Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Byzantijnse rijk

betekenis & definitie

is de door moderne geleerden bedachte aanduiding voor het zgn. Oostromeinse of Griekse rijk. Zijn geschiedenis zal hier in grote trekken worden behandeld; voor verdere bijzonderheden zie men de resp. trefwoorden.

De naam „Byzantijns” werd door de moderne geleerden bedacht om het zgn. Oostromeinse of Griekse Rijk aan te duiden. Deze geschiedenis begint volgens sommigen bij de stichting van Constantinopel door Constant ij n op de plaats van de oude stad Byzantium (330), volgens anderen bij de verdeling van het Romeinse Rijk tussen zijn twee zonen Arcadius en Honorius (395) en gaat tot de inneming van Constantinopel door de Turken (1453). De inwoners van het Rijk noemden zich Romaioi of Christianoi, zelfs na de complete Hellenisering er van, want voor hen betekende het woord Hellenen „heidenen”. Toen het Rijk aan Arcadius kwam omvatte het de prefectuur „Oriens”, d.w.z.

Thracië, Klein Azië, Syrië, Palestina, Egypte en Libye en de prefectuur „Illyricum”, d.w.z. het Balkanschiereiland tot de Donau en al de eilanden der Aegeïsche Zee; ten W. volgde de grens een lijn ongeveer van het tegenwoordige Belgrado af, de rivier Drina tot de Adriatische Zee (zie de kaart). Om zulk een Rijk, dat zich over drie vastelanden uitstrekte, te regeren, moest de Staat behalve een sterk leger een goede vloot onderhouden; als de laatste verzwakte was het Rijk in gevaar. Er was geen ethnologische eenheid: de Grieken hadden de meerderheid en waren overal verspreid; de lllyriêrs woonden gedurende de eerste eeuwen op het grondgebied van Albanië en Joegoslavië van onze tijd; uitgeput door de invasies der Hunnen en der Avaren vluchtten zij in klein aantal naar de bergen van Albanië. In hun land vestigden zich reeds van de 6de eeuw af de Slaven. De Thraciërs, evenals de lllyriêrs uitgeput, werden door de Bulgaren, uit Azië gekomen, vervangen; Semieten woonden in Syrië en Palestina en vermengden zich met de Afrikanen in Egypte.

De assimilatiekracht van het Griekse element Helleniseert de Kleinaziatische stammen: Phrygiërs, Isauriërs en gedeeltelijk de Armeniërs. Van het verlies van Syrië af hebben de Grieken de onbetwiste overheersing en houden het economische leven in hun handen.

De bronnen der Byzantijnse geschiedenis zijn buitengewoon rijk; in het Grieks: kronieken, geschiedenisboeken, geschreven door eenvoudige mensen of door geleerden, levens van heiligen, akten der Synoden, keizerlijke wetten en een grote hoeveelheid brieven; in het Latijn: verhalen van reizigers; in de Slavische talen: opschriften, kronieken, levens van heiligen; in het Arabisch: kronieken, geschiedenis enz. Door de studie dezer bronnen begrijpt de moderne wetenschap Byzantium beter en rehabiliteert het, want nationale rivaliteiten en godsdienstige verschillen hadden het belasterd. Het woord byzantinisme, aanduidende een gecompliceerde mentaliteit die behagen schepte in het discussiëren van vage theologische of andere kwesties, raakt in onbruik.

Gedurende tien eeuwen heeft Byzantium Europa verdedigd tegen de invallen der barbaren uit het Oosten en het Noorden, zodoende tijd gevend aan de Westerse naties zich te ontwikkelen. Door de Synoden heeft het het geloof gecodificeerd en het behouden voor verbrokkeling, die de ketterijen zouden veroorzaken. Het kerstende de Slaven en trachtte hun zeden te verbeteren. Het bewaarde de antieke beschaving en plantte ze over in de moderne tijden.

