Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

ZEEOORLOG

betekenis & definitie

is de vorm van oorlog, waarin het open water, de zee, de doorslaggevende factor vormt. Een misbegrip beperkt de definitie soms tot de strijd tussen oorlogsschepen en vervangt zo het wezen der handeling door haar uiterlijke gedaante.

Men kan zich een zeeoorlog denken, waar geen enkel gewapend vaartuig aan deelneemt, bijv. het wederzijds leggen van mijnen met vliegtuigen in eikaars vaarwaters. De eigen aard van deze krijgvoering vloeit uitsluitend voort uit het typisch karakter van de zee, als wereldomvattende verbindingsweg, die voor ieder openstaat, en tevens als een onmetelijke barrière, onherbergzaam en niemands eigendom. Dit leidt tot principiële verschillen met andere oorlogsvormen. Te land is de krijg gericht op bezetten, in de lucht op vernielen, ter zee op afsnijden van ’s vijands levenslijnen, en (in het defensief) op verhinderen van soortgelijke actie door de tegenstander.Land- en luchtstrijdkrachten kunnen neutrale grenzen ab regel ontzien, of er hoog overheen vliegen; de vloot echter komt voortdurend en onvermijdelijk in contact met de onzijdige scheepvaart, die dezelfde paden gebruikt. De luchtmacht kan zich in zijn element slechts voor enkele uren handhaven, de marine blijft weken of maandenlang buitengaats, maar beide moeten ten slotte op de begane grond terugvallen, waar het leger zich bij voortduring thuis voelt. Dit geeft aan elk zijn eigen waarde, middelen en methoden, al beïnvloeden de drie elkaar anderzijds en kunnen zij elkaar niet ontgaan. Leger en luchtmacht rekenen op de vloot voor aanvoer, strategische verplaatsingen en vuursteun; de marine kan haar taak niet vervullen, wanneer kustlijn, toegangen, havens niet worden verdedigd met behulp der zusterorganisaties.

Gewoonlijk vindt de krijg ter zee zijn oorzaak in een economisch conflict (handelsnaijver, twist over koloniën), dat als regel minder hevig is dan een botsing van ideologieën (verschil in ras, godsdienst, politiek ideaal) en zich daarom beter leent voor een compromis. Dit wordt weerspiegeld in het oorlogsdoel, dat een „absoluut” karakter kan dragen (verdelging; onvoorwaardelijke overgave, als in Wereldoorlog II), maar zich in de eigenlijke zeeoorlog meest bepaalt tot afdwingen van een zeker voordeel (garantie, voorrecht, schatting).

In dit verband kan men de strijd zelf beperken in omvang en intensiteit (demonstratie, handelsblokkade, interventie), al bestaat steeds gevaar (Korea 1950), dat daar een onbeperkt conflict uit voortkomt. Gebruik van zeemacht leent zich speciaal voor eerstgenoemde methode, omdat het open water de belligerenten op vrij radicale wijze scheidt en hen als regel belet het langs die weg (dus zonder land- of luchtoorlog) tot het uiterste uit te vechten. Hoewel het doel voor de sterkste partij wel altijd positief zal zijn (dus gericht op winst) en voor de zwakkere negatief (behouden wat bedreigd wordt) behoeft de gebruikte methode daarmee niet per se parallel te gaan. Integendeel, men kan zeer wel een offensief openen om een object te beschermen of tijdelijk in het defensief gaan, zonder af te zien van ‘s vijands onderwerping.

Een zuivere aanval of verdediging zijn trouwens uiterst zeldzaam, vooral ter zee; men spreekt daarom wel van het „dualisme” in de zeeoorlog. Zulks doet niets af aan de strijdbare geest der maritieme leiding en de „totale” vorm van tactische operaties, soms gekenmerkt door een grenzenloze woestheid, waarvoor de krijg ter zee oudtijds berucht was (het „voetenspoelen”) en ook nu nog wel (optreden van Duitse en Japanse onderzeeboten). Deze tweeledige strategie toch komt voort uit het wezen van de zeemacht, die de zeeweg ten eigen bate gebruikt en ze aan de vijand ontzegt, onafhankelijk van het uiteindelijk, politiek oorlogsdoel. Het is de taak van de oorlogsmarine om dit mogelijk te maken; daartoe tracht zij de zeeheerschappij (meesterschap ter zee) te bevechten door de vijandelijke vloot in een zeeslag (z zeetactiek) te vernietigen, door een blokkade in haar bases op te sluiten of ze daar lam te leggen door een bombardement, uit zee of uit de lucht, van havens en vliegvelden. Bij gelijke krachten ziet men beide tegenstanders vaak met grote felheid naar een beslissing zoeken (Holl.-Eng. oorlogen); in het andere geval tracht de sterkste partij door pressie of lokaas de andere tot een gevecht te dwingen.

Laatstgenoemde zal dat ontwijken en s vijands meesterschap blijven betwisten, door dreiging en snelle uitvallen, de zgn. fleet in being (Torrington 1690), gepaard aan kaapvaart , of het voeren van handelsoorlog, voor welke strategie de huidige wapens (vliegtuigen, onderzeeboten, mijnen) zich in het bijzonder lenen. Dit leidt er toe, dat de zeeheerschappij slechts zelden een universeel karakter krijgt en ab regel ook plaatselijk (Van Galen in de Middellandse Zee 1652-’54) en tijdelijk (Duitse landing in Noorwegen 1940) aan de zwakkere kan toevallen of voor de sterke doorlopend beperkt blijft (Atl. Oceaan 1940-’45).

