Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

Geschiedenis.

betekenis & definitie

[/i]A. Het ontstaan der koloniën

De Portugezen en Spanjaarden (Torres) hebben reeds in de 16de eeuw bij hun tochten door Oost-Indië de zekerheid gekregen van het bestaan van een uitgestrekt vasteland ten Z.O. van de toen bekende archipel en daaraan de naam Australië verbonden, het eerst voorkomend in het boek van den Nederlander Wytfliet, die van de terra australis spreekt (1597). Pas de Nederlandse ontdekkingsreiziger Abel Tasman heeft in 1642 het vasteland omzeild, zodat het de naam Nieuw Holland kreeg, terwijl hij ook de kusten van Tasmanië (door hem Van Diemensland genoemd) en van Nieuw-Zeeland bereikte. De Oost-Indische Compagnie en haar gouverneur, Van Diemen, achtten echter deze landen van weinig waarde en te ver afgelegen. Zo raakte hun bestaan in vergetelheid, totdat de Engelsman James Cook op zijn vele reizen in Indische en Grote Oceaan (1768-1779) een meer wetenschappelijke exploitatie van de kusten van het vasteland en de drie grote eilanden ondernam (1768-1770). Hij ontdekte toen vooral de streek in het Z.O., die door vruchtbaarheid en klimaat verre uitsteekt boven de andere, en nam die voor Engeland in bezit (1770). Ook de Fransen zonden er enkele expedities heen.

Maar ook Brittannië oordeelde Australië te ver afgelegen voor een normale kolonie en gebruikte het slechts als strafkolonie, toen Amerika ten gevolge van de Vrijheidsoorlog (1776-1783) daarvoor niet langer gelegenheid, bood. De eerste dergelijke nederzetting was Port Jackson (1788), terwijl tegelijkertijd particuliere immigranten zich vestigden te Sydney, zo genoemd naar den toenmaligen minister van Koloniën. Het aantal strafkolonisten was vrij groot en hun nederzettingen breidden zich sterk uit; hun zending duurde tot 1840 wat betreft Nieuw-Zuid-Wales, tot 1853 naar Tasmanië en tot 1868 naar West-Australië; toen werd het ouderwetse systeem verlaten.

Eigenlijke aandacht kreeg Australië van de Londense regering eerst in de Napoleontische periode, vooral na de bezetting van Java door de Fransen; de Australische settlements werden toen een soort reserve-stelling van het Britse zeerijk; uit die tijd dateert de consolidatie der nederzettingen onder militair bestuur. Echter hadden zich, vooral sinds 1793, meer en meer ook vrije kolonisten in Nieuw-Zuid-Wales gevestigd; zij leefden er van schapenteelt en graanbouw. In 1827 vestigde zich een dergelijke kolonie op Van Diemensland, in 1856 Tasmanië gedoopt, dat zich afzonderlijk organiseerde. De verdere kolonisatie ging voorlopig buiten het officiële Engelse bestuur om. Zo vestigde zich een particuliere compagnie in het W. van Nieuw-Holland, te Perth (1829), waaruit een afzonderlijk bestuurde staat ontstond: West-Australië. Op dezelfde wijze ontstond Zuid-Australië, van Adelaide uit (1829).

Dit gebied was echter reeds ingedeeld bij Nieuw-Zuid-Wales en scheidde zich dus van deze kolonie af (1836). Op dezelfde wijze geschiedde dat met Victoria (1851), Queensland (1859) en het Northern Territory met Darwin als hoofdstad (1911).

Het primitieve militaire bewind werd het eerst in Nieuw-Zuid-Wales vervangen door een meer modern bestuur met een soort volksvertegenwoordiging (1842). Het moederland heeft, wijzer geworden door de Amerikaanse ervaring, deze beweging in de hand gewerkt. Irt 1850 werden dan ook al deze staten uitgenodigd een grondwet te ontwerpen, al was het met behoud van een invloedrijk Engels gouverneur. Zij deden dit en Queensland kreeg dadelijk bij zijn stichting een grondwettig bestuur als dominion (1860). In diezelfde tijd valt de andere grote gebeurtenis in de geschiedenis van Australië: de ontdekking van goud bij Ballarat, waardoor een ware stroom van immigranten ontstond en waardoor bovendien de grondslag gelegd werd voor een eigen industriële ontwikkeling, die sindsdien van Australië haast nog meer een arbeiders- dan een veefokkersland heeft gemaakt. Andere rijke goudvelden werden ontdekt in Bendigo, Clunes, Castlemain, Maryborough, Mount Morgan in Queensland (1882) en in de jaren ’90 in Coolgardie en Kalgoorlie (West-Australië). Van ondernemingslust getuigde ook de aanleg van een pijpleiding voor de wateraanvoer naar de Westaustralische goudvelden.

