Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 24-01-2022

Antwerpen

betekenis & definitie

(1 provincie) (…) van deze bevolking woont in de Antwerpse agglomeratie. Zij dankt haar ontwikkeling vooral aan de haven van Antwerpen en aan de opkomende industrie in de Kempen.

Itnmers de aanwezigheid van steenkolenmijnen in Limburg evenals van talrijke fabrieken heefteen verandering in het landschap gebracht.Zijn ligging is verkeersgeografisch het gunstigst in België, dank zij de talrijke bevaarbare rivieren (Schelde, beide Neten, Dijle, Rupel) en de kanalen (Kempisch kanaal, Albert-kanaal, kanaal van Willebroek), die de provincie met de voornaamste industriecentra van het land verbinden. Aan deze kanalen hebben zich enkele fabrieken gevestigd, o.a. een glasfabriek (Mol) en cementfabrieken. Ongezonde industrieën vestigden zich op de beide vlakten, zoals de zinkfabriek (Balen), dynamietfabriek (Arendonk), radium-, koper- en cobaltfabriek (Ooien); chemische fabriek (Tessenderloo). Doch niet overal vertoont de provincie ditzelfde industriële aspect. De lage vruchtbare Scheldepolders verlopen van Zandvliet bandsgewijs tot voorbij Rupelmonde en snijdende cuesta van Waas en Boom in twee (32 m). De alluviale Dijlegronden van het Mechelse hebben hier één groentetuin gemaakt, met een zeer belangrijke groentemarkt te Mechelen (bloemkolen, asperges, witloof, spruiten, wortelen, enz.).

Naar het O. wordt de bodem zandiger. Enkele delen steken boven de zandvlakte uit, zoals te Beersel (50 m), Heist-op-den-Berg (44 m), Herselt (41 m) e.a. De Kalmpthoutse duinen in het N. en de vele continentale duinen in het N.O. tonen, dat de bodem arm en zandig is, zodat landbouw zeer moeilijk is. Hier en daar treft men ook locale opwaaiing en tot duintjes. In de 17de eeuw begon men het terrein te bebossen (dennen en sparren) om de verzanding tegen te gaan. De kleilaag in de ondergrond, die zeer diep ligt, komt deze moeilijkheden nog vergroten, doordat de zandlaag poreus is en dus droog.

Waar de heide vroeger algemeen was, wordt thans door bewatering getracht weideof akkerland te winnen. De schapentroepen, vroeger zeer talrijk, zijn thans veelal verdwenen. Het typisch Kempisch hooghuis met zijn steile daken wordt nog veel in de dorpen aangetroffen. Al schommelt het klimaat van de provincie rond het algemeen Belgisch gemiddelde, toch doen zich plaatselijke verschillen voor. Zo is het gebied rond de Schelde enigszins vochtiger en milder in de winter, terwijl deze laatste licht strenger wordt naarmate men zich naar het O. verplaatst. De provincie heeft haar welvaart te danken aan de noeste arbeid van haar bewoners en haar gunstige ligging.

Haar bevolking bedroeg 1 Jan. 1947 1.266.641 en is over 3 arrondissementen als volgt verdeeld: arr. Antwerpen: 775.586 (waarvan 259.622 in de stad), arr. Mechelen: 247.262 (waarvan 60.903 te Mechelen en 28.638 te Lier, arr. Turnhout: 243.799 (waarvan 31.806 te Turnhout zelf). De laatste officiële economische en sociale telling (1937) toont het belang van de industrie in de provincie, vooral in het arr. Antwerpen gevestigd (hieronder vindt men het aantal arbeiders per nijverheidsgroep en hun procentueel aantal ten opzichte van het totaal aantal arbeiders in België in die zelfde tak werkzaam) :

Transportbedrijf: 33559 (92 pet); kunst- en precisiebedrijf: 12492 (56 pet); voedingswarenbereiding: 15 424 (21 pet); tabaksbewerking: 2802 (27 pet); papiernijverheid: 3969 (23 pet); keramische nijverheid: 5159 (20 pet); houtbewerking: 10 251 (19 pet); boekbedrijf: 3462 (18 pet); chemische nijverheid: 10 019 (18 pet); kledingindustrie: 7842 (17 pet); glasnijverheid: 3360 (14 pet); bouwbedrijf: 12240 (13 pet); metaalnijverheid: 22 701 (12 pet); huiden- en lederindustrie: 2786 (9 pet) en textielnijverheid: 2843 (l,8 pet).

M. DE MEIRLEIR

Geschiedenis.

De streek, die nu de provincie Antwerpen omvat, maakte, in het Vóórromeinse tijdperk, deel uit van de Gallia belgica en van de Germania inferior; de Rupel en de Dijle vormden de grens tussen die Romeinse provincies. Zij was grotendeels bewoond door de Nerviërs, terwijl de Eburonen in de Antwerpse Kempen waren gevestigd. De inval der Salische Franken in de 4de en 5de eeuw bracht het land onder hun bestuur. Er wordt dan gesproken van de pagus Renensium, het Land van Rijen, dat nagenoeg overeenkomt met het latere dekenaat Antwerpen (Turnhout, Gheel, de Dijle, Wortel, Hoogstraten, Brecht, Wilmarsdonk, Zandvliet). In de 7de eeuw werd het Christendom ingevoerd door den H. Eligius, bisschop van Noyon-Doornik, en den H.

Amandus. In de Middeleeuwse kerkinrichting van de Belgische gewesten maakte de provincie deel uit tegelijk van het bisdom Kamerijk (Z. der provincie) en van het bisdom Luik (N.).

In de 9de eeuw vormde de streek nagenoeg de Karolingische comitatus Toxandriae. In de nde eeuw wordt zij ten dele opgenomen in het Markgraafschap van het H. Roomse Rijk, ook wel Markgraafschap Antwerpen genoemd, dat als keizerlijke grensprovincie werd opgericht door keizer Hendrik II, en aan Gothelo, zoon van Godfried van Verdun, toevertrouwd (1008). Op dat ogenblik besloeg het markgraafschap het grondgebied, dat zich uitstrekt tot Gheel, Herenthals en Turnhout, maar later, in 1435, is het veel meer uitgebreid en omvat negen kwartieren, nl. Antwerpen, Gheel, Zandhoven, Aartselaar, Rijen, Hoogstraten, Turnhout, Breda, Bergen-op-Zoom.

