GERICHT, o. (bijb.) rechtshandel, al datgene wat voor en door den rechter geschiedt: zoo wie te onrecht op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gerichte;
— het jongste gericht, het laatste oordeel;
— met iemand in het gericht gaan {komen, treden), een rechtshandel met hem beginnen (waarbij ook God soms als eene der partijen wordt voorgesteld):
— in het gerichte bestaan, zich daarin staande houden, het geding niet verliezen: wie kan voor U in het gerichte bestaan ?