Het woord is afkomstig van Destutt de Tracy, die in 1801 zijn Eléments d’idéologie uitgaf, waarin hij onder deze naam een
„Science des idees” wilde grondvesten, die de wetenschappelijke en sociale vooruitgang zou kunnen dienen door de mens te leren valse ideeën te vermijden, een streven dat in de lijn ligt van Bacon, Locke en Condillac, en deel uitmaakt van de i8de-eeuwse Verlichtingsfilosofie, die de menselijke geest van vooroordelen („préjugés”) wilde bevrijden. Napoleon, die door zijn autocratisch bewind en zijn toenadering tot de R.K. Kerk in toenemende mate deze, hem aanvankelijk goedgezinde, richting tegen zich innam, beschouwde later de „idéologues” en hun „idéologie” als wereldvreemd en tegelijk staatsgevaarlijk, en op hem gaat de geringschattende betekenis terug, die zich sindsdien gewoonlijk aan deze woorden is blijven hechten, hoe grote verandering die betekenis, en daarmee de grond der geringschatting, later ook, en vooral onder invloed van Karl Marx, heeft ondergaan. Bij Marx is de ideologie de ideële uitdrukking van reële economisch-politieke verhoudingen, is het ideologisch bewustzijn er derhalve een, dat zich van zijn eigen sociale bepaaldheid niet bewust is en daarom een niet-adaequaat, vals bewustzijn. Reeds Feuerbach had in zijn godsdienstcritiek de godsdienstige voorstellingen als naar buiten gerichte zelfprojecties van de mens en zijn eigenschappen behandeld, waaraan de mens bovenmenselijke zelfstandigheid was gaan toeschrijven, zodat nu door een herleiding van theologie tot anthropologie, als tot haar eigenlijke oorzaak, het vals bewustzijn door een waar bewustzijn moest worden vervangen. Marx ging in dezelfde richting verder, noemde alle inhouden van het vals bewustzijn „ideologieën”, maar zag de oorsprong hiervan niet in Feuerbachs abstracte, doch in de concrete, in bepaalde maatschappelijke verhoudingen levende, mens.
Volgens hem waren deze maatschappelijke verhoudingen gekenmerkt door een innerlijke tegenspraak, een zelfvervreemding („Selbstentfremdung”) van de mens, die ook tot een ideologische zelfvervreemding moest leiden, zodat de mens boven zijn ware oorsprong in de werkelijke wereld een gewaande oorsprong in een hogere wereld aannam. Wilde men deze wereldverdubbeling te niet doen, dan zou dit slechts mogelijk zijn door in de maatschappelijke werkelijkheid de zelfvervreemding te niet te doen, die er de oorzaak van was, d.w.z. door een sociale revolutie. Bij het onderzoek van deze zelfvervreemding stuit Marx nu op de betrekkingen, die de mensen met elkaar moeten aangaan om in hun levensonderhoud te voorzien, d.w.z. stuit hij op de bodem van de economie, en met name op het verschijnsel der arbeidsverdeling, waardoor de arbeidsproductiviteit sterk wordt verhoogd, maar tegelijk een netwerk van wederzijdse afhankelijkheden ontstaat, dat een eigen leven heeft, waardoor de mens als door een blinde macht wordt beheerst. De hiermee gepaard gaande scheiding tussen hoofden handenarbeid heeft tot gevolg, dat het „bewustzijn” de samenhang met het „zijn” verliest en het werkelijke zijn voor zijn eigen schepping aanziet. Een ander aspect van het proces der arbeidsverdeling is het ontstaan van klassen, heersende en beheerste, en van een rechtsorde, die het belang van de heersende klasse dient, maar geacht wordt het gemeenschappelijk belang te dienen. Door deze oorzaken ontstaat de menselijke zelfvervreemding, en het vals of ideologisch bewustzijn als haar uitdrukking.
Zij kan pas worden opgeheven, wanneer de mensengemeenschap het materiële productieproces bewust, en in het belang van allen, regelt in plaats van er zich door te laten beheersen. Dit is een reïntegratie van de mens, waardoor ook zijn bewustzijn zich als menselijk bewustzijn omtrent een menselijke werkelijkheid erkent en niet langer vals of ideologisch is. Het marxistisch ideologiebegrip is derhalve critisch gericht tegen de ideeën op alle gebieden van het geestelijk leven, voor zover zij zich van hun bepaaldheid door de economische onderbouw en dus van hun klasse-bepaaldheid niet bewust zijn, en daarom slechts een vermomming hiervan kunnen zijn, die verdient te worden ontmaskerd.
Terwijl in het Marxisme de onthulling der ideologieën plaats vindt in naam van de wetenschap en dus vanuit een ongeschokt waarheidsbegrip, heeft sedert het einde van de 19de eeuw de relativering van het waarheidsbegrip zover om zich heen gegrepen, dat in steeds bredere kring de neiging is ontstaan in alle ideeën slechts ideologieën te zien, in de zin van rationaliseringen, waartegenover niet de waarheidsvraag, maar slechts de vraag naar hun irrationele herkomst past. De denker, van wie door de kracht van zijn persoonlijkheid de sterkste invloed in deze richting is uitgegaan, is Friedrich Nietzsche, die achter alle geestesproducten slechts de wil-tot-macht werkzaam zag, waaraan zij uitdrukking gaven. In het algemeen spraakgebruik van de jongste tijd is vooral de woordverbinding „ideologische oorlog” gangbaar geworden, om het antagonisme van door strijdige wereldbeschouwingen beheerste gemeenschappen in een algemene formule samen te vatten. Deze formule impliceert op zichzelf geen waarde-oordeel, maar de critiek zowel op de waarheidsaanspraak der massa-ideologieën als op hun geschiktheid voor een vreedzame wereld-samenleving kan er zich gemakkelijk mee verbinden.
DR J. SUYS
Lit.: Karl Mannheim, Ideologie und Utopie (1929; Eng. vert, met 2 hfdst. vermeerderd, 1936); Idem, Ideologische und soziologische Interprétation geistiger Gebilde, in: Jahrb. f. Soziologie dl II (1926); Helmut Plessner, Abwandlungen des Ideologiegedankens in: Kölner Viertelj. heft f. Soziologie, dl X (1931) ; Gérard Degré, Society and Ideology (Columbia 1943); Joseph S. Rouce k, A History of the Concept of Ideology in : Journal of the History of Ideas dl V (i944) Î Hans Barth, Wahrheit und Ideologie (Zürich 1945) ; Richard V. Burks, Conception of Ideology for Historians, in: Jm. Hist. of Ideas, dl X (1949); Ideologie en Samenleving. Vier voordrachten met discussie (’s-Gravenhage 1950).