B. De vorming van het Gemenebest

De Australische koloniën zijn lang enigszins vijandig tegenover elkaar blijven staan. Dit moet wel verklaard worden uit de afzonderlijke ligging der staten, onderling gescheiden door de middenwoestijn, en uit de ongelijke ontwikkeling: Nieuw-Zuid-Wales was de andere staten jaren vooruit en veel welvarender. Maar de verkeerswegen werden beter en de vrees voor Duitsland, benevens de gemeenschappelijke tegenzin tegen Chinese en Japanse immigranten (men wilde Australië blank laten) bracht hen toch tot samenwerking. Een pan-Australische ministerconferentie in 1891 had nog geen succes, maar een tweede in 1897 had een ontwerp-grondwet tot resultaat, die in 1900 door het Engelse Parlement werd goedgekeurd; zij liet aan de staten nog een zeer grote zelfstandigheid, 1 Jan. 1901 vond de stichting plaats van de Commonwealth of Australia, die ook Tasmanië (doch niet Nieuw-Zeeland) omvat, en 9 Mei d.a.v. werd het eerste Australische Parlement te Sydney geopend in tegenwoordigheid van den hertog van Cornwall. De koning van Engeland wordt vertegenwoordigd door een gouverneur-generaal, wien een ministerie uit 7 leden bestaande ter zijde staat. De wetgevende macht berust bij de Senaat en het Huis van Volksvertegenwoordiging.

In de jaren om 1900 werd het politieke leven grotendeels beheerst door de in 1891 tot Labour Party geconstitueerde arbeidersbeweging, die echter reeds tevoren haar eisen van hoge lonen en korte werkdagen had weten door te zetten. Deze gunstige arbeidsvoorwaarden waren mede oorzaak, dat de bevolking zich vnl. in de steden concentreerde en de ontginning van het binnenland verwaarloosde. De Australische arbeidersbeweging droeg een apart, nationalistisch en niet-Marxistisch karakter. Ook zij kantte zich tegen immigratie, vooral van gekleurden, die de lonen zou neerdrukken. Ook was zij voorstandster van protectie en imperiale preferentie, dus ook een politiek, die de industrie boven de landbouw bevoordeelde en welke zij gemeen had met de conservatieven. Door haar straffe interne discipline wist zij in de Australische samenleving een niet te onderschatten macht te worden, ook wanneer de federale regering niet door haar leiders gevormd werd.

In 1910 kwam de Labour Party onder Andrew Fisher eerst goed aan de regering. In de jaren vóór Wereldoorlog I was zij vooral bezet met de zorgen voor de defensie. Na een onderbreking van een jaar (1913-1914) vormde Labour in Sept. 1914 weer een regering, waarin de markante persoonlijkheid van H. W. Hughes, die in 1915 premier werd, domineerde. Toen hij echter twee jaar daarop de dienstplicht wilde invoeren, kreeg hij onenigheid met zijn eigen partij, waarvan hij zich toen met enkele getrouwen afscheidde om te zamen met de liberalen, met wie hij zich tot de National Party verenigde, de regering voort te zetten. Het voorstel tot dienstplicht werd echter tot tweemaal toe bij referendum verworpen.

Onderwijl had Australië een naar verhouding tot zijn bevolkingsaantal (6 millioen) buitengewoon intensief deel aan de oorlogsinspanning gehad: 300 000 man stuurde het overzee, van wie er 59 000 niet terugkeerden. Vooral op Gallipoli verwierven zij zich grote roem. De grootste prestatie van de Australische marine was het tot zinken brengen van de Duitse kruiser „Emden” door de kruiser „Sydney” (Nov. 1914). Hughes, die zich door zijn eigenmachtig optreden tot een zeer omstreden figuur had gemaakt, herwon veel van zijn nationaal prestige door op de vredesconferentie krachtig voor Australië’s eisen op te komen. Hij wist dan ook voor zijn land het mandaat over Duits Nieuw-Guinea te verkrijgen.

De reactie op de, ook financieel, zware inspanning van het land was echter toch te sterk voor hem. In 1923 moest hij wijken voor een kabinet onder leiding van S. M. Bruce, leider van de liberale vleugel der National Party, in samenwerking met de Country Party, een reeds in 1919 afgescheiden groep. Onder zijn bewind, dat tot 1929 duurde, werd in 1927 de nieuwe hoofdstad Canberra ingewijd. Oude geschilpunten over arbitrage, financiële kwesties en ten slotte door langdurige stakingen nodig geworden veranderingen in de arbeidswetgeving wekten ontevredenheid, waarvan Labour, voor het eerst sinds 15 jaar, profiteerde.

