Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Joegoslavië

betekenis & definitie

(Zuid-Slavië, officieel: Federativna Narodna Republika Jugoslavija, d.i. Federale Volksrepubliek Zuidslavië), werd in 1918 gevormd uit de koninkrijken Servië en Montenegro en uit gedeelten van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie (Kraïn, delen van Stiermarken, Dalmatië, Bosnië, Herzegowina, Kroatië en Slavonië, de Batsjka en het westelijk deel van het Banaat) en kleine gedeelten van Bulgarije en Albanië.

Bij het vredesverdrag met Italië van 10 Febr. 1947 te Parijs werd aan Joegoslavië afgestaan het grootste deel van Istrië (de Italiaanse prov. Venezia Giulia), het gebied van Zadar (Zara) en de Adriatische eilanden Cres (Cherso), Losjinj (Lussin), Lastovo (Lagosta) en Pelagosa. De oppervlakte bedraagt 256588 km2 met (1951) ca 17 millioen inw. Gelegen in het N.W. van het Balkanschiereiland strekt het zich uit van 40° 51' - 46° 5 T N.Br. en van 130 40' - 23° 05' O.L. v. Gr. Het grenst in het W. aan de Adriatische Zee, Italië en de vrijstaat Triëst, in het N. aan Oostenrijk en Hongarije, in het O. aan Roemenië en Bulgarije, in het Z. aan Griekenland en aan Albanië.Natuurlijke gesteldheid.

Het N.W. behoort ten dele nog tot de Oost-Alpen met de Karnische en de Julische Alpen (hoogste top: de 2864 m hoge Triglav) en de Karawanken, waarvan de lage uitlopers tussen Drave, Donau en Save zich nog vele honderden km uitstrekken tot voor Belgrado. De Donau, de hoofdverkeersader van Joegoslavië, stroomt met 590 km van haar loop ( 1/5 deel), op sommige plaatsen met een breedte van 1-2 km, door Joegoslavië. 4/5 van het gehele land behoort tot het stroomgebied van de Donau, die alle Joegoslavische rivieren opneemt, zoals de Drave en de Save (met zijrivieren Una, Koepa, Bosna, Wrbas, Drina, Morawa en Timok). Ook de Theiss bereikt op Joegoslavisch gebied de Donau. Slechts vijf rivieren zoeken haar weg in zuidelijke richting: de Sotsja (Isonzo), de Neretwa (Narenta), de Zwarte Drim naar de Adriatische Zee en de Wardar en de Stroëmitsa naar de Aegeïsche Zee. De toenemende vruchtbaarheid naar het N. bereikt haar grootste ontplooiing in het zwarte-aardegebied der Donauvlakte in de Batsjka, het Banaat en Slavonië. De zoom van de Adriatische Zee daarentegen vormt wel een uiterst pittoresk landschap, doch laat aan vruchtbaarheid alles te wensen over.

De grote massa bergketens, de zgn. Karst, ook wel Dinarische Alpen genoemd, sluit aan in het W. aan de Julische Alpen en in het O., waar de Donau met veel kracht door de Ijzeren Poort breekt, aan de Karpatenboog. Verder zijn er overgangen naar het centrale Balkangebergte. Het noordelijk deel van het Dinarische systeem, dat van de Julische Alpen in Z.O. richting loopt, heeft een breedte van 180-200 km. In de aan de kust verdronken ketens en in eilanden opgeloste plooiingszone zijn nog oud-tertiaire flyschgesteenten aanwezig. Daarachter ligt de zone van de Hoge Karst, opgebouwd uit mesozoïsche (meest triassische), massieve kalksteen en de Bosnische gebergtezone, waarin ook palaeozoïsche leistenen en grauwakken optreden.

De hoofdketen van het Dinarische systeem vormt de grens tussen Dalmatië en Bosnië. Hier ligt de waterscheiding slechts op 100 km van de Adriatische Zee verwijderd. Het meer van Skadar op de grens van Albanië wordt afgewaterd door de Bojana. In Midden-Bosnië en in Montenegro bereikt het kalkgebergte grote hoogten: Doermitor (2528 m). Ten O. van de Karst duiken palaeozoïsche lei- en zandstenen op, o.a. in het Bosnische Ertsgebergte (tot 2100m). In het oostelijk deel van Joegoslavië volgt dan de lange dalzone van de Morawa en de Wardar, die de grote verkeersroute van de Hongaarse vlakte naar de Aegeïsche Zee vormt.

