningsindustrie ultimo Mei 1945 reeds vrijwel geheel tot stilstand zijn gekomen, terwijl de Duitse krijgsmacht, verstoken van munitie, brandstof en vervoermiddelen, zeker in Juni 1945 de strijd zou hebben moeten staken. Het snelle oprukken van de geallieerde troepen heeft aan de luchtmacht de kans ontnomen te bewijzen, dat Duitslands ineenstorting bewerkstelligd kon worden door de zelfstandige actie van het luchtwapen.

Het optreden van de luchtmacht tegen Japan geeft een soortgelijk beeld te zien.

Alhoewel ook de van vliegkampschepen opererende marinevliegtuigen bombardementen uitvoerden, is de betekenis daarvan slechts gering geweest. De marine wierp slechts 6740 ton bommen af op Japanse doelen, terwijl de luchtmacht het kwantum van 160 800 ton bereikte. In de aanvang hadden de bombardementen van de luchtmacht op Japanse doelen weinig te beduiden. Het grote offensief begon pas, toen de Amerikanen de Marianen in handen kregen op 7 Nov. 1944.

Aanvankelijk richtte men de aanvallen vooral op de fabrieken van vliegtuigen en motoren. In Mrt 1945 wijzigde men van tactiek. Men kwam tot de overtuiging dat het mogelijk moest zijn Japan tot capitulatie te dwingen zonder invasie, en wel door een rigoureuze vernietiging van het Japanse economische leven. De aanvallen werden toen gericht tegen de grote steden, de olie-installaties en de verbindingen. Een aanval op Tokio vaagde op 9 Mrt 1945 een oppervlakte van 38 km2 van het centrum weg en doodde 83 000 mensen. Systematisch werden zo alle grote steden onder handen genomen.

De enige olieraffinaderijen van Japan, nl. bij Kawasaki en Tokio, werden vernield en daarmede werd het gehele economische leven van Japan ontwricht, daar dit land geen fabrieken voor synthetische benzine bezat. Bovendien werd vrijwel elke aanvoer van ruwe olie van elders verhinderd door de luchtmacht. Aldus had het strategisch bombardement op Japan veel meer en tevens sneller succes dan dat op Duitsland. Zelfs zonder de atoombomaanvallen op Nagasaki en Hirosjima zou Japan de strijd hebben moeten staken ten gevolge van de bombardementen met gewone explosieve en brandbommen. Zonder dat één geallieerde soldaat voet aan wal had behoeven te zetten op Japans grondgebied werd dit land tot capitulatie gedwongen.

De lessen, welke thans uit Wereldoorlog II getrokken kunnen worden, zijn wel deze, dat, vooropgesteld dat men nauwkeurig de vitale objecten van het vijandelijke oorlogspotentieel kent, tevens rekening houdend met de toegenomen vernietigingskracht van de atoom-, waterstof- en andere nieuwe bomsoorten, het mogelijk is een land zodanig in economische en morele zin te ontredderen door zelfstandige luchtactie, dat de strijd met de wapens door gebrek aan aanvoer moet worden gestaakt. Alhoewel de V-wapens in Wereldoorlog II maar betrekkelijk geringe schade hebben aangericht, moet worden aangenomen dat deze geleide projectielen, voorzien van atoomladingen en bij verbeterde navigatiemethoden, de luchtmachtactie nog belangrijk kunnen intensiveren.

De luchtmacht is in Wereldoorlog II het wapen geworden, hetwelk de oorlog totaal maakt en de vijand kan treffen over kustlijnen en fronten heen ter vernietiging van zijn oorlogspotentieel en oorlogswil.

LUIT.-KOL. M. W. J. M. BROEKMEIJER

Lit.: R. Géré et Ch, Rousseau, Chronologie du conflit mondial (1935-1945) (Paris 1945); M. Hoden, Chronique des événements internationaux, 5 vol. (Paris 1945-1948); H. Gh. G. J. v. d.

Mandere, Kleine gesch. v. d. groote oorlog (1939-1945) (Leiden 1945); F- Bernadotte, The Fall of the Curtain (London 1945); D. D. Eisenhower’s Own Story of the War (New York 1946); W. L. S. Churchill, The second World War, 5 vol. (London 19481953); B.

Koning, De Wereldoorlog 1933-1945 (Den Haag 1948); P. E. Schramm u. H. O. H.

Stange, Gesch. des zweiten Weltkrieges (Bielefeld 1951); W. Görlitz, Der zweite Weltkrieg 19391945, 2 Bde (Stuttgart 1951-1952); La seconde guerre mondiale. Numéro special du Larousse mensuel de 1939 à 1947 (Paris 1951); Gh. Wilmot, The Struggle for Europe (London etc. 1952). United Nations’ Textbook (Leiden 1950).

Voor de oorlog in Ned.-Indië: H. J. v. Mook, Ned.-Indië en Japan (London 1945), Het Koninklijk Nederl.-Indische Leger in de strijd tegen Japan (Maastricht 1945); Nederlands-Indië contra Japan. Stafwerk, samengesteld door de krijgsgeschiedkundige sectie v. h. Hoofdkwartier v. d. Generale Staf K.N.I.L. (Bandoeng enz. 1949).

< >