Een regering-J. H. Scullin kon het echter niet langer dan twee jaren bolwerken.

Zoals in het moederland, brak zich ook hier ten gevolge van een crisis, die Australië bijzonder hevig trof, een grote behoefte aan een nationale regering baan. Bij de verkiezingen van eind 1931 behaalde de United Australian Party, ontstaan uit fusie tussen ontevreden socialisten en National Party, de meerderheid. Onder leiding van J. A. Lyons vormde zij een regering, die bijna tien jaar aanbleef. Zij bracht de staatsfinanciën weer in orde. Regeringsvoorstellen tot wijziging der grondwet in meer centralistische zin werden echter herhaaldelijk bij referendum verworpen.

In die jaren werd Australië zich bewust, dat in zijn isolement niet meer zijn kracht lag. De Britse vloot zou bij een eventueel conflict, nog meer dan in 1914-18, in de Europese wateren vastgehouden worden, terwijl anderzijds Japan als potentiële vijand moest worden beschouwd. Deze overwegingen leidden er toe, dat Australië al vroeg in de jaren ’30 zich ging toeleggen op bewapening en wapenfabricage. De regering ondervond hierbij de steun van Labour met die restrictie, dat de socialisten de verdediging van het eigen land het best gewaarborgd achtten door de verzekering, dat geen troepen buiten het Gemenebest gezonden zouden worden zonder toestemming van het volk, en door de bouw van een grote luchtmacht als kern van de weerstand, in tegenstelling tot het

oordeel der regering, dat de vloot als het belangrijkste onderdeel der defensie moest gelden. Ook bleef Labour zich keren tegen immigratie, die door anderen juist als voorwaarde voor een succesrijke verdediging van het zo dun bevolkte werelddeel voorop werd gesteld. R. G. Menzies, premier na Lyons’ dood (Apr. 1939), zette diens politiek van grote solidariteit met het Britse Rijk door, hetgeen een zelfstandige politiek niet uitsloot (uitzending van eigen gezanten enz.).

Australië zond na het uitbreken van Wereldoorlog II in 1939 grote troepenverschepingen naar het Europese strijdtoneel, waar deze vooral in de eerste twee Egyptische campagnes, in Griekenland, Kreta en Syrië het leeuwenaandeel in de strijd hadden. Het dreigend oorlogsgevaar in de Pacific deed echter het kiezerscorps zich afvragen, of niet de defensiepolitiek, zoals zij door Labour werd voorgestaan, de juiste was. De veelvuldige afwezigheid van den premier verzwakte ook het vertrouwen in zijn regering, zodat in Oct. 1941 de Labour Party o.l.v. J. Curtin aan de regering kon komen. Reeds twee maanden daarna barstte de strijd in de Pacific uit.

Nog enkele maanden en door de val van Singapore, waarbij ook zware Australische verliezen werden geleden, stortte het gehele Britse defensiesysteem voor het Z.W. gedeelte van de Stille Oceaan ineen. De Japanners landden op Nieuw-Guinea en rukten in snel tempo op naar de Zuidkust van dit eiland. De vlootbasis Port Darwin en andere plaatsen aan de Noordkust van Australië werden herhaaldelijk gebombardeerd. Een invasie in dit schier onbewoonde gedeelte van het continent kon elk ogenblik verwacht worden.

In het licht van deze noodtoestand werd nauwe aansluiting gezocht bij de strategie van het Amerikaanse opperbevel, dat Australië zag als uitgangspunt van een toekomstige tegenactie. Generaal MacArthur vestigde er zijn hoofdkwartier en Amerikaanse troepen landden op Australische bodem. Middelerwijl werden alle Australische troepen uit het Midden-Oosten teruggeroepen. Een militaire en burgerlijke dienstplicht werd ingevoerd en allerlei bevoegdheden van de afzonderlijke staten werden in handen der federale regering gelegd.

Een gelijktijdige actie in Nieuw-Guinea, waar Australische en Amerikaanse troepen den vijand langzaam over het Owen-Stanley-gebergte terugdrongen, en op de Salomons-eilanden, stelde echter paal en perk aan de Japanse expansie. Weldra kon tot offensieve handelingen worden overgegaan, zodat Australië reeds aan het einde van hetzelfde jaar (1942) ruimer kon ademhalen. De reactie hierop kwam in de vorm van moeilijkheden in de oorlogsindustrieën, die reeds te kampen hadden met een groot gebrek aan arbeiders, doch ook in de vorm van de verkiezingsuitslag van Aug. 1943, die de positie der regering in het parlement zeer verbeterde.