Ten Z. van het Kopaonikgebergte ligt o.a. het Lijsterveld of de Kossovo Polje. De visrijke meren van Ochrid (op 690 m hoogte) en Prespa (910 m) liggen aan de Grieks-Albanese grens.

Klimaat.

De orografische toestand en de breedteligging zijn de oorzaak van het in elkaar overgaan der meest verschillende klimaten: in het N.W. overweegt vooral het continentale klimaattype, maar ten O. van de Donau voelt men de invloed van het Pontische klimaat door de plotselinge inzet van koude winters. Slechts de zoom langs de Adriatische Zee vertoont een typisch Middellandse- Zeeklimaat. De gemiddelde Jan.-temperaturen lijken niet zo laag (Belgrado—1,5 gr. C., Zagreb —0,6, Ljoebljana —2,5), toch vinden wij in Jan. en Febr. regelmatig wintertemperaturen tot —24 gr. C. Tegenover deze extreme winters staan ook extreme zomertemperaturen die zelfs in haar gemiddelde waarden tamelijk hoog zijn (voor Juli voor Belgrado en Zagreb 21,6 gr.

C.). Deze temperaturen lopen gedurende korte perioden tot 36 gr. C. op. Slechts de Adriatische kustgebieden hebben zachtere winters. Karakteristieke winden zijn de Bora (of Boera), een herfstachtige Noordenwind van grote kracht, en de door depressies begeleide Scirocco uit het Z. Wel is waar bedraagt de regenval in de noordelijke laagvlakten slechts ca 60 cm, maar toch is dit genoeg voor een weelderige graanbouw; de regen valt juist in de tijd, dat hij nodig is. In de nabijheid van de Alpen is de neerslag tweemaal zo veel.

Plantenwereld

z
Balkanschiereiland.

Dierenwereld

z
dieren, verspreiding.

Bevolking.

In 1931 telde het toenmalige Joegoslavië (groot 248 665 km2) een bevolking van 14 millioen (56 per km2). In 1951 wordt, met inachtneming van de oorlogsverliezen (1,6 millioen) en de nieuw verworven gebieden in Dalmatië en Istrië, de bevolking geschat op 17 millioen.

Naar de nationaliteit verdeeld en beoordeeld naar de moedertaal bestaat de bevolking uit Serven en Macedoniërs (46 pct), Kroaten (32 pct), Slovenen (9 pct), voorts Hongaren, Albanezen, Slowaken, Roemenen en Italianen (13 pct). De Duitsers, die in 1931 nog een sterke minderheid vormden (495 000), woonden in gesloten koloniën ten O. van de Donau en behoorden tot de Zwaben. Na 1945 werd aan hen wegens collaboratie het verdere verblijf op Joegoslavisch gebied verboden. Zij vertrokken naar Duitsland of naar Oostenrijk. Hun bezittingen werden door de kleine Servische boeren overgenomen. De belangrijkste steden zijn:

Belgrado .... 388 250 inwoners (hoofdstad van Servië)

Zagreb 290 420 inwoners (hoofdstad van Kroatië)

Ljoebljana . . . 120 945 inwoners (hoofdstad van Slovenië)

Serajewo .... 118 160 inwoners (hoofdstad van Bosnië)

Soebotitsa 112 550 inwoners [ Herzegowina)

Skoplje 91 560 inwoners (hoofdstad van Macedonië)

Titograd (Getinje) 12 210 inwoners (hoofdstad van Montenegro)

Godsdienst.

Kerk en Staat zijn thans gescheiden. Voor 1940 was 49 pct der bevolking Grieks-Orthodox, 37pct R.K., ca 2 pct Protestants, 11 pct Mohammedaans en 1 pct andersdenkend. De Grieks-Orthodoxe Kerk staat onder een patriarch en een Heilige Synode. De R.K. Kerk steunt op de concordaten (resp. in 1855 met Oostenrijk - Hongarije, in 1866 met Montenegro, in 1881 met Bosnië en Herzegowina en in 1914 met Servië). De Protestanten worden vnl. in het vroeger Zuidhongaarse gebied gevonden.

Zij behoren tot de Evangelische Broedergemeente. De Mohammedanen zijn onder de Reis-oel-Oelema van Serajewo verenigd.

Onderwijs

Universitair en hoger onderwijs kan worden gevolgd aan 32 faculteiten van 17 hogescholen. Deze tellen resp. 43600 en 17700 studenten.

