Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

LEIDEN

betekenis & definitie

gemeente in Zuid-Holland, groot 1236 ha (vóór 1895 slechts 198 ha, bevattende het toentertijd door de stadsgracht besloten gebied), telt (1951) 90 670 inw., van wie 50 pct Prot., 27 pct R.K. en 23 pct onkerkelijken.

Ligging en verkeerswegen

Leiden vormt een kruispunt van spoor-, tram- en autobuslijnen. Door electrische spoorwegen bestaat er rechtstreekse verbinding met Amsterdam, Rotterdam en Utrecht. Met ’s-Gravenhage eiectrische tramverbindingen (over Wassenaar en Voorschoten), verder met Noordwijk aan Zee en Katwijk aan Zee frequente electrische tramdiensten, terwijl er busdiensten zijn met Haarlem, Haarlemmermeer, de Rijnstreek en Warmond (centrum van watersport); tevens is Leiden gelegen aan de scheepvaartverbinding Amsterdam - Rotterdam (Rijn- en Schiekanaal).

Bouwkundig karakter

Leiden is in oorsprong een langgerekte nederzetting aan de zuidzijde van de Oude Rijn langs de zgn. Hoge Rijndijk, waaraan de oplopende Breestraat nog herinnert. Hierdoor is een pleinvorming in de oude stad blijven ontbreken. Op het hoogste punt werd in de Middeleeuwen „der steede huus”,het stadhuis, gebouwd. De Rijn splitste zich van ouds enige km ten O. van Leiden, om in de nabijheid van het stadhuis weer samen te vloeien; van hier stroomde het water westwaarts langs het Galgewater, deels noordwaarts door de Mare naar het merendistrict. Op dit economisch belangrijke punt verrees de nog bestaande versterking, de burcht, een ca 12 m hoge heuvel, waarop zich een rondgaande zware muur bevindt. Vermoedelijk voor het oudste grafelijke gezag gebouwd, wordt hij in de kronieken voor het eerst vermeld op 1204. Via verschillende burggrafelijke families, o.a. Van Wassenaar, kwam hij door vererving in het Belgische geslacht De Ligne en werd in 1651 met de daaraan verbonden rechten door de stad Leiden gekocht. In de 17de en 18de eeuw was de burcht, op welks helling een doolhof en hertenkamp een attractie vormden, een belangrijk element in het Leidse gezelschapsleven. Het oude stadhuis is op 11 Febr. 1929 door brand tijdens een bijzonder strenge vorstperiode verwoest. Alleen de voorgevel kon worden behouden en werd, bij de bouw van het nieuwe raadhuis naar het plan van de architect G. J. Blaauw, gerestaureerd. Achter de vroeg 17de eeuwse gevel van Lieven de Key met de grote stoep en de oude beroemde opschriften, waaronder „Bewaer Heer Hollandt ende salicht Leyden”, verrees een moderne stadhuisbouw. Een belangrijk monument is het ’s-Gravensteen aan het Gerecht, gebouwd als grafelijke gevangenis; het eens daarbij gelegen grafelijke kasteel, waarin naar de overlevering Floris V werd geboren, is sedert eeuwen verdwenen. Verdere monumenten in het oude stadsdeel vormen het Rijnlandshuis aan de Breestraat, zetel van het hoogheemraadschap van Rijnland van 1598, naar ontwerp van Lieven de Key, en de Waag aan de Aalmarkt uit 1658, waarvan de gevelpartijen met zwaar natuursteen zijn bekleed en met beeldhouwwerk van Rombout Verhulst zijn opgeluisterd.

De oudste parochiekerk, de St Pieterskerk, is gewijd aan de schutspatroon van de stad (vandaar de sleutels in het stadswapen); zij werd in 1121 door bisschop Godebald ingewijd. Zoals de kerk zich thans vertoont, stamt zij uit de 2de helft der 14de eeuw. De toren aan de westzijde is in 1511 ingestort en niet herbouwd. Het kerkgebouw, sedert 1572 voor de Hervormde eredienst in gebruik, is één der fraaiste boven de rivieren. Het meet inwendig 81 m; het dwarsschip 56 m. In de kerk vindt men o.a. een wit-marmeren gedenkteken voor Johan a Kerchove door Rombout Verhuist, van 1663, Laatgothische preekstoel van ca 1525; in het middenkoor verschillende goedbewaarde monumentale grafzerken.

