Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SERVIË

betekenis & definitie

een van de 6 federale gebieden van Joegoslavië, ligt in het O. van dit land, rondom de hoofdstad Belgrado, telt op 88.266 km2 in 1948 ca 6.528.000 inw. Vroeger was dit gebied een zelfstandig koninkrijk en ook nu nog neemt het een dominerende positie in Joegoslavië in. (Voor de geografie zie Joegoslavië).

Geschiedenis.

In de Oudheid heeft het latere Servische land geen eigen geschiedenis (zie voor deze tijd Balkanschiereiland, geschiedenis). De Slavische bewoners zijn in het Zuidslavische gebied binnengedrongen in de 6de en 7de eeuw n. Chr. Een deel van hen, de latere Kroaten, is op den duur tot het R.K. geloof bekeerd en is het Latijnse alphabet gaan gebruiken; de latere Serven kwamen op den duur onder het machtsbereik van het Byzantijnse Rijk, werden van daar uit tot het Orthodoxe Christendom bekeerd (8ste tot 9de eeuw) en namen het zgn. Cyrillische alphabet over. De Serven waren in deze tijd in een aantal kleine vorstendommetjes verdeeld, die gewoonlijk onder Byzantijnse of Bulgaarse heerschappij stonden.

Pas laat in de 12de eeuw ontstond een onafhankelijk Servisch koninkrijk onder Stefanus Nemanja, de groot-zjoepan van Rasjka of Rascia (1169-’95). Hij verenigde al het Servische land behalve Bosnië (zie Bosnië, geschiedenis). Zijn geslacht, de dynastie der Nemanjiden, heeft geregeerd tot 1371.

Stefanus’ tweede zoon Sava werd de eerste aartsbisschop van de in 1219 autocefaal geworden Servische Kerk; als heilige genoot hij later grote verering. Zijn grootste uitbreiding en macht bereikte het middeleeuwse Servië onder Stefanus Doesjan (1331-1355), die de opvolger van de Byzantijnse keizer hoopte te worden, zich zelfs imperator Rasciae et Romaniae noemde, maar plotseling stierf toen hij gereed stond Constantinopel te veroveren. Zijn rijk viel na zijn dood uiteen en daarvan profiteerden de Turken. Hun zwaarste nederlaag leden de Serven onder vorst Lazarus, die zich met Bulgaren, Bosniërs en Kroaten verbonden had, tegen sultan Moerad op het Merelveld (Kosovo Polje) in 1389, een slag, waarbij beide vorsten omkwamen en die in de Servische volksliederen uitvoerig is bezongen. Sedertdien waren de Servische vorsten aan de sultan schatplichtig. Tegen de opdringende Turkse macht is er ook in de 15de eeuw nog wel verzet geweest, o.a. van de Servische vorst George Brankowitsj in verbond met Bosnië en Hongarije.

Na de val van Constantinopel (1453) was ook Servië’s lot spoedig bezegeld. Drie jaar na de dood van Brankowitsj werd Servië een Turkse provincie (1459), behalve Belgrado, dat nog tot 1521 in Hongaarse handen bleef. Bosnië en Herzegowina werden eveneens aan de sultan onderworpen; alleen in Montenegro kon zich een min of meer onafhankelijk vorstendom handhaven.

Daar de Servische grootgrondbezitters niet, gelijk de Bosnische, tot de Islam overgingen, werden zij door het Turkse regime grotendeels geëlimineerd. De Servische boeren leden zwaar onder de druk van belastingen en recruteringen, maar de Servische nationaliteit ging niet verloren dank zij mede de Kerk, het enige instituut dat de nationale geest enigszins levend kon houden. De Servische geestelijkheid werd nl. niet, gelijk de Bulgaarse, in de hogere rangen gehelleniseerd. Toen Oostenrijk na het tweede beleg van Wenen (1683) Hongarije ging heroveren, werd ook de Servische hoop op bevrijding levend. Serven vochten mee in de Oostenrijkse legers, sommigen vestigden zich in Zuid-Hongarije en in het Banaat. In 1717 veroverde de Oostenrijkse veldheer Eugenius van Savoye Belgrado en Noord-Servië en bij de vrede van Passarowitz (1718) kwam dit gebied ook aan de Habsburgse monarchie, maar in een volgende oorlog ging het weer verloren (vrede van Belgrado, 1739).

