Vlaams schrijver (Gent 24 Sept. 1877), was onderwijzer te Gent, tijdens Wereldoorlog I inspecteur van de lagere scholen te Brussel, week daarna als activist uit naar Nederland, waar hij tot 1937 te Rotterdam als leraar in het Frans aan de H.B.S. werkzaam was; woont thans te Gent. Van zijn hand verschenen een autobiografische roman, Geluk (Amersfoort 1906), enkele schetsen, novellen en een eenakter, doch hij is in de eerste plaats een dichter van weemoedige stemmingskunst, die haar inspiratie hoofdzakelijk in de natuur zoekt.
Hij verzamelde een keur van zijn gedichten in Verzen (Antwerpen 1937).Bibl.: Poëzie: Gevoel en Phantazie (Gent 1895); Van Dichterleven (Gent 1898); Wijding (Amsterdam 1902); Naar lichtende wegen (Gent 1912); De Stille Bloei (A’clam 1926); Mijn hart verlangt (Antwerpen 1942). Proza: De Primus (Gent 1908); De secretaris der dekenij (1908); De schoone droom van Dolf Verwilghe (1916). Toneel: Een offer (1901). Brochure: De vervlaamsching van het lager onderwijs in Groot-Brussel (Brussel 1918).