betekende oorspronkelijk slechts „in de Romaanse taal” en werd in de 12de eeuw in Frankrijk gebruikelijk als aanduiding voor die literatuur, die niet in het Latijn maar in de (Romaanse) volkstaal was geschreven. Bij uitstek waren dat de ridderverhalen, vandaar dat de term roman zonder meer de betekenis kreeg van ridderverhaal en als zodanig ook in andere talen werd overgenomen.
Tussen de middeleeuwse ridderroman en de huidige roman bestaan grote verschillen; de mate van overeenkomst tussen de verschillende literatuurvormen die in de loop der eeuwen als roman werden aangeduid, is echter zo belangrijk, dat men ze alle ook onder één begrip kan vatten.De roman volgde historisch op het epos in de zin van heldendicht. Was dit gebonden aan een boven-individueel, gemeenschappelijk geestelijk bezit (mythologie, historie), de roman vertoont als held het individu tegenover dat wat van algemene orde is; de fantasie schept figuren en gebeurtenissen buiten de kosmos van mythe en sage, is dus vrijer; het verhaal van de roman leeft in de tijd en niet meer in de tijdeloze ruimte van de mythe; de stof is onbeperkt en wordt slechts nader bepaald door de belangstellingssfeer van de periode waarin de roman ontstaat. In deze opzichten zou men de roman dus anti-klassiek kunnen noemen. De oudste ridderromans staan met hun historisch-legendarische helden nog het dichtst bij het epos. Sedert de ridderroman vooral avonturenverhaal werd van vrij gefantaseerde helden heeft de roman deze overeenkomst in vorm en functie bewaard: een uitvoerig verhaal over figuren met exemplarische betekenis, die duidelijk trekken vertonen van hun individualiteit. Dat ridderromans niet in proza zijn geschreven, maar berijmd, is niet essentieel, daar het rijm geen poëtische functie vervulde.
De zich steeds wijzigende vraag die in verschillende periodes werd gesteld omtrent de mens, bepaalde het verschillende aspect waaronder de figuren exemplarisch waren. De roman heeft steeds andere „helden” (symptomatische traditie van de term!) het leven geschonken; naarmate dit leven door andere problemen werd getekend, wijzigde zich het karakter van de roman. Steeds duidelijker werd zijn onthullende functie ten opzichte van door de lezer (bewust of onbewust) ervaren problemen en conflicten. Voorwaarde voor de volle ontplooiing van dit element was een zekere mate van introspectie, belangstelling van de mens jegens zichzelf; daaruit is ook te verklaren dat de „moderne” roman eerst werd geboren toen de introspectie buiten het nog steeds verhullende medium van de lyriek betekenis kreeg, gewoon werd, „prozaïsch”. Dit geschiedde ten tijde van de Romantiek. Symptoom van de wezenlijke eenheid van het verschijnsel roman door de eeuwen heen is, dat nagenoeg alle genres die ontstonden, ook zijn blijven leven; de ridderromans werden tot in de 20ste eeuw als volksboek herdrukt.
Geschiedenis
Tot de oudste Europese romans behoren de Latijnse Metamorphoseis of Asinus aureus van Apuleius (ca 125 - ca 185) en de Griekse bucolische roman in proza over Daphnis en Chloë door Longus (3de eeuw n. Chr.). Toen de ridderroman zijn overeenkomst met het heldendicht verloren had bleef hij leven als verhaal van avonturen; het duidelijkst draagt hij dit karakter in de Amadis-romans (sedert 13de eeuw), welk genre eerst door Cervantes’ parodie Don Quijote de la Mancha (1610-’15) werd teniet gedaan. De ridderlijke held werd opgevolgd door de avonturier in de picareske of schelmenroman. Lazarillo de Tormes (1554) werd o.m. nog nagevolgd in de vermaarde Gil Bias de Santilhano (1715-’35) van Lesage. Maar de 16de eeuw bracht ook nieuwe navolging van Longus in de arcadische of herdersroman (ook in verzen); Sannazaro’s Arcadia (1504) deed het genre tot bloei komen, m.n. bij Philip Sidney (Arcadia, 1590) en d’Urfé (Astrée, 1610) (zie arkadische poëzie). Daarnaast schiep Rabelais het nieuwe genre van de fantastische roman (Gargantua, 1532, Pantagruel, 1535). Bijna twee eeuwen later bieden Defoe en Swift resp. in Robinson Crusoe (1719) en Gulliver’s Travels (1720-1725) geheel nieuwe thema’s en nieuwe stof, bovendien een nieuwe functie van de roman als vorm van critiek.