Een nieuwe illusie en desillusie kwam in de oorlog van Oostenrijk (en Rusland) tegen Turkije (1787-1792), toen Belgrado, voor korte tijd bevrijd (1789), door Oostenrijk bij de vrede weer aan de sultan teruggegeven werd (1792). Door het hierop volgende snelle verval van het Turkse gezag gingen in het Servische gebied de Janitsaren steeds meer de baas spelen; na een Servisch protest tegen hun bandeloosheden vermoordden zij een aantal Servische leiders (1804).

Nu kwamen de Serven in opstand onder George Petrowitsj, bijgenaamd Karageorge (= Zwarte George), een varkensteler, die in enige jaren tijds de Turken verjoeg. Van Oostenrijk kreeg hij echter geen steun en toen Rusland, dat vooral sedert de vrede van Koetsjoek Kainardsji (1774) zich als beschermheer der Orthodoxe Balkanslaven opwierp en dat sedert 1806 in een nieuwe oorlog met Turkije gewikkeld was en de Serven dus steunde, in 1812 wegens de dreiging van Napoleon vrede met de sultan moest sluiten te Boekarest, waren de Serven weer aan hun lot overgelaten. Karageorge moest vluchten en de nieuwe pasja deelde gruwelijke straffen uit. Maar het verzet laaide opnieuw op onder een nieuwe leider, Milosj Obrenowitsj, die de Turkse garnizoenen verjoeg en door handige en gematigde politiek van de Porte erkenning kreeg als (vazal-)vorst van Servië. Hij liet de teruggekeerde Karageorge in 1817 vermoorden, waardoor een vete tussen de beide geslachten ontstond, die een eeuw geduurd heeft, tot 1903.

Milosj regeerde in primitief-patriarchale zin, maar verviel steeds meer tot despotie en geldzucht, zodat een talrijke oppositie groeide, die hem in 1835 een constitutie met een Skoeptsjina of volksvertegenwoordiging afdwong en hem in 1839 afzette. Hetzelfde gebeurde in 1842 met zijn tweede zoon en opvolger Michael, en de Skoeptsjina koos toen Alexander Karageorgewitsj (d.i. zoon van Karageorge) tot opvolger. Onder zijn regering ging Servië zich in vele opzichten moderniseren: er kwam een burgerlijk wetboek, een nieuwe inrichting van de rechterlijke macht; vele jonge Serven gingen naar Frankrijk en Duitsland voor hoger onderwijs. Woek Karadzjitsj hervormde het alphabet en deed veel voor de vorming van het moderne literaire Servisch. De buitenlandse koers van Alexanders regering was pro-Oostenrijks; in 1848-’49 vochten heel wat Serven met de Kroaten onder Ban Jellačić in Oostenrijkse dienst tegen de Hongaarse revolutionnairen.

In de Krimoorlog bleef Servië neutraal en van het Congres van Parijs (1856) profiteerde het dan ook weinig. Dit vergrootte de oppositie tegen de vrij zwakke regering van Alexander, die in 1858 door een Skoeptsjina werd afgezet, waarop de oude Milosj Obrenowitsj teruggeroepen werd. Deze zette prompt weer een aantal leidende figuren gevangen, stierf echter reeds in 1860. Hem volgde opnieuw zijn zoon Michael, de bekwaamste van de moderne Servische vorsten (1860-’68). Hij had reeds een Westerse opvoeding genoten, hervormde met Franse hulp het leger en wist in 1867 de ontruiming van de laatste door de Turken bezette vestingen te krijgen. Hij had Grootservische idealen en bereidde een anti-Turkse coalitie voor, maar werd in 1868 door handlangers der Karageorgewitsjen vermoord.

Zijn 14-jarige neef Milan volgde hem op, voorlopig onder regentschap. Een nieuwe constitutie, in 1869 ingevoerd, maakte het kabinet verantwoordelijk aan de Skoeptsjina, waarvan 3/4 met bijna algemeen kiesrecht gekozen en ¼ door de vorst benoemd zou worden. De kamer miste echter het recht van initiatief.

Meerderjarig geworden neigde Milan in zijn buitenlandse politiek aanvankelijk tot Rusland. Dit bleek duidelijk in 1875 en volgende jaren. De opstand in Bosnië en Herzegowina tegen Turkije deed Milan aan de Porte de eis stellen van een Servisch bestuur over Bosnië; na weigering verklaarden Servië en Montenegro de oorlog (1876). De aanwezigheid van een Russisch generaal en een aantal Russische vrijwilligers kon een Servische nederlaag niet voorkomen. Een beroep op Rusland en een Russisch ultimatum aan Turkije bezorgden Servië een wapenstilstand. Toen Rusland in 1877 zelf ten oorlog ging, bleef Servië echter afwachten tot na de val van Plewna (Dec. 1877); eerst toen deed het opnieuw mee.