Middelen van bestaan

De voornaamste middelen van bestaan zijn land- en mijnbouw. Van de totale oppervlakte is ca 60 pet in gebruik; van de bevolking leeft ca 80 pet van de landbouw. Hoofdlandbouwgewassen zijn: tarwe, maïs, suikerbieten, hennep, hop, maanzaad en tabak (vooral in Macedonië en Herzegowina); andere gewassen zijn bonen, aardappelen, vlas, klaver en lucerne. Van grote betekenis zijn voor Joegoslavië de pruimen- en de notenoogst, verder kastanjes, karoeben, vijgen en olijven. De totale oppervlakte aan wijngaarden, die in Dalmatië, Kroatië, Slovenië en langs de Donau zijn gelegen, bedraagt meer dan 200 000 ha; Joegoslavië is een groot exporteur van eieren, kalkoenen en wijnen.

Bossen beslaan ca 30 pct van de oppervlakte; de meest voorkomende boomsoorten zijn Slavonische eik, beuk en den. De overvloed aan eikels en pruimen maakt een belangrijke varkensteelt mogelijk.

Visserij is belangrijk op de Adriatische Zee (tonijnen en sardijnen) en in Kroatië (karperteelt).

Joegoslavië is het belangrijkste mijnbouwland van de Balkan; het bezit grote voorraden delfstoffen, (steen- en bruinkolen), ijzer- en koperertsen, goud, lood, chroom, antimoon, bauxiet en cement. De belangrijkste ijzermijnen liggen bij Waresj en Ljoebija in Bosnië. Kopererts komt voor bij Bor in Servië; lood bij Treptsja en Mezjitse; chroom in de omgeving van Skoplje; 2 mijnen in het westelijk deel van Servië leveren antimoon.

De fabrieksnijverheid is in hoofdzaak gevestigd in het N.W. deel van de republiek. De zuidelijke en Z.O. provincies kennen vrijwel nog geen industriële ontwikkeling; Bosnië is rijk aan delfstoffen en biedt grote mogelijkheden voor een industriële ontwikkeling. In het N. en N.O. deel, een vruchtbare vlakte, waar landbouw het voornaamste middel is van bestaan, verwerkt de industrie de agrarische producten; er zijn suikerfabrieken, looistoffen- en meelfabrieken, houtzagerijen enz. In Doebrownik (Ragusa) en Rijeka (Fiume) is scheepsbouwindustrie. In Dec. 1945 werd de industrie genationaliseerd. Op 28 Apr. 1947 werd door de Nationale Vergadering een vijfjarenplan (1947-1952) voor de industriële ontwikkeling aangenomen.

Handel en verkeer.

Het totaalbedrag van de in- en uitvoer naar handelswaarde bedroeg in 1949 (1948) 14,57 (15,78) resp. 9,61 (15,11) milliard dinars.

In 1949 (1948) ging van de totale uitvoer 13 pct (5) naar Engeland, 12 (11) naar Italië, 9 (7) naar Nederland, 9 (3) naar V.S., 9 (5) naar Oostenrijk, 7 (4) naar Duitsland, 6 (18) naar Tsjechoslowakije, 5 (5) naar België-Luxemburg, 2(11) naar U.S.S.R. en 2 (7) naar Polen.

De voornaamste importerende landen waren in 1949 (1948): Engeland 19 pet (6), Oostenrijk 11 (6), Italië 10 (8), V.S. 8 (3), Nederland 7 (6), Duitsland 6 (2), U.S.S.R. 5 (15), Tsjechoslowakije 4 (16), Hongarije 3 (9) en Polen 2 (8). De eigen handelsvloot telde in 1947 113 schepen (van meer dan 100 ton) met in totaal 172 000 br. rgt. Belangrijke havens zijn o.a. Rijeka/Soesjak en Doebrownik (Ragusa) met de moderne voorhaven Groezj. Het spoorwegnet heeft een lengte van ca 7000 km; het wegennet omvat 34 440 km, waarvan 800 km autowegen; de rest verkeert in minder goede toestand. Aan waterwegen telt het land 43 000 km, waarvan 1700 km bevaarbaar voor stoom- en motorschepen. Bovendien zijn tot een totale lengte van 280 km kanalen aangelegd.

Bestuur

Op 29 Nov. 1945 werd de republiek uitgeroepen. De Constituerende Vergadering nam het besluit dat het democratische federale Joegoslavië een volksrepubliek zal zijn onder de naam Federale Volksrepubliek Joegoslavië.