Het codificeerde en volmaakte het Romeinse recht. Het schiep een oorspronkelijke kunst, die van de Griekse Katholieke kerk. Zijn geschiedenis wordt verdeeld in zeven tijdperken:

1. van de verdeling van het Romeinse Rijk (395) tot de troonsbestijging van Heraclius (610). Tot dit tijdperk behoort Justinianus (527-565), die ten onrechte trachtte het Romeinse rijk te herstellen, terwijl hij in het Oosten de Slaven zich liet vestigen. Maar hij bevorderde de rechtswetenschap zowel als de kunst, die in zijn tijd haar karakteristieke trekken aannam.
2. 610-711. Heraclius overwon voor altijd de Perzen, maar op het eind van zijn regering ontnamen de Arabieren de provincies door Semieten bewoond: Syrië en Egypte. Het Rijk werd geheel gehelleniseerd, maar de strijd tegen de Islam begint.
3. 711-867: dit is het tijdperk van de dynastie der Isauriërs en der dynastie van Amorion. Hun oorlogen tegen de Arabieren zijn in het algemeen gelukkig maar niet die tegen de Bulgaren. Zij waren voortreffelijke vorsten, doch zij werden beschimpt door de geschiedschrijvers als iconoclasten. De twisten eindigden met het herstel der iconen door keizerin Irene (843).
4. 867-1081: dit tijdperk, dat de laatste jaren der dynastie van Amorion en de dynastie der Macedoniërs omvat, is het beroemdste van Byzantium. De strijd tegen de Islam is gelukkig; Bulgarije wordt overwonnen en geannexeerd; de Slaven zijn tot het Christendom bekeerd. Wetgeving, geschiedenis, kunst, economie, alles bloeit. Maar het schisma der kerken, al in de 10de eeuw begonnen, wordt voltooid in 1054. Sociale problemen komen aan de dag: aan de Aziatische grens wordt de landelijke bevolking schaars, terwijl grote militaire families sterk worden; tegen hen nam de keizer strenge maatregelen.
5. 1081-1204. Dynastieën: Comnenen en Angeloi. Alexios I, stichter der Comneense dynastie, stamt van een dezer militaire families. Bij de Oosterse vijanden voegen zich Westerse: de Noormannen en de Kruisvaarders. Om zich te verdedigen staat Alexios maritieme voordelen aan Venetië en Genua toe, hetgeen het einde wordt van de Byzantijnse overheersing ter zee. Een Venetiaanse vloot bracht de Kruisvaarders van de 4de Kruistocht naar Constantinopel, dat voor de eerste keer ingenomen en geplunderd werd. Het Rijk heeft zich na deze slag nooit meer opgericht.
6. Gedurende dit tijdperk (1204-1261) vormen zich kleine staten, die van Nicea, van Epirus, van Trebizonde, die onder elkaar strijden en ook trachten Constantinopel van het Franse juk te bevrijden. Het gelukt aan Michael VIII Palaeologos, Boudewijn II te onttronen.
7. Het zevende en laatste tijdperk gaat tot 1453; het is een lange doodsstrijd, gedurende welke Byzantium bedreigd is door Turken uit het Oosten, Bulgaren en Serven uit het Noorden. De weerstand van keizer Constantijn XI en zijn heldhaftige dood is overgegaan in de nationale Griekse legenden.

Het lange leven van Byzantium wordt verklaard niet alleen door zijn militaire hoedanigheden, maar ook door zijn financiële geest. Handel, landbouw en nijverheid werden door de keizer zelf beschermd, terwijl hij als monopolie de luxe-industrie behield. Het Rijk zorgde voor de internationale waarde van zijn munt en bewaarde zo lang mogelijk de gouden standaard; het veroorloofde aan geen andere staat om gouden muntstukken te slaan op straf van oorlog. Ondanks de tegenstand van militaire families om belasting te betalen, probeerde de regering ze rechtvaardig te verdelen en snel te ontvangen, zodat de schatkist, vaak door de oorlogen uitgeput, steeds weer gevuld werd.