De vrede van San Stefano, herzien op het Congres te Berlijn, bracht Servië dan ook geen geweldige winst. Het kreeg de streek van Nisj en volledige onafhankelijkheid, maar Bosnië en Herzegowina kwamen onder militair bestuur van Oostenrijk, dat ook de Sandsjak Novibazar bezetten mocht. De sterke daling van Ruslands invloed op de Balkan bracht Milan, die in 1882 de koningstitel aannam, tot nauwe aansluiting bij Oostenrijk.

Een verdrag van 1881 maakte Servië in zijn buitenlandse politiek vrijwel horig aan Wenen. Toen Milan in 1885 na de vereniging van Oost-Roemelië met Bulgarije (zie Bulgarije, geschiedenis) dit land de oorlog aandeed, doch verslagen werd, kon hij alleen door Oostenrijkse steun een vrede op grond van de status qua ante verkrijgen. Dit prestigeverlies deed de ontevredenheid, reeds gewekt door hoge belastingen en zware leningen (deels voor spoorwegaanleg, deels wegens Milans corrupte regering en luxueuze leefwijze) nog slechts toenemen. Het hielp Milan niet meer dat hij in 1888 een liberale grondwetsherziening bevorderde; hij moest aftreden (1889). Zijn 13-jarige zoon Alexander volgde op. Deze verklaarde zich reeds in 1893 meerderjarig, zette de regenten opzij en benoemde een radicaal ministerie.

In 1894 haalde hij zijn vader Milan uit Parijs terug, maakte hem tot opperbevelhebber van het leger, en herriep de constitutie van 1888. De Radicalen kozen nu de oppositie. Alexanders karakter ontwikkelde zich verder in ongunstige richting. Zijn huwelijk met Draga Masjin bracht niet alleen breuk met zijn vader (die in 1901 stierf), maar ook stijgende ontevredenheid, die door een liberale grondwetshervorming (1901) niet meer bezworen kon worden. Een samenzwering van officieren maakte aan zijn leven (en aan dat van zijn vrouw) een einde (1903).

Toen werd het huis Karageorgewitsj weer aan de regering geroepen in de persoon van Peter I, zoon van Alexander Karageorgewitsj. Deze regeerde met de Radicalen; minister van Buitenlandse Zaken werd Pasjitsj, die een russophiele politiek voorstond en aan wie een Grootservisch streven niet vreemd was. Oostenrijk trachtte vergeefs door economische druk Servië weer gewillig te maken (de zgn. varkensoorlog). De Oostenrijkse annexatie van Bosnië in 1908 riep in Servië hevige verontwaardiging op, maar daar Rusland door de nederlaag tegen Japan en door de revolutie van 1905 verzwakt was, moest Servië berusten (zie Bosnië, geschiedenis). De Balkanoorlogen van 1912-1913 brachten Servië niet onaanzienlijke gebiedswinst, nl. Noord-Macedonië en een groot deel van de Sandsjak Novibazar, maar de tegenwerking van Oostenrijk en Italië onthield het de zeer begeerde havens aan de Adriatische Zee (zie Balkanschiereiland, Balkanoorlogen).

Dit alles gaf voedsel aan de Grootservische beweging (zie Narodna Odbrana). Deze leidde tot de moord op Frans Ferdinand van Oostenrijk, hetgeen aanleiding werd tot Wereldoorlog I. Dit wil overigens niet zeggen, dat de Servische regering in 1914 op oorlog heeft aangestuurd. Gedurende Wereldoorlog I werd de vorming van het koninkrijk Joegoslavië voorbereid, waarin Servië na de oorlog is opgegaan (zie Joegoslavië, geschiedenis).

PROF. DR TH. J. G. LOCHER

Lit.: H. Temperley, History of Serbia (1917); V. Bain et M. Mladinovitch, Précis d’histoire serbe (1917); K. Jireček, Geschichte der Serben, 2 dln (tot 1537) (1911-1918); Jovan Cvijič, La Péninsule balkanique (1918); R. W.

Seton Watson, The Rise of Nationality in the Balkans (1917); E. Haumant, La Formation de la Yougoslavie (1931).

< >