Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Inspiratie

betekenis & definitie

(Lat., ingeving, inblazing) betekent op godgeleerd gebied in verschillende godsdiensten de van de godheid uitgegane werking, waardoor hij hen, die mondeling of schriftelijk zijn openbaringen in de Heilige Schriften mededeelden, voor alle dwaling heeft behoed.

Zo heet de Heilige Schrift van het Oude Testament in II Timotheus 3:16 door God ingegeven of ingeblazen. Nadat de Joden hun heilige boeken verzameld hadden en het als een werk van goddelijke oorsprong beschouwden, was het natuurlijk, daarop ook het in de Oudheid zeer gebruikelijke begrip der inspiratie toe te passen, ja zelfs de Alexandrijns-Griekse vertaling (Septuaginta) in hetzelfde licht te plaatsen. Juist de Alexandrijnse Joden hebben het begrip der ingeving het strengst uitgewerkt en bij hen sloten zich de Nieuwtestamentische en eerste kerkelijke schrijvers aan, die de schrijvers der Bijbelboeken met een muziek-

schappijen, (Spaarkassen, Bouwkassen, Begrafenisfondsen, andere verzekeringmaatschappijen).

4. Overige: Postchèque- en Girodienst, Rijkspostspaarbank, Partic. spaarbanken, Centrales der Boerenleenbanken, Gemeentegiro Amsterdam.

De tussen haakjes vermelde institutionele beleggers zijn wegens gebrek aan gegevens niet in de hierboven vermelde cijfers, die in Statistische en Econometrische Onderzoekingen van het C.B.S. van Sept. 1948 zijn gepubliceerd, begrepen.

In de laatste decennia zijn de belegde middelen van de institutionele beleggers zeer sterk toegenomen: 1920 ƒ1,2 milliard, 1938 ƒ 5,7 milliard, 1947 f 11,4 milliard. De oorzaak hiervan moet vooral worden gezocht in de groei van de toekomstverzorgingsgedachte, tot uiting komend in een uitbreiding van zowel de sociale als levensverzekering.

In verband met de aard van de door hen aangegane verplichtingen hebben de institutionele beleggers zich vnl. gericht op vast rentende beleggingen als zgn. niet risicodragend kapitaal. Een dalende rentestand is voor de institutionele beleggers onvoordelig. Vandaar dat de voornaamste institutionele beleggers zich in 1937 hebben verenigd in het zgn. „Overleg in beleggingszaken”, kortweg Beleggersfront genoemd, dat minimumeisen aan de leningsvoorwaarden stelde. Door het uittreden van de Rijksfondsen is de macht van dit kartel na Wereldoorlog II afgenomen,

L. VAN ZWOL.

< >