In Wereldoorlog II had Australië het voor een kleine natie enorme aantal van 870 000 man alleen aan troepen weten op te brengen. Zich er van bewust, dat het zich niet straffeloos dergelijke inspanning kon veroorloven, ging de regering, waarin J. B. Chifley de in Juli 1945 overleden Curtin opvolgde, over tot een andere immigratiepolitiek. Op buitenlands gebied wierp Australië zich bij monde van zijn minister van Buitenlandse Zaken, H. E.

Evatt, min of meer op als kampioen der kleine staten. Met Nederland, aan welk land het een dienst bewees door aan de Ned.-Indische regering van 1942-’45 asyl te verlenen, verkoelden de betrekkingen aanmerkelijk, toen Nederland moeilijkheden in Indië ging ondervinden. Bij de verkiezingen van Sept. ’46 bleef de regering, zij het met verminderde meerderheid, vast in het zadel. De oppositie-partijen, verenigd in de Liberal Party onder leiding van Menzies en de Country Party van Fadden, weten dan ook geen principiële politiek te voeren tegen het orthodoxe beleid van de geenszins dogmatisch-socialistische Labour-regering, welker liberaal karakter juist aan de andere kant haar moeilijkheden bezorgt met de linkervleugel van de arbeidersbeweging en de voor een belangrijk deel door communisten beheerste vakbonden.

Door het verlies van Voor-Indië en Birma als betrouwbare steunpunten van het Britse imperiale defensiesysteem is het zwaartepunt er van in Australië komen te liggen. Het sluit zich aan bij het Amerikaanse stelsel ter verdediging van de Pacific. Deze nieuwe positie eist van Australië de intense defensie en de actieve buitenlandse politiek, die het voert.

PROF. DR C. GERRETSON

MR J. L. HELDRING

Lit.: P. Privat-Deschanel, Océanie (Géogr. Univ., dlX, Paris 1930); W. Geisler, Australien und Ozeanien (Handb. d. Geogr. Wiss., Wildpark-Potsdam 1932); G.

Dressier, Australien u. Ozeanien (Andree, Geogr. des Welthandels, 4de dr., 2 dln, Wien 1927); Official Year Book of the Commonwealth of Australia (Melbourne); B. Spencer and F. J. Gillen, The Native tribes of Central Australia (London 1899); Idem, The Northern Tribes of Central Australia (London 1904); A. W.

Howitt, The Native tribes of South-East Australia (London 1904); B. Malinowski, The family among the Australian Aborigines (London 1913); W. Schmidt, Die Gliederung der austral. Sprachen (Wien 1919); Strelow, Die Aranda und Loritja Stämme in Zentral Australien (Frankfurt a. M. 1909); Cambridge History of the British Empire, dl I (1929); Egerton, Short hist. of British Colon. Policy (7de druk, 1928); Ramsay Muir, Short hist. of the British Commonwealth (1924); Zimmerman, Die europ.

Koloniën, II en III (Kolonialpolitik Groszbrittaniens 1898-1899); Ern. Scott, A short History of A. (1916); A. W. Jose, History of Australasia (1922); S. H. Roberts, History of Australian land settlement 1788-1920 (1925); G.

H. Blakeslee, The Pacific Area (Boston 1929); Evatt, Liberalism in A. (1919); Curtin, A.’s economic crisis (1930); Shann, Econ. hist. of A. (1930); Copland, A. in the world crisis 1929-’33 (1934); Hall, A. and England (1934); Hughes,A. and war to-day (1935); A. L. Haskell, The Australians (London 1943); J. Baalman, Outline of Law in A. (Sydney 1947); Brian Fitzpatrick, The Australian People, 1788-1945 (Melbourne University Press 1947); G. L.

Wood, (ed.), Australia. Its Resources and Development (London 1947); G. Greenwood, The Future of Australian Federalism (Oxford 1946).

Nederland.-Australië

Met Australië onderhoudt Nederland sedert Wereldoorlog II (1939-1945) diplomatieke, reeds sinds geruime tijd daarvóór ook consulaire betrekkingen. De Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiger te Canberra, de heer P. E. Teppema, heeft de rang van buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister. Nederland heeft een consulaat-generaal te Sydney (Nieuw-Zuid-Wales) en voorts 5 consulaten en 3 vice-consulaten in Australië. De Australische gezant bij de Nederlandse regering is op 15 Sept. 1946 de heer Franck Keith Officer. Australië heeft geen consulaten in Nederland.

MR L. V. LEDEBOER.

< >