Voor het zich over de stroom ontwikkelende Leiden verrees op het zgn. Hogeland de Hooglandse of St Pancraskerk, eveneens sedert de Hervorming Protestants kerkgebouw. Deze i4de-eeuwse kerk, die iets minder monumentaal aandoet dan de St Pieterskerk, bevat o.a. het grafmonument voor burgemeester Pieter Adr.zoon van der Werff. Aan de Mare ligt de als Hervormd bedehuis gebouwde Marekerk, ontwerp van de Leidse stadsarchitect Arent van ’s-Gravensande, uit het midden der 17de eeuw, met achthoekige plattegrond, hoog opgaande middenruimte, waarvan de koepel een apart accent aan het stadssilhouet geeft. Het Leidse stadsbeeld boeit op verschillende plaatsen nog steeds, alle dempingen van grachten ten spijt en heeft verwantschap met dat van steden als Delft, Gouda e.a. Merkwaardig zijn verschillende van de talrijke hofjes.

Culturele instellingen

De Universiteit aan het Rapenburg, op 8 Febr. 1575 ingewijd en gesticht op instigatie van prins Willem van Oranje door de Staten van Holland en Zeeland, is een waardige beloning geworden voor het moedige gedrag der bevolking tijdens het beleg (z geschiedenis hierna), hoewel zij niet als zodanig was bedoeld of toegezegd. Zij was oorspronkelijk gevestigd in het vrijgekomen St Barbaraklooster aan het Rapenburg vlak bij de Breestraat, doch de behoefte dit gebouw voor Prinsenhof te bestemmen deed de Universiteit spoedig verhuizen, in 1581, naar het klooster der Witte Nonnen. In deze kloosterkerk met de latere nevengebouwen is nog steeds de Universiteit gevestigd. De talrijke laboratoria enz. zijn elders verrezen.

De Universiteit telt (1950/51) ruim 4300 ingeschreven studenten, waarvan volgens de laatste gegevens 85 pct geen nevenarbeid verricht; 60 pct woont op kamers, 30 pct is spoorstudent en 10 pct houdt eigen woning of woont bij ouders.

Op 25 Nov. 1940 gelastte de rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied de ontheffing van een aantal Joodse hoogleraren, onder wie prof. mr E. M. Meijers, en docenten van hun functie. Protesten van de decanen der faculteiten, waaronder in het bijzonder die van de hoogleraar in de rechtswetenschap prof. mr P. R. Cleveringa moet worden genoemd, leidden tot een algemene studentenstaking, waarop op de 27ste Nov. de Leidse universiteit door de bezettende macht gesloten werd verklaard.

Na de bevrijding in 1945 werd een stichting in het leven geroepen: „Pro Civitate Academica Lugduno Batavo”, waarin alle geledingen der universitaire gemeenschap, bestuurderen, hoogleraren, leden van de wetenschappelijke staf en studenten vertegenwoordigd zijn. Deze stichting behartigt de gezamenlijke belangen der universitaire gemeenschap, waartoe een vertegenwoordigend lichaam, het Consilium, maandelijks bijeenkomt.

Lit.: M. Siegenbeek, Gesch. der LeidscheHoogeschool 1575-1826 (1829); Album studiosorum Academiae Lugduno Batavae 1575-1875 (Hagae com. 1875); Bronnen tot de gesch. der Leidsche Universiteit, 1874-1911, uitg. d. P. C. Molhuysen, 7 dln (1913-1924); Album Studiosorum Academiae Lugd. Bat. 1875-1925. C. A. S. v. Heukelom, Album scholasticum (1941).

Nauw verbonden met de Universiteit zijn o.a. de Universiteitsbibliotheek, mede aan het Rapenburg, laatstelijk in 1920 geheel vernieuwd.

Het aantal werken bedraagt ca i millioen, waarvan 14 000 handschriften. Van deze laatste betreffen ruim 9000 de Oosterse talen (het zgn. Legatum Warnerianum); voorts ca 40 000 aardrijkskundige kaarten, 20 000 prenten, benevens alle mogelijkc sterrenkundige en maritieme kaarten; 3600 tijdschriften kunnen worden geraadpleegd. De voornaamste in bruikleen gegeven bibliotheken zijn: die van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, opgericht in 1766, de bibliotheek van het Remonstrants seminarium en de bibliotheek der instelling voor Hoger Onderwijs der Nederlands Hervormde Kerk.