In 1106. na de dood van Godfried van Bouillon, kwam het markgraafschap in handen der graven van het Huis van Leuven (Godfried met de Baard) en van dat ogenblik af tot aan de Franse omwenteling maakte het deel uit van het hertogdom Brabant. Onder de vorsten van het Bourgondische huis (1406-1481) is er mets bijzonders te vermelden. Met de regering van keizer Karei (1515) begint voor Antwerpen een periode van bloei en rijkdom, een gevolg van de bedrijvigheid in de Antwerpse haven, die aan de gehele omgeving ook ten goede kwam. Gedurende de strijd der Nederlanden tegen Philips II werd Antwerpen het centrum der opstandige beweging en leed gans de streek onder de druk der Spaanse legers of onder de plunderingen der Staatse troepen. De inneming van Antwerpen door Alexander Farnese in 1585 maakte een einde aan die toestand en hechtte weder voorgoed de streek aan de Spaanse monarchie.

In 1559 werd het bisdom Antwerpen opgericht, waarvan een pauselijke bul (11 Mrt 1561) de grenzen aangaf. Zeven steden (Antwerpen, Lier, Breda, Bergen-op-Zoom, Turnhout, Herenthals en Hoogstraten) en ongeveer 150 dorpen werden onder het gezag van den nieuwen bisschop Sonnius geplaatst. Van 1569-1798 telt men 18 bisschoppen van Antwerpen; de laatste onder hen was Nelis.

Het bisdom werd afgeschaft door de Franse Republikeinen in 1795 en het vroegere markgraafschap Antwerpen na de aanhechting van België, door het op Franse leest geschoeide Departement der beide Neten. Dit departement had op geheel bijzondere wijze te lijden onder de dwangmaatregelen, getroffen tegen de R.K. godsdienst en zijn vertegenwoordigers. De commissaris van het Directoire, Dargonne, stelde zich op zeer brutale wijze aan, bijzonder na de Boerenkrijg, waarvan de Antwerpse Kempen het toneel was (1798). Op 12 Mei 1802 werd de R.K. eredienst door het concordaat van Napoleon Bonaparte hersteld.

In 1815 werd Antwerpen ingelijfd bij het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en genoot van de schitterende uitbreiding van en bedrijvigheid in de haven, dank zij de verstandige economische politiek van Willem I. De provincie Antwerpen nam nochtans deel aan de opstand van 1830 en op haar grondgebied werden in 1831 verscheidene gevechten van de Tiendaagse veldtocht geleverd.

Sedert 1830 maakt de provincie Antwerpen een belangrijk deel uit van het koninkrijk België.

PROF. DR L. VAN DER ESSEN

Lit.: G. Huydens, Histoire du marquisat d’Anvers (Bruxelles).

(2 stad), hoofdstad der gelijknamige Belgische provincie, de grootste zeehaven (zie hieronder) van België en is met Hamburg en Rotterdam de belangrijkste van het Europese vasteland. De stad ligt op 50° 13' N.Br. en 40 23' 45' O.L. op een uitgestrekte vlakte op de rechteroever van de Schelde*, die vóór de stad bij eb 350 m breed is en met de vloed gemiddeld 4,60 m boven laagwater stijgt. Het aantal inw. bedroeg in 1831: 75649; in 1910: 320640 en in 1942: 256022. Er bestaat een sterke neiging tot zgn. cityvorming (kantoren in de stad, woonhuizen buiten). Met de randgemeenten (Groot-Antwerpen) vormt de stad een agglomeratie met in 1942: 518 559 inw. De naam Antwerpen wordt het eerst genoemd in een oorkonde uit de 8ste eeuw.

De stad ligt 14 km van de Nederlandse grens en 67 km van de Noordzee. Gemiddelde temperatuur 10,1 gr., gem. maxima 14,5 gr., gem. minima 5,9 gr., gemiddelde neerslag 713 mm. Officiële taal van de stad is Vlaams.

Lit.: A. van Laar, Bibliografie van de geschiedenis van de stad Antwerpen (*s-Gravenhage 1927-1939) 2 vol.

Stadsbeeld.

Het vroegste Antwerpen schijnt te zijn ontstaan uit twee kernen van bewoning, die bij haar ontwikkeling met elkaar versmolten zijn. De opbloei was te danken aan de bijzondere ligging aan de Rijksgrens, de nabijheid der vruchtbare polders en vooral de aanwezigheid van de druk bevaren Schelde. In de loop van enkele eeuwen ontwikkelde zich die kleine nederzetting tot de huidige grootstad. De stad heeft zich ontwikkeld op de rechteroever van de stroom. Het stadsplan vertoont duidelijk twee uitbreidingszones. Het oudste stadsgedeelte wordt in het O. begrensd door een halve-cirkelvormige lijn.

Het zijn de boulevards die in 1859 werden aangelegd op de oude gesloopte stadswallen van 1540-1543. Buiten deze gordel ligt het nieuwe stadsdeel, door de vestingsgordel van 1859-1865 begrensd. De bebouwde gedeelten, die hoofdzakelijk voor bewoning bestemd zijn, maken het grootste deel der stad binnen de wallen van 1865 uit. Buiten die vestingen wordt de bebouwing losser, naarmate men naar de periferie gaat, zij is geconcentreerd in min of meer belangrijke kernen, die onderling los van elkaar staan of slechts verbonden zijn door huizenrijen langs de grote banen. Het nieuwe stadsdeel is vooral een schepping van de 19de eeuw, die stilaan de ganse oppervlakte binnen de stadsmuren vulde. In deze jonge agglomeratie treft men de open ruimten aan (het stadspark, de dierentuin (10 ha), het Albertpark, de Harmonie), de grote moderne gebouwen als de gestichten, hospitalen, kloosters, scholen, het centraal station; langs de leien en lanen ziet men de hotelgevels.

