Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DROOM

betekenis & definitie

De denkende mensheid heeft zich te allen tijde beziggehouden met het verschijnsel: dromen. Niettegenstaande dat is het nog nimmer gelukt precies aan te geven, wat een droom eigenlijk is, hoe hij ontstaat, wat de waarde van het dromen is.

In de alleroudste tijden en thans nog bij de meeste primitieve volkeren wordt de droom beschouwd als het gevolg van een inwerken van een daemon, van een god, of soms ook als de magische inwerking van de ene mens op de andere. Dat aan dromen een bijzondere betekenis toekomt, die om interpretatie vraagt, blijkt o.a. uit de Talmud. Van rabbi Chisda is de merkwaardige uitspraak: „De droom die men niet duidt, is als een brief die men niet leest”. Ook in het Oude Testament zijn verschillende plaatsen, waaruit blijkt, dat aan de dromen een grote waarde wordt toegekend. Men denke aan de droom van Jacob (Gen. 28), aan de dromen van Jozef (Gen. 37), voorts aan de droom van Nebukadnezar. Ook bij Homerus vinden wij treffende dromen, die zonder twijfel „natuurgetrouw” zijn weergegeven. Het eerste wetenschappelijk onderzoek vinden wij bij Aristoteles, in een klein geschrift: πεϱἱ ἐνυπνιων. Dit onderzoek is op sommige punten ook thans nog bruikbaar. Hij komt tot de conclusie, dat de toestand, die wij „droom” noemen noch behoort tot het voorstellingsvermogen, noch tot het denkvermogen, noch tot het zintuiglijk waarnemen, ofschoon dit zintuiglijk waarnemen wel een rol speelt. Hij meent ten slotte, dat het verschijnsel van de nawerking van invloed is. Hij merkt op, dat waarnemingen kunnen blijven voortbestaan, wanneer het uiterlijk waargenomene er niet meer is, en dat wij door onze innerlijke gesteldheid ons in onze waarnemingen gemakkelijk vergissen (bijv. op grond van een geringe gelijkenis een persoon met een andere kunnen verwisselen).Bij Plato vinden wij in het negende boek van De Staat het volgende: Sokrates spreekt daar over lusten en begeerten in de mens, die in strijd zijn met de maatschappelijke orde en de goede zeden. Deze begeerten zijn vermoedelijk ieder aangeboren, maar worden door de wetten en door de betere aandriften te zamen met de rede behoorlijk in toom gehouden of geheel en al „weggewerkt”. Op de aan Sokrates gestelde vraag welke begeerten en aandriften hij bedoelt, antwoordt hij: „Die, welke in de slaap zich gaan roeren, wanneer het ene deel van de ziel, het redelijke en behoorlijke, dat het andere deel van de ziel beheerst, slaapt, terwijl dit andere deel, het dierlijke en teugelloze....er op los trekt om zijn lusten bot te vieren. Gij weet, dat het voor niets terugdeinst, ontslagen en bevrijd van alle schaamte en bezinning”. Hier vinden wij, dat Plato reeds bekend was, wat later door de psycho-analyse van Freud zo sterk naar voren werd gebracht, dat het begrijpen van de droom de weg is, die ons het in het onbewuste sluimerende leert kennen en dat in de droom het door de ethische normen verdrongene naar boven komt.

Hippocrates heeft voor het eerst gelet op de diagnostische waarde van sommige dromen. Deze diepgaande kennis van de oude Grieken schijnt daarna geheel verloren te gaan. Eerst in de tijd van de romantiek werd opnieuw aandacht aan de droom gegeven. Hebbel en Dostojewski hebben de grote waarde van de droom gekend. De wetenschap ontkende in die tijd echter nog alle waarde van de droom. Binze (1876) hield de droom voor een volkomen nutteloze lichamelijke uiting. Wundt en Jodl wezen op het verval van de associaties in de droom, op het opgeheven zijn van het critisch denken. De droom is voor hen een uiting van een tekort. Het eigenlijke moderne droomonderzoek en een inzicht in de betekenis van de droom danken wij aan Freud. Freud ziet in de droom de behoeder van de slaap. Onbevredigde wensen blijven in het zieleleven steeds werkzaam, in de droom worden deze wensen als bevredigd beleefd. In zoverre is de droom een wensvervulling. Voor zeer veel dromen, o.a. dromen van kinderen, dromen van mensen, die bijv. bij een expeditie hongeren en dorsten, gaat dit op. Freud wijst erop, dat vele dromen met deze opvatting in strijd schijnen te zijn. Hij verklaarde dit hieruit, dat dikwijls de dromer angst heeft voor de vervulling van zijn wensen. De wensen verschijnen daardoor in een verhulde, gecamoufleerde vorm. De droomsymbolen, verschuivingen van betekenissen, verdichtingen zijn hiervan het gevolg. Iedere droom heeft een manifeste inhoud, dat is de direct in het beleven gegeven inhoud, en een latente. De geestelijke werkzaamheid, die de latente inhoud als het ware bewerkt en in de manifeste omzet, noemt Freud de droomarbeid. — Freud wijst er herhaaldelijk op dat het lang niet altijd gelukt een droom geheel te verklaren. Hij wijst alle geliefhebber op dit gebied af. Om een droom te kunnen duiden moet men de dromer zeer goed kennen, deskundig zijn en de techniek der psycho-analyse beheersen.

