Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

NATUUR

betekenis & definitie

(Latijn: natura, van nasci, geboren worden), wijst in de eerste plaats op de wezensaard van een ding als gevolg van zijn voortkomst en geboorte. Deze term wordt echter gebruikt in geheel verschillende betekenissen, die scherp van elkaar moeten worden onderscheiden.

1. Natuur als kosmos, het geheel van al het werkelijke. Als zodanig wordt de natuur door sommige Griekse denkers als een levend wezen opgevat, door Spinoza met God vereenzelvigd.
2. In de Griekse sofistiek wordt natuur gesteld tegenover „menselijke inzetting”. Van nature volgt de mens zijn zelfzuchtige neigingen, door inzetting leert hij deze in te perken. Sommige sofisten prediken een terugkeer tot de natuur, zoals in de 18de eeuw Rousseau, die in de beschaving het bederf van de oorspronkelijk goede natuur van de mens ziet.
3. Natuur als geheel van eigenschappen of gedragingen, die als kenmerkend voor een wezen of structuur gelden en als noodzakelijk daaruit voortvloeiend gedacht worden (Grieks : ovala, ousia, qrvoiç, phusis). In de stoïsche filosofie krijgt dit begrip betekenis voor het zedelijk leven en de gemeenschap, zodat het geestelijke als werking van de phusis wordt opgevat. „Overeenkomstig de natuur leven” betekent: leven als redelijke natuur, d.i. als een rechtvaardige, in ingetogenheid en eerbiediging van de rechten van anderen. De ideeën van „natuurrecht” en „natuurlijke religie” zijn hiermee verwant.
4. De Christelijke leer aangaande „natuur” en „geest” gaat terug op psyche en pneuma bij Paulus. Verwant is hiermee de filosofische problematiek van natuurnoodwendigheid en vrijheid, die in Kant’s Kritik der praktischen Vemnunft wordt onderzocht.
5. In de natuurfilosofie wordt onder natuur veelal verstaan het geheel van stoffelijke verschijnselen, waarvan men tracht door experiment de wetten op te sporen, die in mathematische formules worden vastgelegd. Bekend is Kant’s uitspraak, dat er zoveel wetenschap van de natuur is als er wiskunde in haar is.

PROF. DR H. J. POS

6. In de Thomistische wijsbegeerte betekent natuur zakelijk hetzelfde als wezen en is hiervan enkel logisch onderscheiden: terwijl „wezen” het innerlijk zijnsbeginsel ener zelfstandigheid aanduidt, wordt dit bij gebruik van de term „natuur” speciaal beschouwd als haar innerlijk beginsel van werkzaamheid-, wat van buiten af optreedt als beginsel van haar werkzaamheid wordt in het algemeen samengevat onder de benaming „kunst”: de werkzaamheid van bijen en mieren bijv. berust op hun natuur, maar die van een machine op kunst of techniek. De natuur der dingen, als het beginsel, waardoor ze op een bepaalde wijze werkzaam zijn, wordt nog onderscheiden van die dingen zelf, welke zelfstandig werkzaam zijn. Bij de mens heet dit zijn „persoon” en in verband hiermee onderscheidt de Katholieke theoloog in Christus de éne goddelijke persoon, die werkzaam is, en twee naturen, zijn goddelijke en zijn menselijke natuur, waardoor hij niet alleen goddelijke, maar ook menselijke acten kon stellen.

De vervolmaking der natuur door de mens wordt „cultuur” genoemd (grondcultuur, lichaamscultuur, zielecultuur, enz.). Een vervolmaking der menselijke natuur rechtstreeks door God is het werk zijner genade, welke dus steeds de natuur veronderstelt (z bovennatuurlijk). Eenzijdige waardering van de natuur ten koste van de bovennatuur, nl. van Gods werkzaamheid in de schepping, heet naturalisme; eenzijdige overdrijving dier bovennatuur daarentegen supernaturalisme.

De Katholieke geloofsleer onderscheidt nog bij de mens een nooit verwezenlijkte zuivere natuurtoestand en de toestand zijner door Gods genade geschonken bovennatuurlijke verheffing. Verder in verband met de leer der erfzonde: de „ongerepte” schuldeloze natuur onzer stamouders in het paradijs, de „gevallen” en door die zondeval „gewonde” natuur, en de door Christus’ verlossend lijden en sterven weer „herstelde” natuur.

De natuurlijke werkzaamheid der dingen is die, welke geschiedt overeenkomstig hun natuur en altijd of ten minste doorgaans op dezelfde, betrekkelijk doeltreffende wijze: een magneet zal van nature altijd week ijzer aantrekken. Een niet-natuurlijke werkzaamheid kan zijn tegennatuurlijk, buitennatuurlijk of bovennatuurlijk.

PROF. DR I. J. M. VAN DEN BERG.