De oude stad daarentegen met haar kwartieren rond de Schelde bevat de schitterende souvenirs van het gemeentelijk leven van de Hanzestad. Deze geest drukt nog steeds zijn stempel op het aanzicht van de nieuwe straten, de drukke handelsbeweging. We treffen'er de gothische O.L.Vrouwekerk (1312-1518) met haar 123 m hoge toren, het Stadhuis, het merkwaardigste burgerlijk renaissancegebouw in de Nederlanden der 16de eeuw en hiervóór de Brabo-fontein, de Gildehuizen op de Grote Markt, de vele kerken als St Jacobs, St Paulus, St Andries en St Caroluskerk, musea, de Beurs (1530) en nabij de Schelde: het Steen, het Brouwershuis, het Hesse-huis.

Het jongste gebouw van grootse allure in de oude stad is het 87 m hoge Torengebouw op de Schoenmarkt: een moderne wolkenkrabber met 24 verdiepingen. De stad telt veel fraaie gebouwen van jongere datum, als de Kon. Nederlandse Schouwburg, de Kon. Vlaamse Opera, het Gerechtshof en de Nationale Bank. Vele monumenten (32) van vorsten, weldoeners en kunstenaars e.a. Versieren Antwerpen als: Leopold I, Koningin Astrid, Van Dijck, Van Bree, Teniers, Boduognat, Leys, Van Rijswijck, Jordaens, Conscience, Baron Lambermont, Baron Dhanis, oorlogshelden 1914’18, Peter Benoit e.a. Het Rubenshuis werd gerestaureerd in zijn oorspronkelijke toestand zoals ten tijde van Rubens (21 Juli 1946).

Antwerpen dankt zijn bloei ook aan zijn administratieve en culturele functie. Als hoofdplaats der gelijknamige provincie centraliseert het de nodige administratie als provinciaal bestuur, provinciale diensten, Assisenhof en Handelsrechtbank. Een groot aantal particuliere- en stadshospitalen (St Elisabeth, Nottebohm, Stappaerts, Stuivenberg e.a.) kunnen talrijke zieken opnemen en zijn in één of andere richting gespecialiseerd.

Als cultureel centrum telt de stad vele scholen en musea (zie hieronder). Vele bekende hoger-, middelbaar- en lager-onderwijsinrichtingen lokken kinderen van ver buiten de grenzen der stad, zoals de twee hogere Handelsscholen, het Kon. Vlaams Conservatorium, de hogere Zeevaartschool, de Koloniale Hogeschool, het Instituut voor tropische ziekten.

Antwerpen is daarbij ook nog een belangrijk verkeerscentrum. De zeeschepen bereiken de haven langs de diepe Scheldebochten. De binnenvaartschepen vervoeren de ladingen tot ver in het buitenland. Het Albertkanaal heeft belangrijk tot de spoedige verbinding bijgedragen. Een belangrijk bevaarbaar stroomnet leidt van Antwerpen uit.

De spoorweglijnen divergeren in alle richtingen en verzorgen spoedige verbindingen met Nederland (in het N.), de Kempen en Duitsland (in het O.), het binnenland langs Mechelen en Brussel (in het Z.) en Frankrijk (in het W.). In het W. worden de verbindingen onderbroken bij gebrek aan een spoorwegtunnel onder de Schelde. De vier stations, Antwerpen Centraal, Zuid, Dam en Oost hebben ieder hun specialisatie. Een belangrijk goederenstation grenst onmiddellijk aan de haven. Daarnaast zorgen veel tramwegen en autobuslijnen voor een spoedige verbinding met de onmiddellijke omgeving. Voor internationaal verkeer wordt het luchtverkeer der Deurnese vlieghaven meer en meer van belang.

De uitbreiding der stad is nooit belangrijk geweest op de linkeroever als gevolg van het gebrek aan goede verbindingen. De tunnels voor voetgangers en voertuigen hebben daarin verandering gebracht en alles duidt op een verdere uitbreiding in deze richting. Thans is dit gebied nog een uitgestrekte vlakte (1205 ha).

Nijverheid.

De localisatie der industrie te Antwerpen staat in verband met de onmiddellijke nabijheid der haven ofwel met het dichtbevolkte en sterk geïndustrialiseerde achterland. Sommige industrieën houden geen verband met de aanwezigheid der haven. De industrie is over verschillende zones verdeeld: een eerste zone valt samen met het havengebied langs de Scheldekaaien en op de Noordergronden en verlengt zich naar Merksem toe en langs het Albertkanaal. De tweede zone treft men in het Z. der stad en loopt tot in Hoboken. Hier heeft men vooral de petroleuminstallaties, de metaalfabrieken, de scheepstimmerwerven, de lood- en zilverfabrieken, de brouwerijen, wolkammerijen, op de Noordergronden de droogdokken, automobielfabrieken (Ford, General Motors) en houtzagerijen. Naar Merksem toe is de industrie meer gevarieerd en bestaat zij vooral uit: maalderijen, textielfabrieken, cichoreifabrieken, fabrieken van veevoeder, margarine, ledernijverheid, electriciteit e.a.

De diamantnijverheid is één der belangrijkste nijverheidstakken der stad. M. DE MEIRLEIR

Haven.

Deze ligt op de rechteroever van de Schelde op ongeveer 80 km van de riviermonding. De Schelde is een stroom met eb en vloed; het gemiddeld tijverschil bedraagt te Antwerpen ongeveer 4,60 m. Vóór de kaden wordt bij laag water een minimum diepgang van 8 m verzekerd. Schepen met 33 voet kunnen er zonder bezwaar meren. De toegang rot de dokken, ten N. van de stad, wordt door vier zeesluizen verzekerd:

1. De Bonapartesluis met 18 m doorvaartbreedte en 7 m water op de drempel bij gemiddeld hoogtij;
2. De Kattendijksluis met een doorvaartbreedte van 24,80 m en een waterhoogte op de drempel van 7,50 m bij gemiddeld hoog water.
3. De Royerssluis, die uitmondt in de bocht van Oosterweel en tussen de deuren der buitenhoofden een nuttige lengte van 180 m bezit. Haar doorvaartbreedte bedraagt 22 m en haar diepgang boven de drempel 10,85 m bij gemiddeld hoog water.
4. De Kruisschanssluis met een nuttige lengte van 270 m en 35 m breedte tussen de schutkolkmuren. Haar diepgang bedraagt ongeveer 10,50 m bij gemiddeld laag water en ongeveer 15 m bij gemiddeld hoog water in de Schelde.