De huidige vigerende grondwet werd op 31 Jan, 1946 door de Nationale Vergadering (Skoeptsjina) aangenomen. De constitutie voorziet in een Federale Volksrepubliek, gevormd door de 6 republieken Servië, Kroatië, Slovenië, Montenegro, Bosnië-Herzegowina en Macedonië. Het parlement, dat het presidium van de staat voor 4 jaar kiest, bestaat uit twee kamers: de Federale Assemblee en het Huis der Volkeren (175 leden). De voorzitter van het presidium is het hoofd van de staat. Hij wordt terzijde gestaan door 6 vice-presidenten, een secretaris en 30 leden van de Nationale Vergadering. De grondwet schonk tevens het kiesrecht aan de vrouwen, scheidde Kerk en Staat, verdeelde het grootgrondbezit (maximaal toegestane bedrijfsgrootte 35 ha) en plaatste de buitenlandse handel onder staatsmonopolie.

Vlag

Deze bestaat uit drie horizontale banen: blauw, wit, rood; een rode goud omlijste ster prijkt in het midden.

Weermacht



A. LEGER

Het oude Joegoslavische leger is in Apr. 1941 in een eervolle doch wanhopige strijd tegen de overmachtige strijdmachten der As-mogendheden ten onder gegaan (z onder geschiedenis). Tito bouwde het nieuwe leger op naar het voorbeeld van Moskou, waarbij Russische instructeurs de leiding gaven. Sinds 1 Mrt 1945 is dit het officiële Joegoslavische leger. Met toepassing van de dienstplicht is het leger de laatste jaren aanzienlijk uitgebreid, vnl. onder invloed van de bedreigingen, welke het bewind van Tito ondervond van zijn met Rusland sympathiserende buurstaten. Omtrent de samenstelling en bewapening van dit nieuwe Joegoslavische leger zijn thans (1950) nog weinig officiële gegevens bekend geworden.

B. VLOOT

Na Wereldoorlog I is de vloot hoofdzakelijk gegroeid uit voormalige Oostenrijkse eenheden. Zij bestaat momenteel (1951) uit 7 torpedoboten, 3 onderzeeboten en enig kleiner materieel. De totale personeelssterkte bedraagt ca 6300 koppen.

C. LUCHTMACHT

Deze ressorteert onder het ministerie van Landsverdediging en is een onderdeel van de landmacht. De organisatie is geheel op Russische leest geschoeid. Tot het moment waarop de politieke moeilijkheden tussen Tito en de Sovjet-Unie ontstonden, waren Russische instructeurs behulpzaam bij de opbouw en training.

Het vliegend materieel bestaat in hoofdzaak uit de Russische Yak 9-jagers, het IL-2 tweepersoons gevechtsvliegtuig en de PE-2 lichte bommenwerpers alsmede uit de inmiddels verouderde Spitfires M IX van Engelse origine voor verkenningsdoeleinden.

Financiën.

Na afloop van Wereldoorlog II werden alle banken genationaliseerd. De voornaamste bankinstellingen, de Nationale Bank en de Investeringsbank, zijn behulpzaam met het verwezenlijken van de ontworpen productieplannen. De munteenheid is de dinar.

Rechtspraak.

Met het uitroepen van de republiek werden rechtspraak en bestuur geheel herzien. Men kent thans districtsrechtbanken, landelijke rechtbanken en het hooggerecht van de autonome provincie Woiwodina, hooggerechten van de republieken en ten slotte het Hooggerechtshof van de federale republiek. Rechters en magistraten worden door zgn. administratieve commissies gekozen.

Lit.: South-eastem Europe: A Political and Economic Survey. Prepared by the Information Department of the Royal Institute of International Affairs (2nd cd., London 1939); R. D. Hogg, Yugoslavia (London 1944) i Five Year Plan for the Development of the National Economy of Yugoslavia (Beograd-Office of Information 1947); J- Morris, Yugoslavia (London 1948); R. J. Kerner, Yugoslavia (Cambridge 1949).

Kunst.

In tegenstelling tot de andere Slavische volkeren namen de Zuidslavische stammen, die sedert de 6de eeuw over de Donau in de Illyrische provincies binnendrongen, welke laatste kort tevoren door de Germaanse volksverhuizingen, inzonderheid die der Goten, zwaar geteisterd waren, gebieden in bezit waar de Grieks-Romeinse Oudheid tot volle bloei gekomen was, m.n. Spalato, Salona, Aquileia en Stobi.

