—ook wel willekeur (z buurschap) — was vroeger de benaming vooral voor wetten of verordeningen, vastgesteld door de overheid van kleinere rechtskringen, steden, dorpen, waterschappen enz., krachtens de aan deze toekomende autonomie. Zij heetten keuren, omdat zij een door deze kringen zelf gekozen recht inhielden.
In de Middeleeuwen werden soms ook de door de landsheren uitgevaardigde wetten zo genoemd, nl. wanneer men er de nadruk op wilde leggen, dat zij een recht inhielden, dat door de bevolking of haar vertegenwoordigers zelf was gewild. Bekend zijn vooral de keuren van Zeeland, waarvan de oudste, die bewaard gebleven is, ca 1256 werd vastgesteld door Floris de Voogd. Tegenwoordig wordt de benaming keur alleen nog gebruikt voor verordeningen van waterschappen, veenschappen en veenpolders, tegen welker overtreding straf is bedreigd. Zij worden ook politieverordeningen genoemd. Zodanige verordeningen mogen, volgens de Keurenwet van 20 Juli 1895 (Stbl. nr 139), alleen gemaakt worden door de besturen van waterschappen enz., aan welke de bevoegdheid daartoe uitdrukkelijk is verleend bij het reglement der instelling. De keuren vereisen de voorafgaande goedkeuring van Gedeputeerde Staten.