(van Duits: Romantik; vgl. Fr.: Romantisme, Eng.: Romanticism, Ital.: Romanticismo) heet een beweging van denken en kunst, dus een cultuurbeweging, die uit oudere bronnen ontsproten, literaire vorm aannam in de 18de eeuw en via zeer verschillende manifestaties zich allengs overmachtig over geheel Europa uitstrekte in de 19de eeuw en voortleeft tot in de 20ste.
Begripsinhoud
Etymologisch komt de naam van het Engels: romance, dat aanvankelijk (13de-14de eeuw) gebezigd werd voor een dichterlijke vertelling, later (16de eeuw) voor een echte „roman”. Als begrip duidde het hiervan afgeleide bijv. naamw. romantic aan iets dat „poëtisch”, dus „afwijkend van de realiteit” was, en deze betekenis werd nog ironisch geaccentueerd indien in dat „afwijkend van de realiteit” meespeelden een bijzondere gevoeligheid van gemoed en heftige voorkeur voor de fantastische en liefst zo ongemeen mogelijk gedachte natuur. De volgers van deze nieuwe stroming kwam het voor dat de Middeleeuwen, totdien slecht bekend en gering-geschat, beter dan het oude classicisme beantwoordden aan de door een nieuwe kunst begeerde doeleinden, en zo kreeg het woord romantic de zin van tegenstelling tot het antieke en klassieke. Gerstenberg, gevolgd door Wieland en Herder, paste in Duitsland een dusdanige antithese toe bij het verklaren van het woord „Romantik”; Novalis gaf er op deze basis een eerste definitie van.
De beweging werd dadelijk zó verwikkeld en greep zoveel diverse delen van het geestelijke en practische leven der mensheid aan, dat het lastig bleek ze te dwingen in de kring van een technische definitie. Dit is natuurlijk; want het betreft hier noch een filosofisch of doctrinair systeem noch een aesthetiek, welke op een gemeenschappelijke noemer zouden zijn te brengen: het betreft daarentegen, juist zoals in het geval van de Renaissance, een „wijze van voelen” die zich vertolkt in een wijze van denken, dichten, leven, rijk aan duizend facetten die men kan bestuderen in haar oorsprongen, manifestaties en reflexen, maar niet volstrekt afdoend definiërend vastleggen.
Tijd
Even lastig is het bepalen van de chronologische grenzen er van. Wie in de Romantiek een element ziet, eigen aan de menselijke ziel van elke tijd, ontwijkt de taak die grenzen te bepalen; anderen vinden deze, verstandiger, in termen van „a quo ad quem”, dus naspeurbaar voor iedere „school” die van de Romantiek haar vlag heeft gemaakt. In Duitsland prefereert men als begindatum 1797, het jaar waarin het Athenäum werd uitgegeven; in Engeland 1798, datum waarop het programma toegevoegd aan de Lyrical Ballads (uitg. d. Wordsworth en Coleridge) in druk verscheen; in Frankrijk 1813, toen de vertaling van de Cours de littérature dramatique naar de Duitser A. W. Schlegel en Mme de Staël’s De l’Allemagne het publiek bereikten; in Italië 1816, toen G. Berchet ’s Lettera semiseria di Grisostomo n.a.v. de vertaling der twee balladen van Bürger, Lenore en Der Wilde Jäger, het licht zag.
Perioden
Onder de verschillende classificaties van de Romantiek als literair verschijnsel geniet nog altijd die van E. Seillière uit 1927 groot gezag: 1. generatie van het „mysticisme passionnel” (1800-’30);
2. die van de liberale en sociale Romantiek (1830-’50);
3. die van het aesthetisch mysticisme en realisme (1850-’80);
4. die van het nationaal mysticisme (1880-1900), waarbij dan thans de Romantiek van de generaties tussen de beide Wereldoorlogen en van die na Wereldoorlog II zijn te voegen. Het is echter zeer moeilijk deze indeling rigoureus op het verschijnsel toe te passen voor àlle landen en voor àlle opeenvolgende perioden in elk daarvan.
Veel is geschreven, en met tegenstrijdige resultaten, n.a.v. de onderzoekingen naar de voorlopers van de Romantiek in Engeland, Frankrijk en Italië. Terwijl de meesten steeds van oordeel bleven dat de beweging in Duitsland haar oudste bronnen heeft — en, wat zeker is, aldaar snel haar grootste vitaliteit bereikte, met als gevolg haar spoedige en krachtige verbreiding over heel Europa — heeft speciaal de Germanist J. G. Robertson, professor te Londen, overtuigend het bestaan van duidelijk „praeromantische” aesthetische theorieën, d.w.z. bronnen voor de romantische beweging, in de Italiaanse letteren aangetoond geruime tijd vóórdat zulke theorieën met de zgn. Zwitserse Aufklärer (Bodmer, Breitinger) in het Duitse taalgebied opkwamen, nl. reeds in het derde kwart der 17de eeuw.