Lit.: P. G. Molhuysen, Gesch. der Univ. Bibl. te Leiden (Leiden 1905)

Onmiddellijk achter het Academiegebouw bevindt zich de bekende Hortus Botanicus (1587), steeds op dezelfde plaats gebleven, met de beroemde Victoria-Regiakas en het Herbarium (Nonnensteeg 1); voorts in de nabijheid de „Clusiustuin”. Grenzend aan de Hortus treft men de Sterrenwacht aan, gelegen op één van de vroegere bolwerken. Aan het verlengde van het Rapenburg, Steenschuur geheten, het Kamerlingh Onneslaboratorium, waar door de hoogleraar van die naam en diens opvolger prof. Keesom baanbrekend werk op het gebied der koude temperaturen is verricht. Voorts aan het Rapenburg nog het Rijksmuseum van Oudheden met onlangs gerestaureerde gevel en nieuw ingerichte Aegyptologische afdeling. In de onmiddellijke nabijheid de Bibliotheca Thysiana (Rapenburg 25), in 1655 gesticht krachtens testament van de twee jaren daarvoor op jonge leeftijd overleden advocaat en bibliophiel Johannes Thysius.

Aan de Oude Singel staat het stedelijk museum de Lakenhal, ingericht in 1869-1874 in de voormalige lakenhal voor de textielnijverheid. Het gebouw dateert van 1640. Het museum houdt monumenten van stadshistorie in, zeer belangrijke collecties schilderijen (drieluik van Corn. Engebrechtsz., Lucas van Leyden, Rembrandt, Jan Steen, Gerard Dou, Van Mieris), stadszilver, glas- en andere kunstnijverheid en stijlkamers.

Zeer belangrijk is ook het Rijksmuseum voor Volkenkunde, sedert 1936 voorbeeldig ingericht in het voormalig Academisch Ziekenhuis dat hiervoor werd verbouwd. Aansluitend daarbij het beroemde Instituut Kern en het Sinologisch Instituut, beide particuliere instellingen, resp. als studiecentrum voor Indische archaeologie en voor taal en cultuur van het Verre Oosten, nauw verbonden met de Rijksuniversiteit.

Handel en industrie

Leiden is te typeren als een stad van arbeiders en studenten. In de voornaamste bedrijfsklasse (metaalnijverheid) werkt ruim 23 pct van de arbeidende bevolking; in de textielnijverheid 14 pct. Wereldbekend is de grafische industrie (Oosterse drukken). De Leidse industrie zetelt voor een belangrijk deel in de oude binnenstad.