Toen in het Westen de Frankische macht afbrokkelde en in het Oosten het verval van het Byzantijnse rijk begon, voltrok zich in de gde eeuw de vorming van Zuidslavische territoriale staten, nl. het koninkrijk Kroatië en het koninkrijk Servië. In deze eerste periode der Zuidslavische geschiedenis ontplooit zich de Middeleeuwse Christelijke beschaving, in Kroatië meer beïnvloed door de Longobardische variant van de Italiaanse kunst, in Servië meer door de Griekse. Deze splitsing werd versterkt door het grote schisma in het Christendom, waardoor na een tijd van weifeling de culturele ontwikkeling der R.-Katholieke Kroaten zich definitief losmaakte van de Grieks-Katholieke Serviërs. De Zuidslaven in het W. (Kroaten en Slovenen) maken van nu af aan alle cultuurperioden mee van West-Europa, soms slechts beperkt tot kleine Dalmatische eilanden en stadsrepublieken. Parallel hiermee tot 1389, toen het Servische rijk door de Islam verpletterd werd en daarmee voor dit gedeelte der Zuidslaven iedere culturele ontwikkeling tot 1805 onderbroken werd, ontstonden de schitterende kerk- en kloosterstichtingen van het vrome Servische vorstengeslacht der Nemanjiden, die niet alleen het centrale gedeelte van Servië, maar ook Macedonië en zelfs de republiek der monniken op de berg Athos met een reeks kerkelijke gebouwen versierden.

De mooiste hiervan is de kerk van Gratsjanitsa op het Lijsterveld. De plattegrond van al deze kerken is de Oosterse basiliek, met één koepel. Dit model ontwikkelde zich tot een specifiek Servische stijl, maar werd opgevolgd in alle door het Oostromeinse rijk heroverde provincies door de kruisvormige basiliek met vijf koepels, in polychrome steen: een ongemeen indrukwekkende techniek. Deze Servische basilieken werden van binnen versierd met prachtige fresco’s, voorstellende de geschiedenis van Jezus en de Kerkvaders. De deuren werden door meesters in de houtsnijkunst gebeeldhouwd — sommige hiervan zijn thans nog in gebruik. Velen van de Servische vorsten werden priester en werden later heilig verklaard.

De inscripties in deze kerken getuigen, dat zij gebouwd werden uit boetvaardigheid en in panische angst voor het jongste gericht. Wij vinden in de behouden gebleven fresco’s de afbeeldingen van de meeste Servische vorsten met een model van de kerk in de hand.

Welke moeite de Middeleeuwse kerkbouwers zich getroostten bewijzen de honderden scènes uit de kerkelijke geschiedenis, als fresco’s uitgevoerd in het kerkinterieur, soms zelfs op natuurlijke grootte. Minder dan de andere orthodoxe Slaven hebben de Serviërs de ikonencultus aangehangen; zij leefden hun artistieke drang uit in monumentale wandschilderingen. Deze kunst vond haar hoogtepunt in de 13de en 14de eeuw.

Gelukkig hebben de Turken de kerken en kloosters van het Servische volk niet vernietigd, waardoor het tot 1805 aan zijn geloof trouw kon blijven en ook bij hun opstand grote steun ondervonden van hun priesters. Dat is het moment, waarop ook de Oostenrijkse Zuidslaviërs, nl. de Kroaten en Slovenen, zich hun gemeenschappelijke afstamming herinnerden, nadat zij in beperkte mate de Gothiek, de Renaissance en de Barok hadden meebeleefd. Er werd thans een gemeenschappelijke hernieuwing van de gedurende zovele eeuwen onderbroken eigen ontwikkeling nagestreefd. Vele Zuidslaviërs, vooral Kroaten, vonden in Wenen en in Italië, de Serviërs in Parijs en St Petersburg gelegenheid om de oude, verstarde traditie los te laten en op Westerse manier te gaan werken. Het nu beginnende tijdperk bracht nog geen architectuur; het was er een van voorbereiding in de grote Westerse kunststromingen, en de resultaten waren voorlopig van provinciaal karakter. De Oostenrijks-Hongaarse monarchie en de Turken die in sommige provincies, zoals Bosnië en Macedonië, zaten, werkten belemmerend op de ontplooiing. Maar toen in 1918 de vrijheid aanbrak — later betaald met grote teleurstellingen — kwam het ware Zuidslavische, diep in de volkskunst wortelende, stijlgevoel tot een glorieuze ontplooiing, die haar scheppende kracht ver buiten de grenzen van het land deed gelden.

