Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SERVIËRS

betekenis & definitie

noemt men de bewoners van het (vroegere) koninkrijk Servië, doch ook de Zuidslavische volksstam, die de hoofdbevolking daarin vormt. In deze betekenis spreekt men ook wel van Serven, terwijl men hen, verenigd met de nauwverwante Kroaten, als Servo-Kroaten aanduidt.

Door verschil in historische ontwikkeling en vooral door het in meer of mindere mate inwerken der Turkse beschaving kan men als afzonderlijke groepen onderscheiden: de bewoners van Bosnië (Bosniaken of Bosniërs), van Herzegowina, de Dalmatiërs, de Slavoniërs enz. De verschillen tussen deze volken hebben betrekking op de godsdienst, klederdracht, ontwikkeling, zeden en gewoonten, maar bovendien op de verhouding, waarin lichte en donkere typen voorkomen. Na Wereldoorlog I zijn de meeste Zuid-Slaven (uitgezonderd de Bulgaren) in de staat Joegoslavië verenigd.De typische Serviër is groot (ca 1,71 m) en fors gebouwd; het voorhoofd is breed en hoog, de neus is groot, vaak gebogen (adelaarsneus). Op het platteland worden de mooi bestikte en geborduurde nationale kledingstukken bij feestelijke gelegenheden nog algemeen gedragen. De fez is van Turkse oorsprong en is buiten de steden zeer algemeen in gebruik. Ook op de vorm der huizen is de Turkse invloed zeer duidelijk waar te nemen. Tot de deugden der Serviërs kunnen gerekend worden: grote liefde tot de familie, de stam en de vanouds bezeten grond, de godsdienst enz. Dit conservatisme is wel een rem geweest in de ontwikkelingsgang. Het wonen in vaak moeilijk toegankelijke dalen en schaars bewoonde karstlandschappen droeg bij tot een sterk ontwikkelde gastvrijheid, doch tevens tot grote onveiligheid.

Pas in de 20ste eeuw wordt het land veel door vreemdelingen bereisd. De Serviër op het platteland is arm. De positie der vrouw is niet hoog. Het grootste deel van het werk in huis en op de akker moet zij verrichten. De familie vormt een vrij gesloten economische gemeenschap. Aan het hoofd der „geschlossene Hauswirtschaft”, de Zadruga, staat de oudste man uit de familie, de Starjesjina. Tussen deze zadruga’s vond tot voor kort nog altijd de uitoefening van de bloedwraak plaats.

Sterft de Starjesjina, dan kiest de Zadruga een nieuwe, bij welke keuze zij niet gebonden is aan ancienniteit. De godsdienst der Serviërs is Grieks-Katholiek, maar daarnaast bloeit het oude volksgeloof nog welig. Dit komt vooral uit bij de bruiloften en begrafenissen. De doden krijgen op bepaalde tijden spijzen in de graven toebedeeld; bij de bruiloften ontbreken sporen van de bruidroof niet. Tijdens de Turkse heerschappij zijn ook wel Serviërs tot de Islâm overgegaan, maar niet zoveel als in Bosnië en Herzegowina.

Lit.: F. S. Krauss, Volksglaube u. religiöser Brauch der Südslaven (1890); Idem, Slavische Volksforschungen (1908); F. Kanitz, Das Königreich Serbien u. das Serbenvolk, 2 dln (1904-1909); A. Haberlandt, Kulturwiss. Beitr. z.

Volksk. v. Montenegro, Albanien u. Serbien (1917); C. Jireček, Gesch. der Serben, 2 dln (2de dr. 1922-1923); E. Schneeweisz, Grundriss d. Volksglaubens u. Volksbrauchs der Serbokroaten (1935).

< >