opgevat in de zin van zegening, bestaat in de R.K. kerk meestal in het afsmeken van goddelijke weldaden, uitgedrukt in door de Kerk geformuleerde gebeden, die begeleid worden door bepaalde liturgische handelingen zoals het maken van het kruisteken en de besprenkeling met wijwater. Deze wijding is dus van invocatieve aard, d.w.z. draagt het karakter van gunsten afsmeken.
Hieronder valt o.m. de zegening van spijzen, van een fabriek, van een auto, van veldvruchten, van een huis. Daarnaast heeft men nog wijdingen van constitutieve aard, die het karakter dragen van een toeheiligen van een persoon of zaak aan God. Hierdoor worden personen op bijzondere wijze aan God toegewijd (abten en abdissen, kloosterzusters) en voorwerpen aan het profaan gebruik onttrokken (kerk, liturgisch vaatwerk zoals kelk en pateen, misgewaden enz.).In menig geval gaat deze wijding gepaard met de zalving met chrisma of catechumenen-olie. Men spreekt dan liever van consecratie. Ook kan men de wijding indelen naar de persoon, die ze verricht. Zo onderscheidt men pauselijke wijdingen (Gouden roos, pallium), bisschoppelijke wijdingen (abten, H. Olie, kerken, altaar), wijdingen door een pastoor (bruid en bruidegom, doopvont), wijdingen door gewone priesters (priesterlijke zegen).
Meer bijzonder wordt het woord wijding toegepast op de wijding tot priester (z ook sacramentaliën).
H. J. J. WACHTERS.