De Zuidslavische beeldhouwkunst van de 20ste eeuw vertoonde een kracht, die een universeel karakter aannam. In de persoon van de beeldhouwer Iwan Mesjtrowitsj , een herdersjongen, vond Zuid-Slavië een kunstenaar van geweldige nationale en religieuze kracht. Mesjtrowitsj werkte ook op architectonisch gebied.

De Zuidslavische beeldhouwkunst heeft ook in de verwarring van de huidige tijd haar kracht kunnen behouden. Mesjtrowitsj zelf was naar New York gevlucht, maar de strijd tegen de bezettende macht heeft krachtige nieuwe inspiratie in het leven geroepen voor een reeks jonge kunstenaars, die deze strijd in prachtige groepen vol verbeten onbuigzaamheid hebben weergegeven. Wij noemen hier o.a. Zdenko Kalin en Anton Augustintsjitsji, beiden Kroaten zoals Mesjtrowitsj. Zij hebben in hun kunstwerken de enige en altijd weer doorbrekende trek van het Zuidslavische karakter begrepen: onbuigzaamheid.

Geschiedenis

De huidige Joegoslavische staat is tot stand gekomen onder de stimulans van een van Kroatië uitgaande eenheidsbeweging en een Grootservischebeweging (^Kroatië, geschiedenis, en Servië, geschiedenis). Tijdens Wereldoorlog I, die uitbrak over de Zuidslavische kwestie, werd in Mei 1915 te Londen een Zuidslavisch comité (Jugoslovenski Odbor) opgericht onder leiding van de Kroaat Troembitsj. Hierdoor, alsmede door de Servische regering onder leiding van Pasjitsj, werd op 20 Juli 1917 de Declaratie van Korfoe uitgevaardigd, waarin de vereniging van Serviërs, Kroaten en Slovenen tot een nationale staat als oorlogsdoel werd geproclameerd. In hetzelfde jaar sloten de Zuidslavische leden van de Oostenrijkse Rijksraad zich tot een kamerfractie aaneen en eisten een Zuidslavische staat onder het Huis Habsburg. Toen de Donau-monarchie echter ineen begon te storten, vergaderde op 6 Oct. 1918 te Zagreb een Nationale Raad (Narodno Vijetsje) van vertegenwoordigers van alle partijen in Slovenië, Kroatië en Servië. Op 29 Oct. verklaarde de Kroatische Sabor of Landraad de banden met Oostenrijk voor geslaakt en 24 Nov. sprak de Nationale Raad de vereniging van alle voormalig Oostenrijks-Hongaarse Zuidslaven met het koninkrijk Servië uit, waarop i Dec. de plechtige uitroeping van het koninkrijk der Serviërs, Kroaten en Slovenen onder Peter I (tot 1921) uit het Huis Karadjordjewitsj plaatsgreep.

De vredesverdragen van St Germain, Trianon en Rapallo regelden de grenzen van Joegoslavië. Zuid-Karinthië kwam aan Oostenrijk op grond van een volksstemming. Een troep Italiaanse vrijwilligers onder D’Annunzio maakte zich toen echter met geweld van de havenstad Fiume meester (Nov. 1919).

Tot 1929 werd de binnenlandse politiek van Joegoslavië beheerst door de heftige conflicten tussen de centraliserende politiek van Pasjitsj en de federalistische wensen in het bijzonder der Kroaten. De constitutie van 28 Juni 1921 (de zgn. Vidovdan-grondwet; Vidovdan = St Vitusdag) viel in Pasjitsj geest uit, maar steeds heftiger werd de oppositie der Kroaten onder Stefan Raditsj. Ook de buitenlandse politiek van Joegoslavië liep slecht. Nauw hield het zich aan Frankrijk, waarmee het door tal van financiële en economische banden verbonden bleef. Sedert 14 Aug. 1920 had het een bondgenootschap met Tsjechoslowakije ter verdediging van de status quo in de Donauvlakte gesloten. In het volgende jaar verbreedde zich dat bondgenootschap tot de Kleine Entente door de toetreding van Roemenië. Maar toch was het machteloos tegenover Mussolini, die bij het Verdrag van Rome (27 Jan. 1924) in het bezit bleef van Fiume en aan wie bij de zgn. Nettuno-verdragen van 1925 ook allerlei economische voordelen moesten worden gegund.

