Frans dichter en prozaschrijver (Tournay, Hautes-Pyrénées, 2 Dec. 1868 - Hasparren, Basses-Pyrénées, i Nov. 1938), onderging op het lyceum te Bordeaux de invloed van Bernardin de Saint Pierre en vooral van Rousseau. Zijn dichtertalent ontplooide zich, toen hij zich met zijn moeder had teruggetrokken in het stadje Orthez in de Pyreneeën.
Hier vond hij de inspiratie voor zijn ongekunstelde, simpele maar zuivere poëzie, welke ook naar de vorm was afgewend van de vaak esoterische kunst der symbolisten. In verband met de argeloosheid en natuurlijkheid van deze gedichten spreekt men wel van jammisme (een term door de dichter zelf gelanceerd in de Merc. de France, Mrt 1897). Eerst was zijn poëzie paganistisch georiënteerd, later bewust Katholiek (na zijn bekering in 1905), maar steeds met een sterk kosmisch accent. Niet altijd heeft Jammes een kinderlijke onnozelheid en een te zoete stichtelijkheid weten te vermijden. Ook zijn prozawerk is sterk lyrisch. De heldinnen uit zijn romans, van wie Clara d’Ellébeuse bijna tot een symbolische figuur is geworden, zijn de jonge meisjes uit de tijd der Romantiek, die te gronde gaan door de aanraking met een te ruwe werkelijkheid.
De invloed van Jammes, wiens werk niet minder sterk wordt bewonderd door een A. Gide dan door P. Claudel, is zeer groot. Van zijn L’Eglise habillée de Feuilles (1905) verscheen een Nederlandse vertaling door A. van Duinkerken: Kerk in bladergroen (1946).DR R. WIARDA
Bibl.: Poëzie: Six Sonnets (1891); Vers (1892, 1893, 1894); Un jour (1895); La Naissance du poète (1897); De l’Angelus de l'Aube à l’Angelus du Soir (1888-1897); Quatorze prières (1898); La jeune Fille nue (1899) ; Le Poète et l’Oiseau (1900), Le Deuil des Primevères (1898-1900); Le Triomphe de la Vie (1900-1901) ; Clairières dans le Ciel (1902-1906); Pensée des Jardins (1907); Poèmes mesurés (1908); Rayons de Miel, Eglogues (1908); Les Géorgiques Chrétiennes (1911-1912); La Vierge et les Sonnets (1919); Le Tombeau de Jean de la Fontaine (1921); Epitaphes (1921); Quatrains, 4 livres (1923-1925); Ma France poétique (1926); De tout temps à jamais (1935); Sources (1936). Romans: Clara d’Ellébeuse ou l’histoire d'une ancienne jeune fille (1899); Almaïde d’Etremont, ou l'histoire d’une jeune fille passionnée (1901); Le Roman du Lièvre (1903); Pomme d'Anis, ou l’histoire d'une jeune fille infirme (1904); Le Rosaire du Soleil (1918).
Essais, mémoires, etc.: Ma fille Bernadette (1910) ; Feuilles dans le vent (waarin het toneelstuk La Brebis égarée, 1914); Le poète rustique (1920) ; De l’Âge divin à l’Âge ingrat (1921); L’Amour, les Muses et la Chasse (1922); Les Nuits qui me chantent (1929); Leçons poétiques (1930); Variations sur un air français (1941); F. J. et V. Larbaud, Lettres inédites (Maastricht 1947) ; F. J. et André Gide: Corr. 1893-1938 (Paris 1948).
Lit.: E. Pilon, F. J. et le sentiment de la Nature (1908); J. v. Nijlen, F. J. (serie Fransche Kunst, Leiden 1918); W. Gutheil, F.
J. als Symbolist (Marburg 1932); A. Irsch, Die Themen der Lyrik von F. J. (Bonn 1935) ; H. Burkhardt, Natur und Heimat bei F. J. (1937); A. Bertschi, F.
J. (Neuchâtel 1938); A. Flory, F. J. (1941); R Mallet, F. J., sa vie, son œuvre et le jammisme (1947, 2 vol.).