De haveninstallaties zijn, op enkele uitzonderingen na, waaronder de Scheldekaden, eigendom van de stad Antwerpen. Zij beslaan een totale oppervlakte van 1 400 ha, de Scheldebedding niet inbegrepen. De dokken nemen hiervan 410 ha in beslag. De haven beschikt over 5,5 km kaden langs de Schelde-oevers en over 36 km kaden in de dokken, te zamen 41,5 km. Buitendien kunnen de schepen in de dokken over een lengte van 4 km boeien en van 7,5 km helling aanleggen. De haveninstallaties, en veruit het merendeel van de havenbedrijven, worden door de stad zelf geëxploiteerd.

Dit is o.m. het geval voor de loodsen, kranen, graanzuigers en sleepdiensten in de dokken. De loodsdiensten op de Schelde worden door de Belgische en door de Nederlandse Staat verzorgd, de toogdiensten op de Schelde door private ondernemingen. Van de 12 droogdokken waarover men in de haven beschikt, behoren tien aan het stadsbestuur; de andere twee, door private ondernemingen geëxploiteerd, worden na afloop van de concessie stadseigendom. Het laden en lossen van de schepen wordt door stouwers, het aanbrengen, weghalen en camionneren der goederen door de zgn. „naties” (vemen) verricht. De behandelaars nemen hiertoe de hijstoestellen van de stad in huur tegen een tarief, dat per taak of per halve taak wordt berekend. Hieronder volgt een bondig overzicht van het havenmaterieel waarover de stad Antwerpen in 1939 beschikte, met aanduiding van de oorlogsverliezen, veroorzaakt door weghaling en vernieling.

I. Loodsen: 121 met een totale oppervlakte van 66 ha. De oorlogsverliezen bedragen 10,4 ha. De loodsen worden aan de rederijen in huur gegeven tegen Fr. 73,50 per m2 en per jaar voor gesloten en Fr. 63,00 per m2 en per jaar voor open afdaken. De huurder beschikt over een prioriteit voor het aanleggen van zijn schepen aan de verhuurde aanlegplaats, doch indien geen van zijn schepen zich in de haven bevindt, heeft de stad het recht andere schepen daar te laten meren. Goederen, afkomstig van of bestemd voor zeeschepen waarvan de rederij over geen eigen loods beschikt, zijn, na verloop van vijf dagen (10 dagen voor metaalproducten), kaderechten aan de stad verschuldigd. 2. Petroleuminstallaties: 510 tanks met een bergingscapaciteit van 574 194 m3. Oorlogsverliezen 60 000 ms tanks. De gronden waarop de petroleuminstallaties zich bevinden, worden door de stad op lange termijn verpacht om de huurders toe te laten hun olietanks, magazijnen en werkplaatsen op te trekken. 3. Stapelplaatsen en magazijnen. Deze beslaan 20 ha, waarvan 8,4 ha bedekte oppervlakte. De graansilo’s met een bedekte oppervlakte van 4 500 m2 en een bergingscapaciteit van 707 000 hl zijn hierin niet inbegrepen.

Bijzondere vermelding verdienen:

a. het kalimagazijn, waarin 150000 ton kali-zouten kunnen geborgen worden. Het omvat in hoofdzaak twee magazijnen in paraboolvorm, ieder 260 m lang, 27,5 m breed en 17,5 m hoog. Het invoeren, stapelen en lossen der kali-zouten gebeurt mechanisch.
b. de koelinrichtingen, gevestigd op kade 121, Albertdok. Zij hebben een oppervlakte van 8 675 m2 en bezitten acht koelkamers met een totale stapelruimte van 21 000 m3.
c. het Koninklijk Stapelhuis, een gebouwencomplex met een oppervlakte van 3 ha. De totale stapel-

(deel artikel mist)

onder afdak. In dit laatste geval zorgt de tussenpersoon voor het triëren en voor de bewaking.

De meeste goederen die voor verscheping bestemd zijn, worden f.o.b. geleverd. Behoudens enkele categorieën goederen, die op „den blauwen steen” dienen geleverd te worden, betekent f.o.b. Antwerpen, aflevering onder het afdak in een rechthoek, gevormd door de afstand tussen voor- en achtersteven van het schip en de diepte van het afdak.

De regeling van de arbeid aan de haven bestaat eensdeels uit een dagtaak van 8.30 tot 12 uur en van 13 tot 16.30 uur, anderdeels uit een shiftenstelsel, waar, bij achtereenvolgende morgen-, namiddag- en nachtshiften, een doorlopende én ononderbroken arbeid gewaarborgd wordt. Het basisloon, Oct. 1946, bedraagt Fr. 156,-voor de dagtaak; doch, rekening gehouden met de hogere loonbarema’s voor nacht- en Zondagswerk, toelagen, premiën, enz., bereikt het gemiddelde loon per arbeider Fr. 180,- per dag. In 1939 waren er een 15 a 16 000 arbeiders aan de haven werkzaam; in 1946 12 000.

De loon- en arbeidsvoorwaarden worden vastgesteld door het Nationaal Comité van de Haven van Antwerpen, een paritaire instelling, voorgezeten door een magistraat.