De opvattingen van Jung en van Adler over de droom wijken niet onbelangrijk van die van Freud af. In de leer van Jung speelt het begrip „compensatie” en „overcompensatie” een grote rol. Voorts geeft Jung een andere conceptie van het onbewuste, waarin hij een persoonlijk onbewuste en een collectief onbewuste onderscheidt. Het collectief onbewuste met de daarin sluimerende richtinggevende archetypes heeft op de vorming en rijping van het individu een grote invloed.

Deze opvattingen weerspiegelen zich in Jung’s opvattingen van de droom en van de interpretaties, die hij van de droominhoud geeft. Voor Jung is de droom het beeld van de psychologische situatie van het wakende individu onder de drempel van het bewustzijn. In iedere droom vinden wij, als door Freud aangegeven, een samentreffen van gebeurtenissen en strevingen uit het verleden en uit het heden. Jung wijst er echter op, dat ook een project van de toekomst in de droom bestaat, vooral in de dromen, die een zgn. prospectieve betekenis hebben. In de droom zien wij de dromer wegen zoeken om een tot dusver onopgeloste moeilijkheid te overwinnen. Voorts vinden wij in de droom een compensatie, soms een overcompensatie van wat het individu in waaktoestand beleeft. De droom heeft bij Jung een regulerende functie, de functie de mens aan zichzelf te openbaren en soms ook om hem de weg in de toekomst te wijzen. De prospectieve functie is een in het onbewuste optredende anticipatie van toekomstige bewuste prestaties, als een vooroefening of een vooruit ontworpen schema. De symbolische inhoud blijkt soms het ontwerp van een oplossing. Vooral Maeder heeft in nauwe aansluiting aan Jung deze betekenis van de droom nader uitgewerkt. Het is volkomen onjuist deze dromen profetisch te noemen. Zij zijn niet profetischer dan een op bepaalde gegevens gevormde weerprognose. In hoeverre dromen werkelijk afhankelijk kunnen zijn van feiten, die zich op grote afstand bij andere, nauw aan de dromer verbonden, mensen afspelen of van feiten, die zich in de toekomst openbaren, staat nog niet geheel vast. De parapsychologie heeft gegevens verschaft, die ons nopen te erkennen, dat zulke inwerkingen niet uitgesloten zijn.

Ook Adler en zijn school hebben zich over de droom geuit. In de „Individualpsychologie” wordt het op de toekomst gericht zijn op de voorgrond geplaatst. Dit is in overeenstemming met Adler’s visie, dat de psychische toestand van een mens op dit ogenblik moet worden verklaard uit het doel, waarnaar hij in de toekomst streeft. Adler verklaart teleologisch. Hij zoekt ook in de droom de lijn te vinden, waarlangs de mens zich beweegt en welke arrangementen hij maakt om zich het bereiken van dit doel te verzekeren. Dit alles vindt zijn weerslag in de droom, die Adler evenals Jung opvat als het zieleleven onder de drempel van het waakleven. Deze verschillende opvattingen over de droom sluiten elkander geenszins uit. Al deze onderzoekers hebben belangrijke bijdragen geleverd. Zonder twijfel hebben noch Freud, noch Jung, noch Adler het laatste woord over de droom gezegd.

