(bouwkunst) of raam noemt men de openingen in de buitenmuren van gebouwen, waardoor deze inwendig van licht en lucht voorzien worden. In de regel zijn zij door een doorschijnend materiaal afgesloten, waaraan men dan eveneens de naam venster geeft.
De geschiedenis van het venster doet zien, dat dit in de Oudheid bezet was met half doorzichtige of doorboorde marmerplaten.Het glas is eerst in de vroege Middeleeuwen, in lood gezet, tot een bruikbaar materiaal voor dit doel geworden. De glasschilderkunst heeft van de 13de tot de 16de eeuw haar triomfen gevierd in de grootse kerkramen, waarvan die te Chartres als de best bewaarde mogen gelden.
De vensteropening is in de Middeleeuwen verdeeld door een veelal stenen kruis, waardoor de naam kruisvenster ontstaan is. Daarbij waren veelal de bovenste vakken met vast glas-in-lood, de onderste alleen met luiken bezet. De houten kruiskozijnen in analoge vorm vertonen dan in hun verdere ontwikkeling, dat de benedenvakken met naar binnen draaiende ramen en naar buiten slaande luiken bezet worden. In Frankrijk en Italië ontstaat daarna reeds op het eind der 16de eeuw het zgn. stolpvenster, bestaande uit twee draaibare gedeelten, die tegen elkaar sluiten en met een espagnolet worden vastgezet. In het begin der 17de eeuw ontstaat in de Nederlanden en in Engeland het schuifraam (sash-window), een alleen in die landen voorkomende constructie, waarvan het onderste gedeelte kan worden opgeschoven. In de 19de eeuw is deze vorm verbeterd door het naar beneden schuifbaar maken van het bovenraam.
In de 19de eeuw heeft de spiegelruit veelal onopgeloste problemen gebracht. In de 20ste eeuw is men zich gaan toeleggen op het maken van metalen ramen.