Gepubliceerd op 24-02-2020

Recht

betekenis & definitie

Het begrip recht heeft 2 verschillende betekenissen:

1. recht - recht - bn. bw. (-er, -st), niet krom: een rechte boom: eene rechte lijn; zoo recht als eene kaars; recht van lijf en leden zijn; de weg loopt recht op het dorp aan; hij kwam recht op mij af;
— recht koers zetten naar, langs den kortsten weg;
— (fig.) in rechte lijn van iem. afstammen, niet langs een zijtak; recht op zijn doel afgaan;
— (spr.) de rechte weg is de beste, eerlijk duurt het langst;
— wie zal het kromme recht maken? wie zal onrecht recht heeten?:
— (fig.) op rechte wegen gaan, zich niet met slinksche streken ophouden;
— recht door zee, op eerlijke wijze, zonder listen;
— hij gaat niet recht door zee, neemt list te baat, (ook) voert wat in zijn schild;
— die wagen loopt niet recht, die handeling is niet strikt eerlijk;
— niet gebogen: eene rechte houding; zit recht overeind;
— (fig.) recht in zijne schoenen staan, zich voor geene oneerlijkheid te schamen hebben;
— gelijk, effen: iets recht snijden, het oneffene wegsnijden;
— een recht plafonnetje, zonder randen, lijsten of rozetten;
— niet scheef of schuin: die stok staat recht; de tafel recht zetten; het schrift recht voor zich hebben; iets recht doorsnijden; hij woont recht tegenover mij;
— het schip is, ligt recht, helt naar geene van beide zijden over;
— het schip recht leggen, stuwen, het in evenwicht brengen;
— een rechte hoek, een hoek van 90°, waarvan de beenen loodrecht op elkaar staan;
— (fig.) iem. recht zetten, hem zijn plicht voorhouden, hem onder handen nemen, een kwaadwillige tot rede brengen;
— (fig.) rijn hoofd recht houden, goed weten wat te doen staat;
— niet verkeerd, juist, goed, waar: ben ik hier op den rechten weg naar A.V, dat is niet het rechte woord; ben ik hier te recht? moet ik hier wezen?; dat is niet de rechte manier, om zijn doel te bereiken;
— te rechter tijd, op het juiste oogenblik, net van pas; is dat de rechte sleutel wel, die op het slot past;
— de rechte oorzaak weet ik niet;
— ik ben er nooit recht achter gekomen;
— hij is daar de rechte man niet voor, niet de persoon die daarvoor geëischt wordt;
— de rechte man op die plaats, als geknipt voor die betrekking;
— (spr.) daar ben je aan het rechte kantoor, bij hem moet je juist wezen, (ook iron.) daar, bij hem zult ge ook wel niet veel verder komen;
— iets aan het rechte eind hebben, gelijk hebben;
— het hart op de rechte plaats hebben, niet hardvochtig, medelijdend zijn;
— iem. op den rechten weg helpen, (eig.) hem den weg wijzen, (fig.) hem uit eene dwaling helpen;
— als de rechte Jozef, komt, zie Jozef;
— de rechte erfgenamen, de wettige;
— de rechte leenheer, de onmiddelijke;
— (wisk.) rechte reden, alleen in tegenstelling met omgekeerde reden (zie omgekeerd);
zooals ’t behoort, behoorlijk, goed; iem. niet recht hooren, verstaan;
— niet recht hij 't hoofd, bij zijn verstand zijn, een weinig malen;
— tol recht verstand van zaken diene, om het volgende goed te begrijpen;
— iets recht heeten, het goed, behoorlijk noemen;
— recht zoo, zeer wel, goed zoo;
— billijk, rechtvaardig; gij handelt niet recht; het is recht dat ieder het zijne krijgt;
— rechtstreeks, zonder omwegen; recht antwoorden; recht voor de zaak uitkomen;
— bepaald, zeer, in hooge mate; het is recht jammer; dat is recht verstandig van u; hij is een rechte domoor; recht gelukkig was hij nooit, onvermengd geluk had hij nooit; recht vriendschappelijk;
— (sterr.) de rechte klimming eener ster, dat deel van den aequator, dat begrepen is tusschen het punt der lentesnede en het snijpunt van haar meridiaancirkel (altijd van het W. naar het O. geteld van 0° tot 360°);
— (ontl.) de rechte darm, de endeldarm.

