Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GENT

betekenis & definitie

hoofdplaats van de provincie Oost-Vlaanderen en van het bisdom Gent, een belangrijke industriestad en na Antwerpen de voornaamste haven van België.

Ligging.

Gent ligt in de Vlaamse zandstreek, aan de samenvloeiing van Leie en Schelde. Tussen beide rivieren verheft zich, op het grondgebied van de stad, de Blandinusheuvel (29 m boven de zeespiegel). De laagste punten liggen ongeveer op + 4 m. De astronomische ligging is 51,4° N.Br. en 3,45° O.L. v.

Gr.

Stadsplan.

De oorspronkelijke stad was begrensd door de (thans gedempte) Houtlei, de Leie, de Schelde en de Ketelvest.

Van 1241-1300 werd een aantal gronden bij het rechtsgebied van de schepenbank gevoegd. In dit laatste jaar had Gent reeds de uitgestrektheid bereikt, die het tot op het einde van de 18de eeuw behouden zou. Eerst tijdens de Franse overheersing werden de heerlijkheden van de Sint-Pietersen van de Sint-Baafsabdij er bijgevoegd (ten Z. en ten O.). Later werd het grondgebied nog in het N. vergroot, met het oog op de haven, een voorlaatste maal in 1927, toen een smalle strook, langs het Kanaal van Terneuzen tot bij de Nederlandse grens, werd geannexeerd.

De oorspronkelijke stadskern was sedert de 12de eeuw versterkt; de laatste sporen er van zijn in de 19de eeuw verdwenen. Met een tweede omheining werd reeds in de 13de eeuw een aanvang gemaakt, doch eerst in de 16de eeuw werd Gent in een volkomen gesloten vestingmuur gevat. Ten tijde van Jozef II werd deze op zijn beurt gedeclasseerd en men begon met de afbraak. De lanen, die in de stad een wijde ring vormen, wijzen nog de plaats van die versterkingen aan.

In de 19de eeuw heeft de plattegrond diepgaande wijzigingen ondergaan. De citadel, in het Hollands tijdperk onder leiding van Wellington opgericht, werd in 1871 in stadspark herschapen. Langs de noord-, westen zuidzijde bereikt het bebouwde gedeelte de grenzen van het grondgebied meestal niet. In het O. daarentegen gaat dat op de gemeenten Ledeberg, Gentbrugge en St-Amandsberg over.

Monumenten.

Gent heeft veel merkwaardige gebouwen: Onder de kerkelijke dienen vermeld: de ruïnes van de Sint-Baafsabdij (grotendeels Romaans, ca 1177, thans museum voor Stenen Voorwerpen); de Sint-Pietersabdij, waarvan de kerk na 1629 herbouwd werd; de Bijloke, Cisterciënserklooster uit de 13de en de 14de eeuw, thans als Oudheidkundig Museum ingericht; de kerk der geschoeide Karmelieten, thans Folkloremuseum; de abdij van Baudelo, waarin de stadsbibliotheek is ondergebracht; de Sint-Baafskerk (vóór 1540 Sint-Jan) met de Aanbidding van het Lam Gods door Huibrecht en Jan van Eyck, de H. Bavo van Rubens en een kansel door Laurent Delvaux; de Sint-Nikolaas (12de-15de eeuw); de Sint-Jacobs (12de, 15de en 16de eeuw) en de Sint-Michielskerk (12de 17de eeuw). Er zijn twee begijnhoven: het Klein-Begijnhof (Lange Violettenstraat), het merkwaardigste, en het Groot-Begijnhof (tot 1874) bij de Burgstraat, waar nog een enkele straat ongerept is gebleven, thans te Sint-Amandsberg. Er zijn ook twee verblijfplaatsen van de graven van Vlaanderen: ’s-Gravensteen, in 1180 door Philips van de Elzas gebouwd, met gebruikmaking van een ouder kasteel van ca 900, en het Hof ten Walle, na de geboorte aldaar van keizer Karel V het Prinsenhof geheten (slechts één poort is bewaard).