Een andere instelling, de Centrale der Werkgevers aan de Haven van Antwerpen, draagt zorg voor de toepassing van de sociale wetgeving: maatschappelijke zekerheid, betaald verlof, gezinsvergoeding, pensioen, enz. Zij beschikt over speciale kantoren voor de uitbetaling der lonen die vrijwel algemeen door de stouwers en „naties” worden gebezigd. Het totaal bedrag deruitgekeerde lonen bedroeg voor 1945: Fr. 830000000. De aanwerving der werklieden geschiedt in lokalen, die onder beheer van de stad staan.

Havenbeweging

De havenbeweging, aantal zeeschepen en scheepstonnenmaat, bedroeg op de meest markante referentiejaren sedert het begin van deze eeuw:

Jaar Aantal

zeeschepen Netto Moorsom scheepstonnenmaat

(Belg. meting) Gemiddelde

tonnenmaat

1900 5 244 6 692 000 1276
1913 7056 14 147 000 2005
1919 4 820 5 245 000 1088
1929 11 582 24 325 000 2100
1932 9 407 19 667 000 2091
1937 12 386 25 121 000 2028
1945 3585 13 450 000 3752
70 pet der bezoekende schepen behoren tot de geregelde vaart. Op de vooravond van de oorlog gebruikten 171 erkende scheepvaartlijnen Antwerpen als uitgangspunt of als aanleghaven. Haar diensten werden door 2000 schepen verzekerd en het aantal afgelegde reizen bedroeg 6638. In deze getallen zijn de scheepvaartdiensten van de niet erkende lijnen, die vrij talrijk zijn, niet inbegrepen. In Aug. 1946 hadden 80 pet van de scheepvaartlijnen de diensten op Antwerpen hervat of werden door nieuwe ondernemingen vervangen.

De indeling van de Antwerpse lijndiensten naar de vaart is als volgt:

Herkomst of bestemming 1939 1946

Groot-Brittannië en Ierland .... 25 18

Noorden en Oostzee 3* *5

Frankrijk, Spanje (Atlantische Kust), Portugal 8 10

Middellandse en Zwarte Zee . . . 28 *7

Noord-Amerika (Atlantische kust) . 6 17

Golf-Centraal-Amerika, Antillen 9 4

Zuid-Amerika (Atlantische kust) . . 13 12

Noord-Amerika (Zuidzeekust) . . 4 2

Zuid-Amerika (Zuidzeekust) . . . 3 4

Afrika 17 16

Rode Zee, Perzische Golf, Brits-Indië 10 5

Nederlands-Indië I 2

Verre Oosten 11 IO

Australië, Tasmanië, Nieuw-Zeeland 5 3

Totaal 171 135

De indeling van het scheepvaartverkeer naar de vlag heeft, ten gevolge van de oorlog, diepgaande wijzigingen ondergaan. De Duitse koopvaardij, die vroeger ruim een kwart van de havenbeweging voor haar rekening nam, is geheel van het toneel verdwenen en in hoofdzaak door Amerikaanse en Zweedse schepen vervangen. Onderstaande cijfers geven een overzicht van het procentueel aandeel der voornaamste vlaggen in de scheepstonnenmaat vóór en na de oorlog.

Vlag 1938 1946

Duitse 25.3 pet

Britse 23,7 » 20 pet

Franse 8,8 „ 1,5 ,,

Noorse 7,6 „ 8,1 „

Nederlandse 7,4 7,1 ,,

Belgische 4,8 „ 8,2 „

Zweedse 3,7 ,, *o,3 „

Amerikaanse 3,i „ 33,4 -,

Andere *5,6 „ **,4 ,,

100 pet 100 pet

Het zeer grote aandeel van de U.S.A.-koopvaardij is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de aanvoer van volle ladingen door Libertyen Victory-schepen, die naderhand de haven op ballast verlaten.

BINNENVAART. Van de 410 ha wateroppervlakte der dokken worden 40 ha uitsluitend aan binnenschepen voorbehouden en 7,5 km van de 41,5 km kaden.

De binnenvaart heeft zich in het verloop van deze eeuw als volgt ontwikkeld:

Jaar Aantal

binnengekomen

binnenschepen Scheepstonnenmaat in m3 Gemiddelde

tonnenmaat

1900 34 269 5 272 000 *53
1913 43 956 10 022 000 228
1919 25 626 7 158 000 279
1929 42 397 12 756 000 300
1932 43418 13 011 000 300
1937 49 547 17 066 000 344
1945 24 595 8 641 000 33*

AANKOMSTEN TE ANTWERPEN

Spoor Binnenvaart Totaal

1938 19461 1938 19461 1938 19461

Belg.-Luxemb. Unie 4 745.0 i 126,0 ■ 845,0 ■ 358,0 6 590,0 2 484,0

N.- en N.W.-Frankrijk 460.8 80,0 165,7 31.0 626,5 111,0

Elzas -Lotharingen 581,1 93.5 3 >8,9 177.6 900,0 271,1

Zwitserland 15,3 30,8 64,5 12,0 79,8 42,8

Duitsland 562,0 0,6 2 827,6 665,8 3 389,6 666. v

Nederland 80,7 0,6 i 021,0 623,0 i 101,7 623,6

VERZENDINGEN UIT ANTWERPEN

Spoor Binnenvaart Totaal

1938 19461 1938 19461 1938 19461

Belg.-Luxemb. Unie 2 675,0 2 712,0 4615,0 3 800,0 7 290,0 6 512,0

N.-en N.W.-Frankrijk 118,0 114.5 75,2 150,2 193,2 264,7

Elzas-Lotharingen 27,5 25.7 579,1 75,o 606,6 100,7

Zwitserland 54.0 615,9 412,2 27i,7 466,2 887,6

Duitsland 74.4 44,3 2 281,8 239,8 2 356,2 284,1

Nederland 52,8 2,8 753,5 258,7 806,3 261,5

1 Cijfers van het eerste half jaar X 2

SPOORWEGEN

De haveninstallaties worden door drie spoorstations bediend: Antwerpen-Zuid voor de Scheldedokken; Antwerpen-Noord en Antwerpen-Dokken-Stapelhuis voor de Noorderdokken. De totale spoorweglengte bedraagt 800 km. De haven ontving en verzond in 1939: 1413 000 wagons waarvan 896 000 geladen.

De Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen past een „industriële dispatching” toe, waarbij goederenwagons die vóór 17 uur uit het binnenland verzonden worden, ’s anderendaags te 8 uur geplaatst worden vóór het zeeschip, dat de lading moet innemen. Wagons met lading van overzee vertrekken vóór middernacht naar hun bestemming in het buitenland, zo de werkzaamheden op de kade vóór 17 uur geëindigd zijn.

GOEDERENVERKEER

De hoeveelheid goederen, in tonnen van 1000 kg, die in de Antwerpse haven uit zeeschepen werd gelost en in zeeschepen geladen, heeft sedert de vooravond van Wereldoorlog I de volgende evolutie ondergaan.

Jaar Gelost Geladen

1913 10 210 000 8 661 000
1920 8 589 000 4 479 000
1929 12 442 000 13 624 000
1932 9 325 000 8 058 000
1937 14 274 000 14 093 000
1946* 8 610 000 2 068 000
* Eerste helft van het jaar X 2.

De handel met de Belgisch-Luxemburgse Unie vormt het belangrijkste deel van het Antwerpse verkeer over zee. Het aandeel van de Unie bedroeg, in 1938, 66 pet van de aangebrachte en 52 pet van de verscheepte ladingen. In datzelfde jaar ging 25 pet van de totale invoer in de Unie en 28 pet van de totale uitvoer over Antwerpen. Het nationaal verkeer zal, naar verwacht wordt, vrij spoedig zijn vooroorlogs peil weer bereiken; voor het transitoverkeer zijn de vooruitzichten daarentegen voornamelijk door de instorting van Duitsland, veel minder geruststellend.

De hiernavolgende tabellen geven een summair beeld van de indeling van het zeeverkeer naar de aard der goederen die uit de zeeschepen werden gelost en daarin geladen. (Hoeveelheden in duizenden tonnen van 1000 kg).

UIT ZEESCHEPEN GELOST

Producten Jaargemiddelde 1936-1938 Eerste halfjaar 1946 X 2

Ertsen 2 448 I 272

Steenkolen 508 1438

Vloeibare brandstoffen . . i 116 I 082

Scheikund. meststoffen . . 390 58

Granen 3 102 I 076

Hout 526 316

Metalen 468 436

Zaden 108 32

Textielgrondstoffen .... 498 368

Veevoeders 300 138

Houtpulp 244 204

Andere waren 2 056 2 190

12 064 8 610

IN ZEESCHEPEN GELADEN

Producten Jaargemiddelde 1936-1938 Eerste halfjaar

1946 x 2

Steenkolen 3 430 338

Vloeibare brandstoffen . . 190 64

Scheikund. meststoffen . . 982 262

Prod. der me taalverwerking 4 022 748

Granen en zaden .... 308 38

Glas en glaswaren .... 188 l6

Kalk en cement 826 I64

Hout 34 —

Textielwaren. 126 4

Prod. der papierindustrie . 64 6

Andere producten .... 2 216 428

12 386 2 068

Noord- en Noord-West-Frankrijk, Elzas-Lotharingen, Zwitserland, Noord-Italië, Duitsland, Centraal-Europa en Nederland behoren, met de Belgisch-Luxemburgse Unie, tot het Antwerps achterland. De statistiek op pag. 185 geeft een bondig overzicht van het belang van het verkeer met de voornaamste onder deze gebieden vóór en na de oorlog. (Gegevens in duizenden tonnen van 1000 kg).

DR F. VAN CAUWELAERT

Bibl. en Lit.: J. Coopman, De Haven van Antwerpen (Antwerpen 1930); J. de Keuster, L’Activité économique générale du port d’Anvers (Anvers 1937); M. van de Velde, Le Port d’Anvers, Aperçu de la situation économique et politique du port national belge en comparaison avec celle des ports de Rotterdam et de Dunkerque (Lloyd Anversois-Anvers) ; Max Oboussier, De Haven van Antwerpen (Antwerpen 1918); V. Bierkens, Le port d’Anvers, son importance économique pour la Suisse (Paris 1920). Statistieken, Jaarboeken, Verslagen: Jaarboek en publicaties van den Economischen Dienst van de Haven; Havenstatistieken van de Havendiensten; jaarverslagen van het Havenbestuur, de Scheepvaartvereeniging, de Vereeniging van Belgische Reeders, de Centrale der Werkgevers aan de Haven van Antwerpen, de Belgische Transportarbeidersbond; „Annuaires” van Kamer van Koophandel, Lloyd Anversois, enz.

Geschiedenis.

De naam wordt het eerst vermeld in een oorkonde van de 8ste eeuw. In 836 werd de stad door de Noormannen verwoest. Na herbouwing werd zij de zetel van een markgraafschap van het Heilige Rijk en kreeg een grensburcht. Op het einde der 12de eeuw, op aandringen van keizer en hertog, werd ook de stad, die om de burcht heen was gegroeid, van wallen en poorten voorzien. De stadsprivilegiën, met de administratie door de schepenen en de eigen financiën, dagtekenen uit die tijd. In de 13de eeuw werd Antwerpen de haven, die het keizerrijk met de landen van overzee, met Engeland in de eerste plaats, verbond.

De stad kende in deze eeuw zulke omwikkeling, dat de vestingsingel zowel omstreeks 1250 als omstreeks 1290 moest worden uitgezet. Zij is gegroeid tot een der vier „hoofdsteden” van Brabant. Oosterlingen en Venetianen maken haar tot een internationale handelsplaats. Sinds 1295 bezit zij de Engelse wolstapel. In de 14de eeuw ontwikkelt zij zich verder en wanneer in 1338 koning Edward III hier al zijn koningswol doet heen voeren en er zijn grote geldzaken regelt, is Antwerpen de voornaamste handels- en financiestad van West-Europa. Deze eerste grootheid taant sedert 1356, wanneer Lodewijk van Male in oorlog komt met Brabant om het erfdeel van zijn vrouw, en Antwerpen na een bloedige bestraffing onder zijn juk brengt en bij Vlaanderen voegt, daarbij alles schikkend ten nadele der stad, die van haar natuurlijk achterland werd afgesloten, die Mechelen haar drie grote stapels moest afstaan en in Vlaanderen zonder medezeggenschap bleef.

