Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GEVOEL

betekenis & definitie

(1) in psychologische zin is de naam voor het gebied der emoties of affecten. De beschouwingen van Wundt daaromtrent (z affect) zijn, als ontleend aan de elementenpsychologie, ook door Wundt’s leerling en opvolger Felix Krüger verlaten.

De meest gangbare indeling der gevoelens is thans die van Scheler, die vier lagen of niveau’s van gevoelens onderscheidt, en wel:1. Zinnelijke of gewaarwordingsgevoelens. Zij zijn localiseerbaar en vast verbonden aan bepaalde zintuiglijke prikkels. Zij kunnen dus ook naar willekeur in het leven geroepen worden; zij zijn perifeer voor het ik-bewustzijn (z gevoel, 2).
2. Vitale of levensgevoelens. Nauwelijks localiseerbaar, niet willekeurig influenceerbaar, afhankelijk van algemene lichaamstoestand.
3. Psychische gevoelens. Hier is het zinloos naar localisatie te vragen. Maar deze gevoelens zijn motiveerbaar. Men is blij of verdrietig over iets en het is een bedenkelijk, zelfs ziekelijk verschijnsel als die motiveerbaarheid ontbreekt. Daarom heeft men deze gevoelens bij zichzelf en anderen ook min of meer in zijn macht.
4. Persoonsgevoelens of „geistige Gefühle”. Deze betreffen de kern van de persoon in haar totaliteit (zaligheid, wanhoop); zij zijn dan ook niet motiveerbaar.

PROF. DR PH. KOHNSTAMM

Lit.: F. Krüger, Das Wesen der Gefühle (1928, 2de dr. 1930); W. James, The varieties of religious experience (1902); W. MacDougall, An introduction to social psychology (1908, 22ste dr. 193O ,Th.

Ribot, Psychologie des Sentiments (1896,2de dr. 1925); H. G. Rümke, Phaenomenologische en klinisch-psychiatrische studie over geluksgevoel, diss. Utrecht (1923); Wittenberg, Symposium on Feelings and Emotions (Worcester 1928); R.

Dejean, l’Emotion (1933); C. A. Ruckmick, The psychology of feeling and emotion (1936); J. P.

Sartre, Esquisse d’une théorie des émotions (1939); M. Krudewig, Vom Stand der Psychologie des Gefühls und von ihrem bleibenden Ertrag (1942).

(2, physiologisch). Wij kennen de buitenwereld door middel van onze zintuiglijke indrukken, die een waarneming van licht, van warmte, van gewicht, van temperatuur, van zuurgraad en van vele andere physische en chemische eigenschappen mogelijk maken; van talrijke verschijnselen, zoals Röntgenstralen, ultraviolette stralen en radiogolven, blijven wij onbewust, tenzij zij in een waarneembare energievorm worden omgezet. Onder gevoel verstaat men de waarneming van alle indrukken buiten de gezichts-, gehoor-, reuk- of smaakzin om; men onderscheidt nog oppervlakkige sensibiliteit (tastzin, pijnzin, temperatuurzin, vibratiezin enz.) en diepe sensibiliteit (spier-, pees- en gewrichtsgevoel). De waarnemingsorgaantjes (receptoren) voor het oppervlaktegevoel liggen meest in de huid, die voor de diepe sensibiliteit in spieren, pezen en gewrichtsbanden.

De prikkelings-toestand der diepe receptoren komt niet zo onmiddellijk tot bewustzijn als het pijn- of tastgevoel; men beseft meer langs indirecte weg, dat de spanningstoestand van pezen of banden ons de stand der ledematen doet kennen (z evenwichtsregeling).

De huid bevat afzonderlijke receptoren voor tastzin, pijnzin, koude- en warmtezin en vibratiezin, zodat men, bij nauwkeuriger onderzoek van het huidoppervlak met een fijne naald, bepaalde tastpunten, pijnpunten, warmtepunten enz. aantreft; lichte aanraking van deze punten geeft dan uitsluitend aanrakingsgevoel, resp. pijngevoel, warmtegevoel enz.; bovendien is men zich eveneens de plaats van aanraking bewust. Bij de mens vindt men gemiddeld op 50 tastpunten 25 koudepunten en 3 warmtepunten. Voor de tastzin is de aanwezigheid van een fijne beharing van groot belang; geschoren plekken zijn veel minder tastgevoelig. Dat pijngevoel en tastgevoel van verschillende receptoren uit langs verschillende banen naar het centrale zenuwstelsel worden geleid, blijkt uit het bestaan van toestanden, waarbij het pijngevoel is verdwenen (analgesie), doch het tastgevoel nog onveranderd bestaat.

Men kan dit bij zichzelf waarnemen, wanneer door langdurige druk op een zenuw een hand of voet zgn. „slaapt”. Deze zelfde toestand doet ons ook het grote gewicht der diepe sensibiliteit inzien, omdat bij de hier optredende tijdelijke verdwijning van het spier en peesgevoel onze oriëntatie over stand en beweging der „slapende” ledematen onmogelijk is gemaakt (met gesloten ogen).

Gevoelsgewaarwordingen der inwendige organen komen niet, of in een veel vager vorm tot bewustzijn; ook de plaats van het gevoel (pijn) geeft volstrekt niet altijd de plaats van het veroorzakende orgaan aan. Gevoelens, afkomstig van inwendige organen, worden dikwijls op dat gedeelte van de huid geprojecteerd, waarvan de gevoelszenuwen van hetzelfde ruggemergssegment afkomstig zijn. De aard van de gewaarwording is meestal pijngevoel; veel voorkomende oorzaken zijn langdurige samentrekkingen van onwillekeurig orgaanspierweefsel (zgn. kramp) of rekkingen van de, het orgaan omsluitende, kapselvliezen.

Tot de stoornissen in het gevoel behoren de gevoelloosheid (anaesthesie). Bij anaesthesie ook van de diepere delen wordt het spiergevoel zeer verzwakt en dit kan zeer ernstige gevolgen hebben, daar de waarschuwing, die de pijn ons geeft, bijv. bij het birmendringen van stof in het oog, vervalt; zo wordt ook het doorliggen van de huid bij ruggemergslijden door de ongevoeligheid der huid zeer in de hand gewerkt. Tegenover de gevoelloosheid staat de overgevoeligheid (hyperaesthesie), waarbij reeds lichte prikkels pijnlijke gewaarwordingen veroorzaken.

PROF. DR R. BRINKMAN.