Het stadhuis omvat een Gothisch (1518-1535) en een Renaissancegedeelte (1600-1620); het Belfort (vóór 1321 begonnen) werd in 1912 hersteld; de Lakenhalle (1425) herbergt het inlichtingenkantoor voor toeristen. Andere oude openbare gebouwen zijn: het Groot Vleeshuis (1408-1417); de overdekte Vismarkt (18de eeuw). De Graslei heeft een reeks merkwaardige gevels, o.a. het Stapelhuis (Romaans), het Vrijschippershuis (Gothisch), het Korenmetershuis (Vlaamse Renaissance). Merkwaardige private woningen zijn: het Geeraard-Duivelsteen, met een prachtige krocht (thans Rijksarchief voor Oost-Vlaanderen); de Achter-Sikkel en aangrenzende huizen (thans koninklijk Muziekconservatorium); verder dienen vermeld gehele reeksen gevels op het Veerleplein en in de Burgstraat.

Prachtige herenhuizen uit de 18de eeuw zijn o.a. het gebouw, waarin nu de Koninklijke Vlaamse Akademie gevestigd is (1746), het huis Faligan (Kouter, 1755), het huis de Coninck (1755), thans Museum voor Sierkunsten, het huis d’Hane Steenhuyse, waar Lodewijk XVIII tijdens de Honderd Dagen verbleef. De voornaamste moderne gebouwen zijn: de Oude Universiteit (Voldersstraat, 1826), de Koninklijke Opera (1846), het Gerechtshof (1846), drie werken van bouwmeester L. Roelandt, de Koninklijke Nederlandse Schouwburg, het Museum van Schone Kunsten, het Feestpaleis, met een reusachtige zaal, waarin de beroemde vijfjaarlijkse bloemententoonstellingen (Floraliën) gehouden worden, de universiteitsbibliotheek met de „Boekentoren”. Als voornaamste standbeelden noemen wij die van Jacob van Artevelde, Lieven Bauwens (beide door P. de Vigne), J.

Guislain (door Hambresin), H. Metdepenningen (door J. Dillens). Tussen Vrijdagmarkt en Lange Munt staat het Groot Kanon (Dulle Griet, ca 1450, kaliber: 0,60 m).

Bevolking

Gent telde op 31 Dec. 1948 166 797, met de voorsteden (Ledeberg, Gentbrugge, St Amandsberg) 218 328 inw. In vergelijking met andere Vlaamse steden is er een betrekkelijk sterke Frans sprekende minderheid, welker invloed echter o.a. door de vernederlandsing der Universiteit sterk aan het dalen is.

Bestuur

Gent wordt bestuurd door een schepencollege, bestaande uit de burgemeester en zeven schepenen, deze laatsten verkozen uit de gemeenteraad die 39 leden telt. Gent is de zetel van het provinciaal bestuur van Oost-Vlaanderen. Er is ook een Assisenhof, een Beroepshof voor Oost- en West-Vlaanderen en een Handelsrechtbank.

Onderwijs en ontwikkeling.

De universiteit werd op 25 Sept. 1816 door koning Willem I gesticht en op 9 Oct. 1817 geopend (voertaal: Latijn). In 1826 werd het gebouw der Voldersstraat opgericht. In 1830 werd de instelling gesloten en pas in 1835 opnieuw geopend (voertaal: Frans). Door de zgn.