In al die gevallen zullen de tegenstanders van den beginne af, elk op zijn terrein, nog een tweede taak moeten vervullen, het „uitoefenen” of „exploiteren” van de zeeheerschappij genoemd. Enerzijds bestaat dit in de bescherming der eigen handelsvloot en militaire transporten, door jacht op raiders, door patrouille en convooi, naast het doen zinken, opbrengen of onderzoeken van vijandelijke en neutrale vaartuigen, volgens de regels van het oorlogs- enprijsrecht. Het laatste is niets dan de onvermijdelijke sanctie op een vaarverbod; de zeeoorlog vindt daar zijn krachtigste wapen in en alle pogingen om het af te schaffen, als een onrechtmatige aanslag op privaat bezit, zijn onherroepelijk gedoemd om te falen.

Integendeel, de moderne strijdwijzen leiden eerder tot nog scherpere maatregelen, met vernietiging zonder waarschuwing in het eind. Tussen deze operaties en de strijd om het meesterschap bestaat vanzelf een nauwe verbinding; zij kunnen elkaar steunen en aanvullen (gebruik van een convooi als lokaas), maar ook in de weg staan (convooibescherming praevaleert boven jacht op de vijand).

Gelijke overweging geldt voor de andere vorm van „exploitatie”; de aanval met „striking forces” tegen ’s vijands grondgebied, hetzij bij wijze van diversie, hetzij in een doorgezette poging, te zamen met leger en luchtmacht. Deze methode van krijgvoering is bij verre de oudste; lang voor er van een regelmatig zeeverkeer sprake was, plachten de tegenstanders eikaars kusten af te lopen („crossraiding”), zonder beslissende gevolgen als regel. Later ontstonden beter geregelde ondernemingen, als landing, kust- en flankbeschieting en in onze tijd tactische en strategische luchtaanvallen van vliegkampschepen af.

Hoewel de vloot in de geschiedenis meermalen succes had tegen de vijandelijke kustverdediging verloor men later het vertrouwen in haar kansen: „un canon & terre vaut dix sur mer” (Napoleon). Een walkanon kon immers beter beschermd en geleid worden dan het scheepsgeschut, ook al was dat moeilijker te treffen. Wereldoorlog II heeft deze stelling echter volkomen omvergeworpen; door een verrassende samentrekking van vliegtuigen en artillerie tegen één punt van de onbeweeglijke kuststelling, verkreeg de scheepsmacht een plaatselijk overwicht, dat alles overweldigde.

Het is mogelijk, dat het atoomwapen in de toekomst een dergelijke concentratie verhindert; het opent anderzijds echter de gelegenheid om met één enkel vliegtuig of onderzeeboot de weerstand aan het kustfront te breken (z ook zeemacht, marine, zeestrategie).

VICE-ADMIRAAL JHR H. A. VAN FOREEST

Lit.: Mahan (zie de aldaar genoemde werken); Colomb, Naval Warfare (1891); Gorbett-Newbolt, Naval Operations (1920 vlg.); Der Krieg zur See I9I4-'18 (1920 vlg.); Custance, A Study of War (1924); Richmond, Naval Warfare (1930); Mor is on, History of U.S. Naval Operations in World War II (1948 vlg.); Greswell, Sea Warfare I939-I945 (1949), zie ook onder marine, zeestrategie, zeetactiek, zeemacht.

Zeeoorlogsrecht

is het geheel der bijzondere regels van volkenrecht voor de oorlog ter zee.

In velerlei opzicht wijkt dit recht in belangrijke mate af van het landoorlogsrecht (z oorlogsrecht). Voor een deel is dit hieruit te verklaren, dat in de zeeoorlog als oorlogsgebied niet slechts is te beschouwen het eigen gebied der oorlogvoerenden, maar de gehele open zee, waardoor tevens door maatregelen als blokkade, onderzeebootoorlog, verbod van contrabandevervoer enz. de belangen der neutralen gewoonlijk intensiever er bij betrokken zijn dan bij de oorlog te land. Voorts bindt het zeeoorlogsrecht door het toelaten van het buitrecht (z prijsrecht) de oorlogvoering aan minder nauwe grenzen dan het recht van de landoorlog (z buitrecht). Belangrijke gedeelten van het positieve zeeoorlogsrecht zijn in enkele internationale verdragen vastgelegd. Dat deel van het zeeoorlogsrecht, dat de rechten van de onzijdigen betreft, blijkt echter bij grote oorlogen, wanneer de onzijdigen geringer in macht zijn, in de hitte van de worsteling practisch steeds ineen te storten.

Lit.: J. A. Hall, The Law of Naval Warfare (2de dr., London 1921); G. Ceppi, Normas de derecho maritimo de guerra (Buenos Aires 1932); R. Genet, Précis de droit maritime pour le temps de guerre (2 dln 4- suppl., Paris 1937-1945); H. A.

Smith, Le développement moderne des lois de la guerre maritime (Rec. des cours de l’Acad. de droit intern. de La Haye, dl 63, Paris 1939); R. Sandiford, Diritto marittimo di guerra (6de dr., Roma 1940); Idem, Evolution du droit de la guerre maritime et aérienne (Rec. des cours etc., dl 68, Paris 1947); H. A. Smith, The Law and Gustom of the Sea (2de dr., London 1950); A. P. Higgins en C.

J. Colombos, The International Law of the Sea (2de dr., London 1951).

< >