Met de hertogen van Bourgondië komt er verademing. In het begin der 15de eeuw schijnt Antwerpen te herleven. Nog komt men in botsing met Philips den Goede, nog heeft men de vijandschap te bekampen van de Vlaamse concurrerende steden, die te Kalloo de schepen bestoken, die op Antwerpen varen. Maar met Maximiliaan van Oostenrijk komt het tot volle kentering.

De tweede periode van Antwerpens grootheid begint in de laatste jaren der 15de eeuw. De Honte heeft de Oosterschelde vervangen als waterweg der Antwerpse haven. Het Zwin is er bij verzand. De stad heeft zich bij de nieuwe economie aangepast, waar Brugge in het oude verstart. Engelsen en Oosterlingen brengen hun zaken naar Antwerpen over om het onrustige Brugge te mijden. De Iberische specerijenhandel volgt.

In 1565 schatte de magistraat de bevolking binnen de wallen (in 1542 herbouwd) op 95 000. De ooggetuigen van die wondere opbloei hebben in lyrische bewoordingen — niet vrij van overdrijving evenwel — de stad bezongen. Zij werd het centrum van de Europese groot-fxnancie.

De wrede plundering der stad door de Spaanse Furie (4 Nov. 1576) was het begin van een nieuw en diep verval. Om vrijheid en om verdediging van haar enonomie koos men de zijde der Staten tegen Spanje, al was een groot gedeelte der bevolking volstrekt vijandig aan de godsdienstpolitiek der leiders. Toen belegerde Farnese de stad en wist haar in te sluiten door het bouwen van een schipbrug op de Beneden-Schelde. In Aug. 1585 tekende burgemeester Mamix van St Aldegonde de overgave. Dadelijk heeft de nieuwe magistraat zich in de weer gesteld om de stad weer te doen opbloeien, maar de meesterschap der opstandige staten van het N. over Zeeland en de Scheldemonding betekende haar ondergang.

Van toen af tot op het einde der 18de eeuw wordt de stad het slachtoffer van de politiek der Noorderstaten. Alle vredespogingen in 1632 lopen spaak, omdat de afgevaardigden van het N. oordelen, dat het voor hen beter is geen vrede te hebben dan de Schelde te heropenen voor Antwerpen. Het tractaat van 1648 sloot de rivier voorgoed; het N. bereikte zijn economische doeleinden.

Antwerpen heeft getracht zich opnieuw met de zee te verbinden, eerst over Duinkerken, daarna over Ostende, maar daartoe dienden er te vele kanalen gegraven te worden en moest er ook meer verstandhouding tussen de onderscheiden Zuidnederlandse staten zijn. Een opflakkering van de Antwerpse handel bracht de in 1723 opgerichte Indische Compagnie van Oostende, die te Antwerpen haar zetel had, en grotendeels onder Antwerpse leiding stond. De vijandschap der natiën deed Karei VI besluitende stichting, diegedurende korte tijd zeer bloeiend was, te schorsen (1727). Ook haar „indirecte handel” werd niet gedoogd: het Z. moest een handelskolonie blijven en het minst van al concurreren op de zeeën.

Op het einde der 18de eeuw leidden drie achtereenvolgende pogingen tot het heropenen der Schelde en aldus tot normale levensvoorwaarden voor Antwerpen. De eerste poging was die van keizer Jozef II, de Marmittenoorlog (1785). Na deze mislukking verklaarde een Frans decreet de Schelde vrij; maar met de aftocht van Dumouriez kon Holland opnieuw de Schelde sluiten 1793) Bij de tweede inval der Fransen werd andermaal de stroom vrij verklaard en ditmaal met ruimer gevolg (1795). Weldra echter maakten de oorlogen van Napoleon en de beruchte blokkade dat ook die vrijverklaring de Antwerpse haven zo goed als ledig liet. Napoleon kwam er toen toe Antwerpen tot krijgshaven in te richten: „lepistolet chargé sur la poitrine de l'Angleterre” (1809).

Door de vereniging met Noord-Nederland in 1814 en het principe van gelijke handelsrechten voor de twee delen van de nieuwe Staat kwam Antwerpen terug tot de ideale voorwaarden, die het in de 13de en in de 16de eeuw zulke grote bloei hadden bezorgd: de Schelde behoorde van haar monding tot aan Antwerpen aan denzelfden vorst. Het duurde dan ook niet lang, of de haven bloeide weder op en weldra overvleugelde zij zelfs niet minder de koloniale handel van Amsterdam dan die van het opkomende Rotterdam. Toen viel plots de Belgische omwenteling in en werd andermaal de vaart op de Schelde belemmerd. Van 1830-1839 heeft de stad wederom een diep verval gekend en eerst sedert 1863 kan men van de grote wederopbloei spreken, d.i. sedert de afkoping van de Scheldetol.

DR FLORIS PRIMS

Lit.: F. Mertens en K. Torfs, Geschiedenis van Antwerpen (Antwerpen 1854); J. Goris, Etude sur les colonies marchandes méridionales k Anvers de 1488-1567 (Louvain 1925); F. Prims, Antwerpen’s Straatnamenboek (Antwerpen 1926); Idem, Geschiedenis van Antwerpen (21 dln, Brussel 1927-1940); K. Bollengier, De Haven van Antwerpen (Antwerpen z.j.); J.

Coopman, De Haven van Antwerpen (Ib. 1930); J. de Keuster, La concurrence entre les trois grands ports nord-européens; Hambourg, Rotterdam, Anvers (Ib. 1930); J. Goris, Antwerpen. Een statistiek handboekje over 1918-1928 (Ib. 1930); M. van de Velde, Le port d’Anvers (Ib. 1930); Plattegrond van Antwerpen (Uitgave van het Stadsbestuur 1932); De Haven van Antwerpen (Antwerpen, jaarlijks); Statistieken der Zee- en Binnenvaart (Ib. jaarlijks); Verslag over het bestuur en den zaken toestand (Ib. jaarlijks).