De ontzettende luxe in het verzamelen van edele metalen en stenen was een manier om de schatkist te verrijken en er werd gebruik van gemaakt in tijd van

gevaar. De staat vormde uitnemende ambtenaren, wat de snelle opkomst van het Rijk bij elke goede keizer verklaart zowel als het nooit verraden geheim van het Griekse vuur. De vorst was niet erfelijk en het volk kon door opstand hem onttronen, zodat zelden iemand zonder verdiensten op de troon bleef. Het hoofd van de Kerk, de patriarch, omringd door een strenge geestelijkheid, werd door de keizer benoemd, zodat de Kerk nooit een staat in de staat uitmaakte. Het onderwijs was goed verspreid, zoals bewezen is door het grote aantal boeken en schrijvers.

Byzantium schiep in het algemeen de Christelijke literatuur: apologetiek, dogmatiek, canoniek recht, kerkelijke dichtkunst, kerkelijke geschiedenis.

PROF. DR S. ANTONIADIS

Bibl.: Teksten: La Byzantine du Louvre: van 1648 af, 34 dln; Corpus Scriptorum Historiae Byzantinae (Bonn 1828-1897), 50 dln; Migne, Patrologia graeca (1857-1866); Acta Sanctorum der Bollandisten van 1569 af; Man si, Sacrorum conciliorum nova et amplissima collectio (Paris 1903-1927), 50 dln; MiklosichMüller, Acta et diplomata graeca medii aevi (Wien 1860-1890), 6 dln. Tijdschriften: Analécta Bollandiana van 1882 af; Byzantinische Zeitschrift (München van 1892 af); Byzantinisch-Neugriechische Jahrbücher (Athene van 1920 af); Jaarboek der Byz. Studiën (Athene van 1924 af, Grieks); Bizantinski Vremennik (Petrograd, van 1894 af, Russisch); Byzantion (Brussel, van 1924 af); Byzantina Metabyzantina (New York 1946). Algemene boeken van 1930 af: C.

Amantos, Geschied, v. h. Byz. Rijk (Athene 1939, 1947, 2 dln); Andreadès, Etudes dédiées à la mémoire d’André A. (Athènes 1940); G. I.

Bratianu, Privilèges et franchises municipales dans l’Empire byzantin (Paris-Bucarest 1936); A. Dain, La tactique de Nicéphore Ouranos (1937); Ch. Diehl, Le Monde orientAl de 395 à 1081 (1936); L’Europe oriëntale de 1081 à 1453 (1945) in Histoire Générale publ. p. G.

Glotz; Christophilopoulos, Het prov. boek van Leo de Wijze (Athene 1935, Grieks); F. Dölger, Ungam in der Byzant. Reichspolitik (1942); H. Grégoire, Digenis Akritas (New York 1942, Grieks); R.

Grousset, L’empire du Levant (1946); S. Kyriakides, Grieken en Slaven (Athene 1946, Grieks); P. Lemerle, Histoire de Byzance (1943); S. Impellizeri, Digenis Akritas (1940, Italiaans); N.

Jorga, Hist. de la Vie byzantine (Bucarest I934); 3 dln; Byzance après Byzance (Bucarest 1935); G. Moravcsik, Byzantinoturcica (Budapest 1942-43), 2 dln; G. Ostrogorsky, Gesch. d. Byzant.

Staates (München 1940); D. Zakythinos, Le Despotat grec de Morée (Paris 1932); De Slaven in Griekenland (Athene 1945, Grieks). The Cambridge modern hist., IV: The Eastern Roman Empire (Cambridge 1932); A. A.

Vasiliev, Hist. de l’empire byzantin, 2 vol. (Paris 1932); Voorts: J. Romein, Byzantium (A’dam 1928); J. B. Bury, History of the later Roman Empire, 2 vol. (London 1923) 5 Idem, History of the Eastern Roman Empire (London 1912); N.

Baynes, The Byzantine Empire (Home Univ. Libr. 1925); D. C. Hesseling, Byzantium (Geestel.

Voorouders, VI, 1902).

< >