Nolf-wet van 1923 werd de Universiteit gedeeltelijk vernederlandst, doch eerst met de wet van 1930 begon geleidelijk de volledige vernederlandsing. Behalve de vier faculteiten (wijsbegeerte en letteren, rechten, wetenschappen, geneeskunde) heeft zij hogere instituten voor kunstgeschiedenis, oudheidkunde en opvoedkunde, een handelsschool, scholen voor burgerlijke bouwkunde, mijnen, kunsten en fabriekswezen, een hoger instituut voor lichamelijke opvoeding, een veeartsenijschool. Het aantal studenten bedroeg (1948-1949) 2385. Er is voorts een landbouwhogeschool, een hogere nijverheidsschool, een hoger instituut voor gistingsindustrieën, een koninklijk muziekconservatorium, een academie van schone kunsten, een bisschoppelijk seminarie, een tuinbouwschool, vakscholen enz.

De voornaamste bibliotheek is die van de universiteit; zij telt 5000 handschriften en 800 000 boeken en brochures. Er zijn te Gent twee stedelijke schouwburgen, de Koninklijke Nederlandse Schouwburg (voor

Nederlands gesproken toneel) en de Koninklijke Staatsopera.

PROF. DR H. VAN WERVEKE

Nijverheid.

Gent is het voornaamste industrieel centrum van beide Vlaanderens geworden. De Gentse agglomeratie, met inbegrip van de voorsteden en onmiddellijke randgemeenten, telt volgens de laatste industriële telling van 1937, 6907 ondernemingen, waarin 52 659 werklieden en bedienden worden te werk gesteld.

Hieruit blijkt dat Gent in de eerste plaats een textielcentrum is; de textielnijverheid telt 89 ondernemingen met minstens 50 werklieden, waarvan er 11 meer dan 500 werkkrachten bezigen. Ook de metaalnijverheid (15 ondernemingen met meer dan 50 werkkrachten, waarvan 2 meer dan 500) en de chemische industrie (respectievelijk 15 en 1) vertonen duidelijk een groot-industriële organisatie. De textielnijverheid is hoofdzakelijk gevestigd onmiddellijk ten N. van de bebouwde stadskom en langs de voorhaven; Van de 25 185 werkkrachten zijn er ruim 50 pct werkzaam in de katoennijverheid (spinnerijen en weverijen) en 2 pct in de vlasnijverheid, waarvan de spinnerijen grotendeels voor de export werken. De metaalnijverheid is meer langs de waterwegen verspreid.

De chemische industrie is betrekkelijk veel jonger en heeft zich grotendeels verder noordwaarts in de haven en langs het kanaal van Terneuzen gevestigd.

Verkeer en Handel

Gent is ook het voornaamste knooppunt van verkeerswegen in Vlaanderen. Gent beschikt over alle verkeersmiddelen te lande en te water. Te St-Denijs-Westrem beschikt Gent ook over een vlieghaven.

Te lande is Gent een knooppunt van grote wegen, naar Brussel, Oudenaarde, Kortrijk, Oostende en Antwerpen. Spoorverbindingen voeren eveneens naar Brussel (een rechtstreekse lijn en een over Aalst) naar Geraardsbergen (en verder naar Charleroi); naar Oudenaarde, Ronse en Blaton; naar Kortrijk, Moeskroen en Rijsel, naar Adinkerke De Panne; naar Brugge, Oostende, Blankenberge of Knokke; over Eeklo naar Brugge; naar Zelzate; naar Antwerpen over Lokeren en St-Niklaas of over Dendermonde en Boom; naar Mechelen en verder naar Leuven. Dit spoorwegverkeer wordt te Gent geconcentreerd, wat de reizigers betreft hoofdzakelijk in het Sint-Pietersstation en bijkomstig in het station Dampoort (richting Antwerpen.) Het goederenvervoer wordt over nog meer andere stations verdeeld.

Naast deze diverse verkeersmogelijkheden te lande beschikt Gent over een niet minder vertakt net van waterwegen. Schelde en Leie met hun bijrivieren, voeren naar het O., het Z. en het Z.W.

