Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Jan GRESHOFF

betekenis & definitie

Nederlands dichter (Nieuw-Helvoet 15 Dec. 1888), was journalist, hoofdredacteur van „De Nieuwe Arnhemsche Courant” (ig20-’24), vele jaren correspondent van Nederlandse en Ned.-Ind. dagbladen te Brussel. Op letterkundig gebied verwierf hij grote bekendheid als dichter en essayist, schrijver van ontelbare korte artikelen, waaronder vaak meesterlijke boutaden, die te zamen een buitengewoon originele verdediging der literatuur, een moderne „defence of poetry” vooral vormen.

Het vaak agressieve en te persoonlijke karakter, de ironisch-honende toon van verscheidene van zijn geschriften, zijn uitvallen tegen burgerlijkheid, geborneerdheid en moraliseerzucht, zijn meedogenloze aanvallen op de talentlozen, hebben hem enerzijds een bewonderende aanhang, anderzijds ook vele vijanden bezorgd. Zijn waardering slaat meestal door naar geestdrift of verguizing, daar is bij hem in de regel niets tussen. Franc-tireur tegen de onbestrijdbare massale domheid, trouwe schildknaap en vriend van de door hem bevorderde grootheden, is hij bij alle bezwaren, die men tegen hem kan hebben, een unieke figuur in de Nederlandse letteren. Ook als redacteur van letterkundige tijdschriften, o.a. vele jaren van Groot-Nederland, heeft hij grote invloed op het letterkundig leven in Nederland uitgeoefend.

Als dichter heeft hij, behorend tot de generatie der romantici van 1910, aanvankelijk weemoedig romantische gedichten geschreven, later werd hij voorstander en markant voorbeeld van een modern soort huiselijke poëzie, in nonchalante spreektaal, maar van geest toch weer romantisch, reislustig, vervuld van een mengeling van levenslust en onlust, en geobsedeerd door de dood. Tijdens Wereldoorlog II verbleef Greshoff in Zuid-Afrika en New York, en thans is hij weer gevestigd in Kaapstad. Hij heeft in de oorlogsjaren veel voor de Nederlandse letterkundigen in het buitenland gedaan. Hij is mederedacteur van het Zuidafrikaans tijdschrift Standpunte. Ook op het gebied der boekkunst heeft Greshoff grote verdiensten gehad door de bevordering van typografisch zeer verzorgde uitgaven o.a. in de reeks De Zilverdistel (sedert 1910) en de Palladium-reeks (met J. van Krimpen) en als redacteur van De Witte Mier.PROF. DR N. A. DONKERSLOOT

Bibl.: Poëzie: Lumen (1909) ; Aan den verlaten vijver (1909) ; Door mijn open venster (1910) ; Schaduw (1924) ; De Ceder (1924) ; Vonken van het Vuur (1925) ; Sporsa (1925) ; Aardsch en Hemelsch (1926); Oud Zeer (1926); Anch’io (1926); Keurdicht (1926); Zeven gedichten (1926); Confetti (1928); Bij feestelijke gelegenheden (1928); Ketelmuziek (1928) ; Janus Bifrons (1932); Mirliton (1932); Pro Domo (1933); Gedichten 1907-1934(1934); (Verzamelde) Gedichten (1934, 1936); Ikaros bekeerd (1938). Proza: Het gefoelied glas (1911); Latijnsche Lente (1918); Politieke Momenten (1921); Mengelstoffen op het gebied der Fransche letterkunde (1924) ; Dichters in het koffiehuis (1925) ; Uren (1926) ; De wieken van den molen (1927); Currenti calamo (1930); Over den omgang met boeken (1929); Spijkers met koppen (1931); Voetzoekers (1932) ; Arthur van Schendel (1934) ; Jozef Cantré (1933) ; Critische vlugschriften (1936); Rebuten (1936); Te grabbel (1938); In alle ernst (1938); Op de valreep (1939); Steenen voor brood (1939)» Missi va Judica (1940); Fabrieksgeheimen (1942); Muze mijn vriendin (1943) Î Het spel der spelen (1944). In samenwerking met J. de Vries, Gesch. der Nederlandsche Letterkunde (1925). Verzameld Werk (5 dln, 1948-0o).

Lit.: J. C. Bloem in Gedichten (1934) (met bibliogr.); G. H. s Gravesande, in: Sprekende schrijvers (1935) ; S.

Vestdijk, in Gedichten (1936); J. Schepens, J. G. (1938); G. H. ’sGravesande, G.’s Ikaros bekeerd (1938) ; De jongste generatie over J.

G. (1938); M. Roelants, Bakkeleien met J. G. (1938); Ed. Hoornik, J.

G., Dichter en moralist (1939); Robert J. More1 and, Portrait of a Dutch poet (1944) ; Jan Greshoff-nummer van Standpunte (1949) ; Anth. Donker, in: Critisch Bulletin (1950).

< >