Het binnenlands conflict rees tot een acute crisis, toen Raditsj en andere Kroatische partijleiders in de Skoeptsjina vermoord werden (Juni 1928). Toen voerde koning Alexander I (1921-1934) een staatsgreep uit (6 Jan. 1929). De Vidovdan-grondwet werd geschorst, het partijwezen ontbonden, het eerste-ministerschap in handen gespeeld aan generaal Zjiwkowitsj, leider van de vermaarde geheime bond der ,,Witte hand”. In Oct. 1929 werd de naam ,,Koninkrijk der Serviërs, Kroaten en Slovenen” veranderd in „Koninkrijk Joegoslavië”.

De economische wereldcrisis, die in het overwegend agrarische land ontzettende ellende verspreidde, noopte echter tot een schijnbaar herstel van het parlementaire stelsel. Ten einde het crediet van de staat te verhogen, werden in 1931 een nieuwe grondwet en een nieuwe kieswet uitgevaardigd. De helft van de Eerste Kamer zou echter door de koning benoemd en het kiesrecht openbaar zijn.

De gebeurtenissen in Duitsland dreven Joegoslavië in een uiterst moeilijke positie. In 1933 poogde het in het kader van de Kleine Entente zekerheid te verkrijgen. Maar noch deze combinatie, noch het Balkanpact, waarbij zich ook Turkije aansloot, kon de catastrophe vermijden. Wel is waar hebben de pogingen van koning Alexander, die op 9 Sept. 1934 te Marseille werd vermoord, en van prins-regent Paul, die, bevriend met het Engelse koningshuis, toch herhaaldelijk Hitler in Berchtesgaden en Berlijn heeft bezocht om zich uit de naderende wereldoorlog te houden, er toe geleid dat de crisis voortdurend werd verschoven.

Van 1935 tot 1939 berustte de leiding der regering bij Stojadinowitsj, die streefde naar toenadering tot Duitsland en Bulgarije. In de binnenlandse politiek steunde deze staatsman vooral op de R.K. Slovenen en op de Bosnische Mohammedanen. Een voorgesteid concordaat met de Heilige Stoel joeg de Servische orthodoxie echter zo in het harnas, dat de regering moest aftreden. De nieuwe regering onder Zwetkowitsj trachtte tegemoet te komen aan de federalistische wensen vooral van de Kroaten. De Kroatische leider Matsjek kreeg een zetel in het kabinet. De concessies kwamen echter te laat en werden onvoldoende geacht.

Op 25 Mrt 1941 werd de regering Zwetkowitsj door de As-mogendheden gedwongen tot toetreding tot het anti-Kominternpact en tot doorlating van Duitse troepen naar Griekenland. Dit toegeven van Joegoslavië volgde nadat Hitler Hongarije, Roemenië en Bulgarije had bezet en Italië in oorlog was geraakt met Griekenland op Albanees gebied. De reactie van de oppositie was spontaan: onder generaal Simowitsj vond een staatsgreep plaats te Belgrado — de minderjarige koning Peter aanvaardde de regering, prins-regent Paul werd naar Kenya verbannen. Een week later vielen de Duitsers het land binnen. Tevergeefs wachtte het Joegoslavische leger op Britse hulp vanuit Griekenland en na 21 dagen was het gedwongen te capituleren; gedeeltelijk ook verraden door de Kroaten die óf niet vochten, óf met geestdrift hun fascistische leider, de Poglavnik, dr Ante Pavelitsj, met zijn Oestasja’s toejuichten die reeds jaren onder bescherming van Mussolini te Turijn zijn Praetoriaanse garde gereed hield.

Terwijl de minderjarige koning Peter II over Palestina naar Londen vluchtte, en Pavelitsj zijn nieuwe Kroatische Staat installeerde, trok generaal Mihailowitsj zich met een schare laatste getrouwen, over het algemeen Serviërs, in de ontoegankelijke bergen terug, om van hieruit de verdere bewegingen van de Duitsers en Italianen te belemmeren. Het voormalige gebied van Joegoslavië werd door Hitler en Mussolini in 9 delen gesplitst: de vrije staat Kroatië, gedeeltelijk onder Duitse en Italiaanse bezetting gesteld, Slovenië, tussen de beide staten verdeeld, Dalmatië en Montenegro Italië toegewezen, het Banaat aan Hongarije teruggegeven, Zuid-Servië tussen Italiaans Albanië en Bulgarije verdeeld, terwijl Servië een rijkscommissariaat werd. De gebeurtenissen in Joegoslavië hebben echter de voorgenomen aanval van Hitler op Rusland met drie weken vertraagd; een feit, dat voor de gehele campagne van Hitler noodlottig is geweest. De Duitse legers liepen hierdoor midden in de winter voor Moskou vast en de Geallieerden hadden de tijd hun legers te hergroeperen. Na de invasie der Geallieerden in Italië en de val van Mussolini bezetten de Duitsers ook de Italiaanse gebieden en Kroatië werd op de vooravond van de overwinning voor de enige maal na 924 weer tot zijn oude omvang gebracht. Op dit moment had de guerrilla in de bergen haar ernstigste vormen aangenomen.