Dit natuurlijk hydrografisch net werd aangevuld door kanalen naar het W. en het N. Reeds in de 13de eeuw werd de Lieve gegraven van Gent naar het Zwyn te Damme; in de 16de eeuw de Sassevaart naar de Westerschelde; in de 12de eeuw de Brugse Vaart, verlengd tot Oostende, in 1825-’27 ten slotte het kanaal van Terneuzen. Zo kon Gent ook uitgroeien tot een zeehaven (de tweede van België na Antwerpen) en een centrum van internationale handel. Het kanaal van Terneuzen en de haven vormen als het ware de poort waarlangs Gent met de wijde overzeese wereld in contact komt en waarlangs de internationale handel plaats grijpt.

Haven.

1. De uitrusting

Het kanaal van Terneuzen werd sinds 1911 op zijn huidige afmetingen gebracht: lengte: 32,8 km (w.o. 17,5 km op Belgisch grondgebied); diepte 8,75 m; breedte aan de waterspiegel: 97 m op Belgisch, 67 m op Nederlands grondgebied; op de bodem: 50 m op Belgisch, 24 m op Nederlands grondgebied. Het kanaal mondt uit in de Westerschelde. Van Vlissingen, aan de Scheldemonding, tot Gent, is de totale afstand 55 km, afstand, die de grote stoomschepen in 4i uur afleggen, het passeren der zeesluis te Terneuzen inbegrepen. De sluis dateert van 1910.

Onderhandelingen werden tussen de Belgische en de Nederlandse regering aangeknoopt betreffende de bouw van een nieuwe grote zeesluis te Terneuzen van 300 m x 35 men 12 m diepte. De gezamenlijke haveninrichtingen, gelegen in het N.O. van Gent, beslaan thans 1288 ha, de loodsen en magazijnen 22 ha. De lengte der kaden is 10,5 km en de wateroppervlakte der dokken (Handelsdok, Houtdok, Voorhaven, Grootdok en Darsen) bedraagt 90 ha. Met het in aanbouw zijnde Kanaaldok (2700 m lang en 200 m breed) wordt dit respectievelijk 15 km en 135 ha.

Daarenboven zal het Kanaal van Terneuzen, tot Zelzate, op 200 m verbreed worden.

Men is ook begonnen met het uitgraven van een ringvaart rond de stad, die de haven langs het Westen om zal verbinden met Leie, Opperen Nederschelde zonder dat nog zal moeten gebruik gemaakt worden van de kronkelige binnenwateren.

Onder de havenmagazijnen is vooral van belang het Stapelhuis, dat een oppervlakte van 65 X 32 m beslaat bij een hoogte van 20 m.

Gent beschikt slechts over twee droogdokken, waarvan de afmetingen bovendien onvoldoende zijn, nl. droogdok no 1: drempel 4,45 m onder het watervlak; lengte 75,85 m; breedte 11 m; droogdok no. 2: drempel 5,45 m onder het watervlak; lengte: 130 m; breedte 13 m. Alle havendokken zijn van 2-7 sporen voorzien. De totale lengte der spoorwegen die de haven bedienen bedraagt 350 km, met inbegrip van het rangeerterrein Gent-Zeehaven, waar dagelijks 6000 wagens kunnen getrieerd worden. Gent specialiseert zich meer en meer als nijverheidshaven.

In de haven alleen zijn reeds 72 industriële bedrijven gevestigd. De haven van Gent wordt als een autonome inrichting beschouwd. De havens behoren aan de stad, die alle uitgaven heeft bekostigd; alleen voor het graven van de Voorhaven heeft de Staat geldelijk bijgedragen. De havenrechten worden door het stadsbestuur geïnd.

2. Het trafiek. De groei der jonge Gentse haven dateert vooral van na Wereldoorlog I. De scheepvaartbeweging, die in 1913 bedroeg: 1398 schepen met 1 061 425 netto Moorsomton, was in 1930 bijna verdriedubbeld: 2761 schepen met 2 938 775 n. Mt. De gemiddelde tonnemaat bedroeg in 1930: 1065. Na dit recordjaar vielen de cijfers, ten gevolge van de crisis, in 1933 terug op 1785 schepen met 1 960 374 n. Mt. In 1937 klom dit cijfer weer tot 2218 schepen en 2 273 479 n. Mt., maar sindsdien werden deze cijfers niet meer bereikt.

