Gepubliceerd op 01-09-2018

Boeg

betekenis & definitie

BOEG, m. (-en), het voorste, gebogen gedeelte van een schip;

— met den boeg in den wal liggen, naar den wal gericht;
— met den boeg recht in den wal loopen, recht op het land aansturen;
— voor den boeg afkomen, vóór den wind of stroom recht op den boeg van een ander schip afvaren; het schip dat den boeg te bieden had aan een der kwaadaardigste stormen;
— den boeg wenden, omkeeren; (fig.) de schreden richten naar;
— iem. dwars voor den boeg komen, iem. ontmoeten; (ook) iem. in iets stuiten, dwarsboomen;
— het voorste gedeelte van het benedenschip;
— een der beide boorden of zijden van het schip, waarover het ligt of zeilt de beste boeg, wanneer men bij den wind zeilt;
— het schip over een anderen boeg wenden (draaien, gooien), van streek of koers veranderen; (ook fig.) het over een anderen boeg wenden, van richting veranderen, eene andere partij kiezen; (ook) eene andere wending aan het gesprek geven, een anderen toon aanslaan; (ook) iets op eene andere wijze aanpakken;
— het over alle boegen wenden, op alle manieren beproeven;
— over een anderen boeg gaan, bij het laveeren overstag gaan;
— over één boeg liggen, zeilen, over dezelfde zijde (van schepen), op dezelfde wijze handelen (van personen); zie ZIEKENBOEG;
— (sport) de roeier die bij den boeg, in het voorste gedeelte zit;
— het is mij tegen den boeg, tegen den zin;
gewricht dat gevormd wordt door het schouderblad en een der opperarmbeenderen van een paard, (bij uitbr.) de borst van een paard;
— de beide boegen, de schouders vooruitstekende boegen; vgl. boegkreupel en voorboegig; iem. met een breeden boeg, een forsch, kloek, stevig persoon;
— nog veel voor den boeg (gew. boog) hebben, nog veel te doen, te wachten hebben, vgl. voor de borst hebben; eene nieuwe levenservaring voor den boeg hebben;
— (gew.)
iets uit de boegen doen, met inspanning van alle krachten.