2. recht - recht - o. (-en), billijkheid; iem. recht doen, naar billijkheid over hem oordeelen;
— met recht kunt ge zeggen, op goede gronden;
— men beweert te recht of ten onrechte, met meer of minder grond;
— zonder recht iem. verdenken, zonder dat er reden toe bestaat;
— waartoe iemand bevoegd is en wat hem diensvolgens toekomt, waarop hij aanspraak heeft: dat is uw recht; ik verlang niets dan mijn recht;
— iemands rechten eerbiedigen, geven wat hem toekomt;
— geef iedereen zijn recht, geef ieder het zijne (eig. en fig.);
— iemand in zijn recht krenken, te kort doen, recht van meepraten hebben; alle rechten van een burger hebben, zie BURGERRECHT;
— behoudens mijn recht, behalve voor zoover ik er recht op heb;
— recht om te kiezen, te vergaderen; de Leden der Tweede Kamer hebben het recht van initiatief en van amendament, zie aldaar;
— een uitsluitend recht, wat anderen niet hebben;
— op zijn recht staan, eischen, verlangen waarop men recht heeft;
hij heeft daar het recht om te jagen, te visschen;
— recht van eerstgeboorte, wat men als eerstgeborene heeft;
— recht van erfstelling, het recht om bij uitersten wil iets te beschikken;
— de koningin heeft het recht van gratie, zij alleen mag gratie verleenen aan bij rechterlijk vonnis veroordeelden;
— het recht van den sterkste uitoefenen, anderen dwingen zijn zin te doen;
— tracht bij hem, uwe rechten als vriend te doen gelden, tracht hem in naam uwer vriendschap (tot iets) over te halen;
— zijn recht als eigenaar doen gelden, uitoefenen;
— naast plichten staan ook, rechten, gezegd tegen de superieuren;
— naast rechten staan ook plichten, tegen de inferieuren gezegd;
aanspraak op iets: gij hebt recht op eene belooning; hunne vermeende rechten op de nalatenschap;
waar niets is, verliest de kiezer zijn recht, daar is niets te halen;
— goed recht behoeft dikwijls goede hulp, vaak moet men zijne aanspraken doen gelden met anderen hulp, anders komt men niet aan zijn recht;
huis van verkoop met recht van weder inkoop, een clandestiën pandjeshuis;
— recht van inbalking of van inankering, het recht des eigenaars van een perceel, om balken of ankers op of in den muur van een ander te laten rusten;
— recht van vruchtgebruik, het recht om iets te hebben, te gebruiken, zonder er bezitter van te zijn;
— recht van erfpacht, van grondrenten, van beklemming, zie aldaar;
— recht van opstal, het recht voor een zeker aantal jaren om gebouwen, beplantingen, enz. te mogen hebben op eens anders grond;
— recht van overpad, voor een stuk land dat door een of meer andere stukken van den weg gescheiden is;
— recht van uitgang, om over eens anders bezitting een uitgang te hebben;
— recht van onderzoek, recht om alle schepen in zee te onderzoeken, ingevolge een of ander tractaat;
— recht van bereddering, om een boedel te beredderen;
— wat volgens regels, bepalingen en voorschriften recht is, wat algemeen als recht erkend wordt: volgens recht en billijkheid; naar recht;
— recht is recht, gezegd als men eene beslissing neemt die eene der twee partijen onaangenaam is of kan zijn;
— recht moet recht blijven, men moet het recht niet verdraaien, niet als onrecht trachten voor te stellen;
— het recht buigen, naar zijn voordeel uitleggen;
— het recht met voeten treden, in strijd er mee handelen;
— er is geen recht meer in het land, de rechters zijn omkoopbaar;
— voor recht en waarheid strijden;
— eene zaak tot haar recht brengen, laten komen, bewerken dat zij op hare juiste waarde geschat wordt;
— iets tot zijn recht doen komen, goed doen uitkomen; één penning met recht gaat boven 1000 met onrecht, eerlijkheid gaat boven alles;
— het is om het recht van 't spel en niet om het gewin of voordeel;
— dat is tegen alle recht (in), daarmede in strijd;
— iem. recht laten wedervaren, de eerlijkheid tegenover hem betrachten;
— het recht aan zijne zijde hebben, gelijk hebben;
— het recht der volkeren;
— het ongeschreven recht, gewoonterecht;
— het geschreven recht; geweld of macht gaat daar boven recht, de sterkere kan er zijn wil doordrijven;
— de wettelijke voorschriften en bepalingen die de onderlinge betrekkingen tusschen de leden eener maatschappij regelen: het Romeinsche en het hedendaagsche recht;
— in de rechten thuis zijn, ze goed kennen;
— in de rechten studeer en, student in de rechten, in de rechtsgeleerdheid;
— meester in de beide rechten, die den graad van doctor in het Romeinsche en het hedendaagsche recht bezit;
— college geven over burgerlijk recht; strandrecht; erfrecht; materieel en formeel recht;
— het wijsgeerig recht, dat in theorie bepaalt, hoe het recht moest wezen;
— het stellig recht, zooals het werkelijk bij een volk bestaat en toegepast wordt;
— publiek en privaatrecht; administratief recht;
— wat iemand volgens recht toekomt: iemand, zichzelf recht verschaffen; uw recht zal u geworden; recht zoeken; hij kon niet aan zijn recht komen; genade voor recht laten gelden;
— (Zuidn.) de H. Communie, inz. als zij aan de stervenden toebediend wordt: iemand zijn recht geven; hij heeft zijn recht al ontvangen; zijne heilige rechten ontvangen, de laatste heilige sacramenten;
— rechterlijke uitspraak: recht doen, recht spreken; kort recht dom, vlug eene beslissing nemen;
— rechtsbedeeling: iemand in rechten vervolgen, aanspreken;
— eene zaak in rechten vervolgen, voor het gerecht brengen; den weg van rechten inslaan; ontkennen is de eerste regel in rechten,
— gerecht, gerechtshof: iemand voor het recht roepen;
— belasting, tol, accijns: in-, uit- en doorvoerrechten, belasting op den in-, door- of uitvoer van koopwaren;
— in- en uitgaande rechten;
— de rechten op de suiker verlagen, den accijns;
— recht op het zegel, wat voor een zegel betaald moet worden;
— recht op de registratie, successierecht, wat voor het registreeren, bij het erven betaald moet worden;
— een recht heffen op zijde, daarvoor accijns laten betalen. (Gij hebt recht, voor gij hebt gelijk is een germanisme.)