Naar de vlag komt Noorwegen op de eerste plaats (in 1948) met 140 schepen samen 357 238 n. Mt. groot, gevolgd door Engeland (336 schepen en 327 733 n Mt.), Zweden (170 schepen, 191 788 n. Mt.) België, Finland, Denemarken enz. Naar de herkomst der binnengevaren schepen staat Noorwegen eveneens op de eerste plaats met 126 schepen en 384 668 n.

Mt. weer gevolgd door Engeland (319 schepen, 195 743 n. Mt.) en Polen (100 schepen, 145 013 n. Mt.).

Het beste criterium voor de studie van het werkelijk belang van een haven is echter de goederenbeweging.

Door zijn uitstekende geografische ligging en uitstekende uitrusting is Gent de aangewezen transitohaven voor Noord-Frankrijk (het achterland reikt zelfs tot Parijs), West-Duitsland, N.O. Frankrijk, Luxemburg, Elzas-Lotharingen, het Saargebied en Zwitserland, in het bijzonder voor hun betrekkingen met de overzeese gewesten. Gent is ook een belangrijke Rijnhaven. In 1932 bijv. bekleedde Gent de derde plaats onder de Rijnhavens stroomafwaarts van de Duits-Nederlandse grens.

Ten gevolge van de oorlog en het verminderd aandeel van Duitsland in de wereldeconomie is de Rijnscheepvaart echter sterk verminderd.

De binnenscheepvaart in haar geheel is te Gent trouwens zeer actief.

PROF. DR M. E. DUMONT

Geschiedenis.

De naam Gent is Keltisch, en duikt in heiligenlevens uit het begin van de 8ste eeuw op; volgens de jongste bevindingen betekent hij „monding”. Ca 630 stichtte de H. Amandus te Gent twee abdijen, de latere Sint-Pietersabdij op de Blandiniumheuvel, tussen Leie en Schelde, en de latere Sint-Baafsabdij aan de samenvloeiing van beide rivieren. De Noormannen hielden er herhaaldelijk huis, o.m. in 879.

Nadat zij de streek voorgoed hadden verlaten werd door een graaf van Vlaanderen op de linkeroever van de Leie een versterking (castrum) opgericht. Kooplieden vestigden zich ondertussen op de beide Leieoevers; hun nederzetting (portus) is de kern van de latere stad.

Vermoedelijk bezat Gent, evenals de meeste grote Vlaamse steden, reeds in het begin van de 12de eeuw een eigen schepenbank. Tijdens de gebeurtenissen die op de moord op graaf Karel de Goede volgden (1127), speelde de stad voor het eerst een politieke rol. Zij streed tegen de door de koning opgedrongen graaf Willem van Normandië, en hielp zijn mededinger Diederik van de Elzas de zegepraal bevechten. Wellicht was de stad toen reeds versterkt.

Het oudste stadsrecht ging verloren; eerst een door graaf Philips van de Elzas uitgevaardigd stadsrecht is bewaard gebleven. Dezelfde graaf bouwde in 1180 in het castrum van ca 900 het huidige ’s-Gravensteen.

Tot op het einde van de 13de eeuw waren het bestuur en de rechtspraak in handen van een beperkte groep, de zgn. XXXIX. Een oligarchie in de schoot van de handeldrijvende bovenlaag had nl. uitsluitend toegang tot de schepenambten. Het rechtsgebied van de schepenen en de bebouwde oppervlakte van de stad breidden zich in de loop van de 13de eeuw geweldig uit.

