Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

VUUR

betekenis & definitie

(1, natuurkunde) is een verschijnsel, ontstaan door gelijktijdige ontwikkeling van licht en warmte. Treedt het op bij vaste en vloeibare lichamen, dan geeft men daaraan de naam van gloed, bij gassen van vlam. In de Oudheid hield men het vuur voor iets stoffelijks, en Aristoteles noemt het een der vier elementen (z ook Empedokles).

(2, godsdienst). Het vuur behoort tot de grote Machten in het leven van de mens, en het speelt dan ook in verre de meeste religies een zeer grote rol. Het is een natuurmacht, die echter door de mens zelf in werking kan worden gebracht, het is half een cultuur-, half een natuurverschijnsel. Ofschoon een niet-menselijke macht, wordt het vuur door mensen gehanteerd; dat is de diepe zin van de mythe van Prometheus. In de verering van het vuur heeft dan ook het door mensen ontstokene een groter plaats dan dat van de bliksem of de zon.

Het oudste vuur werd door middel van vuursteen of door een vuurboor „verwekt”; de Indische speculatie over de vuurgod, Agni, legt alle nadruk op het sexueel karakter van dit proces: de beide houten, die tegen elkaar gewreven het vuur voortbrengen, zijn een echtpaar. In het volksgebruik is deze oeroude wijze van vuurproductie nog vaak de eigenlijke; het zgn. nootvuur wordt in Germaanse landen door het wrijven van hout voortgebracht, met St Jan of zo dikwijls het is uitgegaan, wordt daarmede het haardvuur aangestoken. Het vuur van de haard is, inzonderheid in Indogermaanse landen, het levende machtcentrum van het huis, de haard zelf een primitief altaar, waar het vuur zelf de god is. De periodieke vernieuwing van het vuur geldt als het begin van een nieuw leven. In Rome bestond de oude huiscultus van Vesta, het haardvuur.

Het vuur is, naast het water, door zijn inwonende Macht, het grote reinigingsmiddel; het verwijdert alle slechte invloeden, het loutert. Ook de religieuze speculatie nam het vuur tot voorwerp, het geldt als principe van de wereld, als levenskracht bij uitnemendheid. Zo is het met de Indische Agni, maar ook in de filosofie van Herakleitos. Met het verwante licht behoudt het vuur zijn plaats in allerlei godsdienstige gebruiken.

Lit.: Ad. Kuhn, Die Herabkunft des Feuers und des Göttertrankes (2de dr., 1886); G. van der Leeuw, Phänomenologie der Religion (1953).

< >