Wereldoorlog I.

Antwerpen was reeds vóór 1914 het centraal reduit van het Belgische verdedigingssysteem en beveiligd door een dubbele fortengordel. De binnenste, vlak aan de rand van de stad was verouderd, de buitenste gordel daarentegen modern en aangelegd volgens de beginselen van den Belgischen vestingbouwkundige de Br ia 1mont. Het Belgische leger trok zich na de Duitse inval in 1914 voor het grootste deel in Antwerpen terug en vormde daar een bedreiging op de flank en de verbindingen van de Duitse legers, die naar Frankrijk oprukten. Het Belgische leger maakte van deze gunstige situatie geen gebruik en volstond met twee uitvallen, nl. op 24-26 Aug. 1914 en 9-12 Sept. 1914, welke geen enkel resultaat hadden. Tijdens de „course a la mer” vormde Antwerpen een bijzondere bedreiging voor de Duitsers. Als het de Fransen zou zijn gelukt, de verbinding met Antwerpen tot stand te brengen, zou het Duitse front groot gevaar gelopen hebben overvleugeld te worden.

Om aan dit gevaar voorgoed een einde te maken, begonnen de Duitsers op 28 Sept. onder generaal von Beseler met de aanval op Antwerpen. Deze werd ingezet op de forten Waelhem en Ste Katherine-Waver. Op i Oct. werd laatstgenoemd fort genomen, vooral door het gebruik van zware 42 cm-mortieren. Op 6 en 7 Oct. werd de Nete overgetrokken en werd met de aanval op de binnenste verdedigingsgordel een aanvang gemaakt. In de namiddag van 9 Oct. werd de stad — zonder hevige strijd — bezet. Het Belgische leger onder aanvoering van koning Albert zelf en een Engelse mariniersbrigade wisten echter te ontkomen. Met de wapenstilstand op 11 Nov. 1918 werd Antwerpen bevrijd.

Wereldoorlog II.

In Wereldoorlog II werd Antwerpen op 17 Mei 1940 door de Duitsers bezet, op 4 Sept. 1944 bevrijd door het 2de Engelse

(... deel artikel mist)

deze kerk en ware juwelen van Vlaamse smaak zijn de sculpturen van Quellijn en zijn medehelpers aan en om het Maria-altaar. Onder, de beste beeldhouwers der vorige eeuw moet G. Geeft gerekend worden; van hem zijn de koorstallen in de O.L. Vrouwekerk en het bronzen Rubensbeeld op de Groenplaats.

In de kooromgang der hoofdkerk bevindt zich o.a. een Verloving van Maria, paneel uit de omgeving van Rogier van der Weyden. Voorts hangen daar de Kruisafneming en de Kruisopheffing van Rubens, Otto van Veen’s Laatste Avondmaal en de Bruiloft van Cana door Maarten de Vos. Het hoofdaltaar siert een Ten-HemelOpneming van Maria door Rubens, een van de meest lichte en zwierige Hemelvaartstukken van dezen meester. De troonkapel bevat een aantal voortreffelijke glazen naar ontwerpen van Abraham van Diepenbeeck (ongeveer 1635). De kruisweg werd in 1867-1869 geschilderd door Vinck en Hendrix onder leiding van Baron Leys.

Van de musea zijn het merkwaardigst: Museum voor Schone Kunsten (oude schilder- en beeldhouwkunst, w.o. vooral de Verzameling van Ertborn uitmunt, en moderne kunst; een grote zaal is gewijd aan het werk van Rubens, o.a. het beroemde Rocox-altaar); Museum Mayer van den Bergh (middeleeuwse boekverluchtingen en panelen uit de 15de en 16de eeuw); PlantijnMuseum (groot aantal prachtdrukken, voorts een schat aan grote en kleine houtsneden, gravures en etsen en een aantal beelden en schilderijen); Vlaams folkloristisch Museum (volkskunst op alle gebied, o.a. poppen-en kinderspelen). In het Vleeshuis bevindt zich het Museum voor Sier- en Nijverheidskunst met een uitstekende vakbibliotheek.

DR JOHN B. KNIPPING

Bevolking.

Van het ontstaan der stad af tot heden toe heeft de bevolking een ingewikkelde evolutie doorgemaakt. Zij kende perioden van verval en van bloei, naar gelang de mogelijkheden van haar haven, waarvan het politieke lot dikwijls zwaar drukte op het bevolkingsaantal. Telde de stad in 1831 slechts 75649 inw., zo bereikte zij in 1910 haar maximum met 320 640, om sindsdien langzaam af te nemen tot 256 022 in 1942. De afneming der bevolking staat in verband met de city-vorming in de binnenstad, maar vooral met de drang die zich sinds Wereldoorlog I doet gevoelen om de stad te ontvluchten en zich buiten te vestigen. De bevolkingsafneming is het gevolg van tekort aan geboorten en van uitwijking. Met de randgemeenten Berchem, Borgerhout, Deurne, Hoboken, Merksem, Mortsel en Wilrijk vormt de stad een grote agglomeratie met 518 559 inw. (1942).

In de stad zijn steeds talrijke vreemdelingen gevestigd, ten gevolge van haar metropolitische handelsfunctie. In 1939 waren zij ten getale van 28 14O.

M. DE MEIRLEIR

Bibl. en Lit.: A. Demangeon, Belgique, Pays-Bas et Luxembourg in „La Géographie Universelle” I II (Paris 1927), blz. 116-127; Fl. Prims, Geschiedenis van Antwerpen in 21 dln (Brussel 1927-1940), (zie de ardere werken en artikels van Prims); Guicciardini, Description de la Gité d’Anvers; F. H. Mertens en K. L. Torfs, Geschiedenis van Antwerpen in 8 boekdeelen (Antwerpen 1845-1853); A. van de Velde, Antwerpen de Stoute ^Brugge 1942); Willems, Oude bevolking van Antwerpen.