De lakennijverheid, die voor de export werkte, nam zulk een uitbreiding dat de wevers en de volders er zo talrijk werden als alle andere handarbeiders samen. Ca 1275 verneemt men voor het eerst van sociale wrijvingen. In die jaren werd ook de actieve handel van de Gentse kooplieden in Engeland bedreigd, in afwachting dat hij met de eeuwwisseling in andere gebieden nog ten dode werd opgeschreven. Daarbij kwam een geschil van politieke aard, tussen graaf Gwijde en de XXXIX, die de steun van Philips de Schone zochten.

Eerst na de overwinning van de Vlamingen in de Guldensporenslag (1302) kwam te Gent een democratisch bestuur tot stand. In 1320 echter kregen de zoons van de XXXIX weer het overwicht. Dat verklaart waarom Gent aan de zijde van de graaf en van de Franse koning stond tijdens de opstand van de Vlaamse kuststreek onder Zannekin (1323-1328). Bij het uitbreken van de Honderdjarige Oorlog greep een diepe ommekeer plaats.

Jacob van Artevelde bracht een nieuw bewind tot stand, waarin alle klassen vertegenwoordigd waren. Onder Gents leiding sloot Vlaanderen wegens de economische voordelen (wolvoorziening) een verbond met Engeland (1340), niettegenstaande het verzet van graaf Lodewijk van Nevers. In 1349, vier jaren na de moord op Artevelde, werd het gezag van de nieuwe graaf Lodewijk van Male erkend. Na een langdurige onderdrukking van de weverspartij kwam in 1368 een regeling tot stand, waardoor de poorterie (gegoede burgers), de wevers en de kleine neringen het gezag onder elkaar verdeelden, en die eerst in 1540 werd afgeschaft.

Naar aanleiding van een geschil met Brugge brak in 1379 een sociale opstand uit tegen het grafelijk gezag. Onder de leiding van Jan Yoens, Philips van Artevelde, Pieter van den Bossche en Frans Ackerman hielden de Gentenaars het meer dan vijfjaar uit. Niettegenstaande hun nederlaag te Westrozebeke verkregen zij ten slotte van de nieuwe graaf Philips de Stoute de eervolle vrede van Doornik (1385).

Gent telde in het midden van de 14de eeuw iets meer dan 56 000 inw., een cijfer, dat vóór het einde van de 18de eeuw nooit werd overschreden. Van 1350-1400 nam het verval van de lakennijverheid bedenkelijk toe, wat grotendeels aan de Engelse concurrentie te wijten was.

Onder de Bourgondische hertogen trachtte Gent zijn bevoorrechte positie in Vlaanderen te behouden. Het kwam herhaaldelijk tot botsingen. In 1452 woedde er zelfs een echte oorlog tussen Gent en hertog Philips de Goede. De vrede van Gavere besnoeide in grote mate de zelfstandigheid der stad (1453).

Karel de Stoute ging nog verder op die weg; dit verklaart waarom Gent na zijn dood de leiding nam van de decentraliserende reactie, die Maria van Bourgondië dwong het Groot Privilege toe te staan (1477). Door de Franse koning Lodewijk XI misleid, deden de Gentenaars de raadslieden der hertogin, kanselier Hugonet en Humbercourt, onthoofden. De stad werd ook in een geschil betrokken met haar echtgenoot Maximiliaan van Oostenrijk, vooral na de dood van de vorstin (1482). Na tien jaar strijd moest Gent echter het verdrag van Cadzand aanvaarden (1492), dat feitelijk de vrede van Gavere bekrachtigde.

Naar aanleiding van het weigeren van een toelage aan de landvoogdes Maria van Hongarije ontstond er een geschil tussen Gent en Karel V. Hoewel zelf te Gent geboren (1500) en opgevoed, aarzelde de keizer niet de stad streng te straffen en haar een nieuwe grondwet op te leggen. De benoeming der schepenen zou voortaan door de vorst geschieden: de ambachten verloren alle politieke betekenis; de stad mocht geen hagepoorters meer bezitten, d.z. op het platteland wonende burgers door wie zij haar gezag over het omliggende kon doen gelden (1540). De keizer liet in het Sint-Baafsdorp een dwingburcht oprichten, die later het Spanjaardskasteel werd geheten.