Inmiddels had Mme de La Fayette reeds de eerste psychologische roman gepubliceerd: La Princesse de Clèves (1678), waarin het accent is verlegd naar de karaktergeschiedenis. De geboorte van de roman in moderne zin werd echter eerst mogelijk, toen het zieleleven die algemene gevoelige aandacht verkreeg welke kenmerkend is voor de prae-Romantiek en toen de binding met het aristocratische, die sedert het epos de stof van de roman vrijwel bepaald had, verdween voor het zelfbewustzijn van de burger. Sam. Richardson’s Pamela (1740) is de eerste burgerlijke roman, tevens de eerste roman in brieven; hij wekte een reeks betekenisvolle (sentimentele) navolgingen (Rousseau, Goethe), in Nederland Sara Burgerhart van Wolff en Deken (1782). Het talent van H. Fielding, die in Tom Jones (1749) reeds de eerste voorbeeldig gestructureerde roman schiep, en van L. Sterne die voorging in de humoristisch-realistische richting, gaf met dat van Richardson de Engelse roman een leidende positie in de wereldliteratuur.
De eerste historische roman werd in Nederland geschreven (Het leven van Maurits Lijnslager, 1808, door A. Loosjes); het nieuwe genre kwam tot bloei door Walter Scott, voorts door Alessandro Manzoni, maar werd tot een caricaturaal vertoon van historische kennis in de stroom van Duitse professorenromans (F. Dahn, G. Ebers).
Ch. Dickens bracht met Thackeray een romantisch realisme tot bloei. Romantisch en realistisch was ook Balzac, wiens reeks La Comédie humaine (1841) van grote en langdurige invloed bleef. E. A. Poe legde in zijn novellen (The Murders in the Rue Morgue, 1841) de grondslag voor het genre van de detective-roman.
Sedert ca 1850 wordt realisme tot bewust en anti-romantisch doel van de romanliteratuur (Flaubert’s Madame Bovary, 1857); het gaat over in het naturalisme, dat de psychische werkelijkheid biologisch-deterministisch verklaart; hierdoor werd het genre van de psychologische roman belangrijk gestimuleerd. Het streven om de roman een documentaire waarde te geven maakte hem ook geschikt als argument: als sociale roman (Dickens, maar vooral sedert Ch. Reade’s It is never too late to mend, 1853) en als tendensroman (Beecher-Stowe: Uncle Tom’s Cabin, 1862).
Het zijn vnl. stijlvernieuwingen en nieuwe methodes van waarneming die de roman sedertdien nieuwe aspecten hebben verleend. De belangrijkste vernieuwers waren M. Proust (1871-1922), James Joyce (1882-1941) en John Dos Passos (1891).
Afzonderlijk dienen nog vermeld:
De roman à clef of sleutelroman, waarin tijdgenoten herkenbaar zijn in romanfiguren. Het genre ontstond in het Frankrijk van de 17de eeuw in de kringen der Précieuses. Vermaard werd vooral Le grand Cyrus (10 dln, 1649-’53) van Mlle de Scudéry;
De regionale of streekroman (dorpsroman), waarin de mens getekend wordt in zijn gebondenheid aan streek of dorp, waarvan de typische atmosfeer wordt weergegeven.
Lit.: F. Spielhagen. Beiträge zur Theorie u. Technik des R. (1883); E. Rohde, Der griech. R. u. seine Vorläufer (1914); K.
Nötzel, Einf. in den russ. R. (1920); J. Prinsen, De hist. r. (1919); G. v. Lukács. Die Theorie des R. (1920); E. A.
Baker, The Hist. of the Engl. Novel (10 dln, 1924-’39); J Prinsen, De r. in de 18de eeuw in West-Europa (1925); W. Rehm, Gesch. des dtsch. R. (2 dln, 1927); H. Hatcher, Creating the Modern Am. Novel (1935); A.
Romein-Verschoor, De Ned. romanschrijfster na 1880 (1935); A. Thibaudet, Réflexions sur le r. (1938); P. Valéry, Jaloux, Anglès e.a., Problèmes du r. (1943); N. A. Donkersloot e.a., De r. als levensspiegel (1950); F. J.
J. Buytendijk, De psychologie van de r. (1950); W. Olbrich, Der Romanführer. Der Inhalt d. dtschen Romane u. Novellen v. Barock bis z. Naturalismus, 2 dln (1950-1951).