Men kan de droom nog van geheel andere kant benaderen. Wanneer wij ons de vraag voorleggen, geheel los van elke wens tot interpretatie van een droom: hoe komt het, dat de mens zo beleven, zo voelen, zo denken kan, als hij in de droom doet, welke modus van mens-zijn komt in de droom naar voren, welke zijn de kenmerken van het dromende leven? dan komen wij op geheel ander terrein. Op deze vragen trachten de ontwikkelingspsychologie en de phaenomenologische anthropologie een antwoord te geven. De leer van de gedachte-ontwikkeling (Schilder) heeft veel van de droom begrijpelijk gemaakt. De gedachte-ontwikkeling gaat van onduidelijk tot duidelijk. Het proces der gedachte-ontwikkeling gaat over associatief verwante gebieden. Men vindt vermengingen uit verschillende betekenissferen. Affectieve momenten spelen daarbij een rol. Een phase, waarin gedachte en voorstellingen een symboolstructuur vertonen, wordt doorlopen. Visuele beelden verschijnen. Ten slotte wordt de gedachte helder en logisch geformuleerd. Dit heeft geleid tot het inzicht, dat niet iedere droom op hetzelfde bewustzijnsniveau ligt. Er zijn dromen, die zeer vaag bewust worden doorleefd, er zijn er, die met een zeer helder bewustzijn zijn beleefd, zo helder, dat de droom nimmer wordt vergeten. De structuur van deze dromen is meestal uitermate helder, die van de dromen op laag niveau vaag en verward. Door het rekening houden met het droomniveau komt de verhouding van manifeste en latente droom in een ander licht. Niet altijd is de manifeste droom ontstaan door vervorming en vermomming, maar men heeft te doen met een vorm van denkend beleven op laag niveau. Interessant zijn de studies van Levy Bruhl over het dromen van primitieven of de opvattingen van kinderen over de droom, die Piaget heeft onderzocht. — Van phaenomenologische zijde wordt getracht de droom uit te leggen door zich te verdiepen in de directe gegevens van de droom: het gehalte, de zwaarte of lichtheid van de droom, de droomsfeer, de droomstemming. Het kan van grote waarde zijn zich over deze kwaliteiten van de droom rekenschap te geven, voordat men tot de dieptepsychologische verklaring tracht te komen.

Ten slotte willen wij nog op enkele punten de aandacht vestigen. Sommige dromen schijnen verklaard te kunnen worden uit de inwerking van de prikkel, die de slapende wekt. Deze dromen noemt men „wekdromen”. Het droomgebeuren eindigt met de beleving van deze prikkel meestal in versterkte of veranderde vorm. Dergelijke prikkels zijn: het aflopen van een wekker, het luiden van klokken, de onbedwingbare behoefte te urineren, prikkels, uitgaande van de lichaamshouding. Men heeft dit wel als verklaring voor alle dromen willen geven.

Hiervoor bestaat echter onvoldoende grond. Bovendien: de wekkende prikkel verklaart wel iets van de droom, maar de gehele droomgeschiedenis is afhankelijk van de aard van de dromer en diens innerlijke situatie. Uit de wekdromen leren wij, hoezeer de tijdschatting in de droom anders is dan in het waakleven. Men kan om het zo uit te drukken in enkele seconden uren dromen. Droomt elke mens? Dit is niet met zekerheid te zeggen. Zeker is, dat velen zich niets van een droomleven bewust zijn. Dit kan samenhangen met verdringingen van bewuste inhouden, dit kan ook samenhangen met de wijze van ontwaken. Sommige mensen worden — in beeldspraak gezegd — verticaal wakker, anderen langs een langzaam stijgende lijn. De laatsten zijn zich hun dromen het beste bewust. Ten slotte de dagdroom. Er zijn mensen, die, terwijl zij wakker zijn, al fantaserende in een toestand geraken, die niet veel van de droom verschilt, waarin zij los staan van de directe ervaring der werkelijkheid en waarin onbewuste of bewuste wensen gerealiseerd worden gedacht. Vele mensen hebben er meer bezwaar tegen hun dagdromen mede te delen dan hun gewone dromen. Voor de inhoud van zijn dagdromen voelt men zich meer verantwoordelijk. De inhouden van dagdromen worden minstens zozeer door eerzuchtige als door sexuele en erotische strevingen bepaald.

Het is een typische uiting van het hedendaagse denken, dat getracht wordt gegevens uit tal van verschillende denkstromingen, die zich in de geschiedenis met elkander hebben verenigd, thans in een grote synthese samen te vatten. De ontwikkeling van het droomonderzoek is daarvan een treffend voorbeeld.

PROF. DR H. C. RÜMKE

Lit.: S. Freud, Traumdeutung (4de dr., Leipzig 1914 en in Gesammelte Schriften II, 1924); C. G. Jung, Beziehungen zwischen dem Ich und dem Unbewussten (Darmstadt 1928); A. Adler, Praxis und Theorie der Individual-Psychologie (München 1930); A. Maeder, Die Richtung im Seelenleben (Zürich 1928).