De kanunniken van de Sint-Baafsabdij werden naar de Sint-Jans-, thans Sint-Baafskerk overgebracht, die na de oprichting van de nieuwe bisdommen (1559) tot kathedraal werd verheven. In het Gentse stadhuis kwam de beroemde Pacificatie tot stand, die de eendracht der Nederlanden in de strijd tegen Spanje moest verzekeren (1576). Maar Gent zelf droeg er veel toe bij om die eendracht te verbreken. Van 1578-1584 werd de stad door een Calvinistische minderheid beheerst onder de leiding van Hembyze en Ryhove.

Trots herhaalde tussenkomst van Oranje vervolgde zij de Katholieken en dreef zij de Waalse Malcontenten naar de zijde van Spanje. In 1584 moest Gent zich aan Farnese overgeven. Hierop volgden emigratie en economisch verval. In 1600 was het bevolkingscijfer tot ca 31 000 zielen gedaald.

Met het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) en zelfs in de daaropvolgende halve eeuw nam de welstand echter weer belangrijk toe, zodat Gent in 1690 ca 52 000 inw. telde. De oorlogen van Lodewijk XIV berokkenden echter de omgeving steeds meer schade; aldus trad na 1700 voor de stad een nieuw verval in. Gent zelf werd herhaaldelijk door de troepen van Lodewijk XIV (1678-’79, 1701-’06, 1708) en van Lodewijk XV (1745-’48) bezet. De eerste tekenen van een economische opbloei wordt men pas na 1750 gewaar (grotere linnenproductie, eerste katoenfabrieken).

Van 1781-1784 werden de vestingen uit de 17de eeuw geslecht. Tijdens het Franse bewind kreeg de katoenindustrie een nog grotere uitbreiding door toedoen van Lieven Bauwens, die de door Hargreave uitgevonden mull-jenny naar zijn vaderstad overbracht. Na de eerste troonsafstand van Napoleon werd het verdrag van Gent tussen Engeland en de V.S. gesloten (28 Dec. 1814). Tijdens de Honderd Dagen herbergde de stad Lodewijk XVIII en zijn hof.

Koning Willem I stichtte de universiteit (1817), liet het kanaal van Terneuzen graven, en maakte daardoor Gent tot een zeehaven (1825-’27). Hij riep er een metaalindustrie in het leven. Dat alles verklaart waarom de stad van 1830-1840 het voornaamste steunpunt van het orangisme bleef, dat vooral onder de gegoede burgerij talrijke aanhangers telde (onder leiding van H. Metdepenningen).

Niettegenstaande herhaalde crises nam de industrie ten slotte toch een hoge vlucht. De mechanische vlasspinnerij verving de handnijverheid van te lande. In de eerste helft van de 19de eeuw verdubbelde de bevolking, om daarna weer, tot op onze dagen, slechts in een trager tempo te vermeerderen. Duizenden arbeiders kwamen de nieuwe wijken bewonen.

Gent is dan ook het voornaamste centrum van de socialistische beweging in de Vlaamse gewesten geworden.

PROF. DR H. VAN WERVEKE

Lit.: Uitg. van het havenbestuur (o.a. Jaarverslagen, De Haven van Gent); V. Fris, Histoire de Gand (2de dr. Gand 1930); A.

M. de Vreese, De Haven van Gent (Gent 1933); H. van Werveke, Kritische studiën betr. de oudste gesch. van de stad Gent (Gent 1933); idem, Gent. Schels van een sociale geschiedenis (Gent 1947); J Dhondt en P. De Keyser, Gent (Antwerpen 1947); Gent. Geïll. gids (Uitg.

Locale comm. voor monum. en stadsgezichten, Gent 1949) 5 J d’Hondt, G., een geschiedkundige schets (Antwerpen 1948).