Geschiedenis

Leiden is één der oudste steden van Nederland, al mogen wij het zeker niet voortgekomen noemen uit het Romeinse Lugdunum Batavorum, dat men elders moet zoeken. De ontwikkeling der stad moet hebben plaatsgehad tussen ca 1200 en ca 1250, daar op 19 Dec. 1266 de verlening van stadsrechten en de bevestiging van oude privileges door Floris V plaatsvonden. Als Hollandse stad was Leiden een plaats van betekenis door de belangrijke lakennijverheid, die reeds vroeg uit de zuidelijke gewesten is overgekomen en er tot ontwikkeling kwam. In de Hoekse en Kabeljauwse twisten nam de stad eerst aan de zijde der laatstgenoemde, daarna aan de kant der eerstgenoemde partij deel. In 1420 nam Jan van Beieren de stad met behulp van het ontevreden deel der burgerij in. Onder Philips de Goede verkreeg de stad de bestuursformatie, die zij tot de Franse Revolutie zou houden. De herhaalde partijstrijd, o.a. in 1481, waarin ook Leiden was gewikkeld, maakte dat de vnl. op de textielnijverheid steunende welvaart op het einde der 15de eeuw begon te kwijnen. Nadat in 1572 de Hervormden de macht hadden gekregen en de stad zich tegen de Spaanse tyrannie verklaarde, legerde don Frederik zich in het najaar van 1573 rond de stad om haar tot overgave te dwingen. In Apr. d.a.v. werd hij genoodzaakt het beleg ten gevolge van de inval van graaf Lodewijk van Nassau van Duitsland uit op te breken. Aan de raad van prins Willem van Oranje om met het oog op een mogelijk volgend beleg tijdig mondvoorraad en versterkingen met troepen in te nemen, gaf de Leidse magistraat geen gehoor, zodat, toen inderdaad in Mei 1574 de vijand terugkeerde, de kansen zich slecht lieten aanzien, te meer daar zich al spoedig gebrek aan leeftocht deed gevoelen. Hiermede bekend, oordeelde Spaanse bevelhebber Valdez het geraden zijn troepen te sparen en geen bestormingen te ondernemen, zeker er van dat de tijd voor hem zou werken. Door de opeenhoping van de bevolking in de oude stad, door bedorven eetwaar, slecht drinkwater en anderszins brak tot overvloed van ramp de pest uit. Ondermijnend werkte verder de aandrang, aanvankelijk stil, van het katholiek gebleven deel der bevolking, dat numeratief misschien de meerderheid had, om met de Spanjaarden onderhandelingen omtrent de overgave te openen. Het is vnl. aan het bekende driemanschap: Jan van Hout, secretaris der stad, Pieter Adriaanszoon van der Werff, presiderend burgemeester, en jonker Jan van der Does, heer van Noordwijk, te danken geweest, dat de Hervormde partij eensgezind en standvastig bleef en van dag op dag uitzag naar het welslagen van de door de prins van Oranje van uit Delft beraamde ontzetpogingen. Lange tijd bracht de bij Rotterdam ingelaten watermassa door de ongunstige wind geen uitkomst; eerst op het allerkritiekste ogenblik, toen alle leeftocht verbruikt was en de dagen konden worden geteld, dat de uitgehongerde bezetting nog stand kon houden, sloeg de wind plotseling om en dreef de watergolven in de richting van Leiden. In de nacht van 2 op 3 Oct. was Valdez genoodzaakt hals over kop het beleg op te breken en daarop konden de platboomde schuiten der Watergeuzen de stad naderen en binnenkomen met het eerste voedsel. Het te gretig nuttigen hiervan heeft menigeen met de dood moeten bekopen. Ter herinnering aan dit ontzet, dat een grote morele uitwerking in de verdere strijd tegen Spanje heeft gehad, vindt jaarlijks de 3-Oct.-viering met uitdeling van haring en wittebrood, het eerste binnengebrachte voedsel, plaats. Een derde deel der bevolking was tijdens het beleg ten gevolge van de doorgestane ontberingen gestorven.

Een opmerkelijke opbloei viel hierna te constateren, vnl. op het terrein der lakenindustrie. Uit alle landstreken, doch meest uit de zuidelijke provinciën, vestigden zich ondernemers en werklieden in Leiden, zodat ca 1650 het inwonertal binnen de stadswallen ca 100 000 beliep, waardoor de stad, na Amsterdam, de tweede stad van Holland werd. In de 18de eeuw geraakte de lakenindustrie in verval. Tot haar vroegere hoogte heeft zij zich, hoewel zij nog steeds belangrijk is, niet meer kunnen verheffen.

MR R. VAN ROYEN

Lit.: J. J. Orlers, Beschrijvinge der stad L. (Leyden 1614, 2de dr. 1641, 3de dr. 1781); F. v. Mieris, Beschrijving der stad L., 3 dln (Leyden 1762-1784); Oude gebouwen te L. (1907); N. W. Posthumus, De gesch. v. d. Leidsche lakenindustrie, 3 dln (19081939); FJ Blok, Gesch. ener Holl. stad, 4 dln (1910-1918); G. L. Driessen, Kroniek der stad Leiden (’s-Gravenhage 1937); L. A. J. Roozen: Dit is Leiden (1941); H. v. Oerle, Oud L. (Amsterdam 1943. Heemschut-serie 37): E. H. ter Kuile, Monumenten van Geschiedenis en Kunst in Leiden. Geïll. beschrijving, uitgegeven van wege de rijkscommissie voor de Monumentenzorg, dl VII (1944); M. G. Verwey, L. in bezettingstijd. Herinneringen van een gemeentebestuurder (Leiden 1946) en de daarin aangehaalde werken. Periodiek: Jaarboekje voor de geschiedenis en oudheidkunde v. L. (1904 - thans).