Nadat de Duitsers de Kroatische Oestasja’s van Pavelitsj volmacht hadden gegeven om de Serviërs in de gebieden van Kroatië uit te roeien, wat Mihailowitsj beantwoordde met guerrilla-acties, trad ook sedert 1943 een nieuwe groep op: de communistische partisanen van Jozef Broz, genoemd Maarschalk Tito, een Kroatische communist die in Rusland was opgeleid. Ook deze groep vocht tegen de Duitsers, maar heeft, nadat aanbiedingen van Mihailowitsj voor samenwerking van de hand waren gewezen, aanvallen gedaan op de Joegoslavische Tsjetniks. In de verwarring van deze driehoeksoorlog tussen de Duitse, de Anglo-Amerikaanse en de Russische sympatisanten wierpen de Duitsers ook nog de deserteurs van het Rode Leger onder generaal Wlassow in de strijd. 1,6 millioen mensen zijn in deze strijd om het leven gekomen. De wreedheden vonden haar toppunt bij het oprukken der Russen naar Boedapest en Wenen, toen de communistische troepen van Tito na de capitulatie van Duitsland 12 000 officieren en manschappen van diverse groepen, die bona fide terugkeerden, vermoordden („Joegoslavisch Katyn’ ’). De kern der Oestasja’s met Pavelitsj slaagde er in zich naar Italië en vandaar naar Argentinië te redden.

De hoop dat de monarchie zou kunnen voortbestaan werd spoedig teniet gedaan, toen Tito door middel van een plebisciet koning Peter II onttroonde en kort daarop Mihailowitsj gevangennam en ter dood veroordeelde. De nieuwe, naar Moskou’s voorbeeld gevormde volksrepubliek Joegoslavië bleek tot 1948 een communistische ideaalstaat te zijn. Zelfs de Kominform koos als hoofdkwartier een plaats in Joegoslavië. Op dat ogenblik werden geschillen merkbaar tussen de communistische partijleiding in Joegoslavië en Moskou die zich snel tot een volledige breuk ontwikkelden. Moskou zette zijn satellieten tot een economische boycot tegen Joegoslavië aan. Behalve pogingen om een opstand tegen Tito te ontketenen, werden talrijke provocaties gelanceerd die er toe leidden dat de communistische partij van Joegoslavië onder Tito zich steeds meer naar het Westen oriënteerde.

In 1950 steeg de nood van Tito met zijn verongelukte vijfjarenplan en met misschien wel go pet van de bevolking tegen zijn regiem. De boycot der boeren en een droogte dwongen hem de V.S. om hulp in de vorm van levensmiddelen voor de lijdende bevolking te vragen. Ofschoon hij nog steeds hardnekkig aan zijn communistisch stelsel vasthoudt, heeft Tito in Jan. 1951 14 000 politieke gevangenen vrijgelaten. Echter niet de tot 17 jaar gevangenis veroordeelde aartsbisschop van Zagreb, Stepinac, die door Tito in een schijnproces in 1947 werd veroordeeld.

Lit.: H. Wendel, Der Kampf der Südslaven um Freiheit und Einheit (1925); A. Mousset, Le royaume serbe-croate-slovène (1926); Holzer, Die Entstehung des jugoslavischen Staates (1929); E. Haumant, La formation de la Yougoslavie (Paris 1930); Idem, Histoire de la Yougoslavie (Paris 1932); J. N. Vane, The Yugoslav Crisis 1918-1945 (New York 1945); Ljubo Mir} Das neue Jugoslawien (1945); J. Schwarzenbach, Jugoslawien (Olten 1946).

Nederland-Joegoslavië

Nederland onderhoudt met Joegoslavië diplomatieke betrekkingen. De wederzijdse diplomatieke vertegenwoordigers hebben de rang van buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister. De Nederlandse gezant te Belgrado is tevens als zodanig geaccrediteerd bij de regering van de Bulgaarse Volksrepubliek. Nederland heeft een consulaat te Belgrado, dat door het gezantschap wordt geleid. Voorts heeft het een consulaat te Zagreb en vice-consulaten te Split en Soesjak. Joegoslavië heeft geen consulaire posten in Nederland.

< >