Duitsland
In ieder geval dwaalt men, zo men uit het feit dat het hoogste punt der Romantiek in Duitsland heeft gelegen wil opmaken, dat de gehele Europese Romantiek van essentieel Duitse aard is. Juist is alleen, dat in de Duitstalige landen factoren van ethos en ras en het historisch klimaat een meer geschikt terrein schiepen voor deze geestesbeweging. Diverse elementen bereidden er deze voor: verlangen naar volledige autonomie t.o. alle traditionele regels (Aristoteles, Cicero, enz.) en tevens t.o. het Franse classicisme, dat ook om politieke redenen slecht gezien was; de overtuiging van de rechten der fantasie over elke nieuwe kunstschepping; een opvatting van poëzie dichter staand bij het leven.
De periode van Sturm und Drang stond peet over haar geboorte (1760-’85, naam naar Max Klinger’s drama, voornaamste werken: Prometheus, Werther en Urfaust van Goethe), maar al vormt deze er een eerste phase of aspect van, zij is geenszins de Duitse Romantiek. De Franse Revolutie beïnvloedde de evolutie van deze laatste in niet geringe mate: Goethe kon onmogelijk de ogen sluiten voor een juist-verdeeld licht van classiciteit, en de na-Kantiaanse filosofie gaf een meer practische zin aan het naïeve dynamisme van de Stürmer. Zo krijgt men de „eerste Romantiek”: Novalis, Fr. Schlegel, Schleiermacher, Schelling, Hegel, stellen haar filosofie op basis van het bewustzijn der geestelijke vrijheid en het idealisme, waardoor de aesthetica haast een mystiek wordt, en voorloopster van de principes der moderne aesthetiek.
Juist in die tijd versterkt zich er in het element van nationalistisch gevoel (de Duitse strijd tegen de kolos Napoleon; Fichte, Gentz, v. Arnim, Arndt, Körner enz., de Grimms en hun volkssprookjes, Arnim’s en Brentano’s volksliederen, philologische en germanistische studiën, ongekende belangstelling voor de geschiedschrijving die in menig opzicht een waarmerk der Romantiek is). Anderzijds mankeerde het niet aan dissidenten (Kerner, Uhland, Eichendorff), die naar de droom, d.w.z. de primitieve aspiraties van de geest terug wilden, terwijl anderen in motieven van fataliteit, mystische sensualiteit en metapsychisme vervielen (Werner, E. Th. A. Hoffmann e.a.).
Alleen de evenwichtige harmonie van Goethe’s genie wist de tussen uitersten wankelende Romantiek tot haar simpelste en echtste substantie terug te brengen. Vandaar het laatste deel van Faust. Tegen die serene opvatting van Goethe revolteerden dan later de mannen van het „Junge Deutschland” en, apart, Heine.
Aan de ontwikkeling der Romantiek in Duitsland is wel het duidelijkst gedemonstreerd (hoewel deze facet weer absoluut niet alleen voor Duitsland geldt), dat de Romantiek geestelijk de breuk betekent of minstens inluidt met het internationale ruilverkeer op geestesgebied, waarvan de 18de, de Verlichtingseeuw, het vruchtbare tijdperk was geweest. Zij maakt van de 19de eeuw, parallel met de ontwikkeling op puur politiek-historisch terrein, bij uitstek de eeuw der nationaliteiten en bijgevolg van het groeistadium der nationalismen, hoewel zij ook met haar anticlassicistische en in wezen antirealistische tendenzen een uiterst individualisme in denken en kunst schijnt te hebben bevorderd, dat met de idee „natie” moeilijk te verenigen is.
Engeland
Veel minder springt dit in het oog t.a.v. de Romantiek in Engeland. Daar waren de eerste manifestaties der Romantiek in de 18de eeuw de nacht- en kerkhofpoëzie (Young, Gray), de „gothical” van Walpole en Beckford, de fantastische van de Ossian, de folkloristische op oude Keltische en Anglische thema’s, de aesthetica van Burke en de filosofische critiek van Shaftesbury. Maar hierna breidde de beweging zich weldra uit tot alle kunst en het gehele leven, met een geheel ander karakter dan de Duitse, nl. met het overwicht van de „realiteit” als oogmerk van iedere uitbeelding in kunst. De afwijkingen hiervan, zo bijv. het werk der Lake Poets (Wordsworth, Coleridge, Southey) en de balladen van Scott hebben alleen een coloristische betekenis. Daarentegen wordt de rauwheid van de „reality” verzacht door het geliefde sprookjesachtige, folkloristische en avontuurlijke element (Radcliffe), dat vervolgens ook in de historische roman van Walter Scott binnendringt.
Politiek gezien, moest het romantische levensgevoel wel botsen tegen het formalistisch conservatisme van de leidende Engelse kringen. Vandaar de vrijwillige ballingschap van malcontenten als Byron, Shelley e.a. en het type van de rebelse held dat zij schiepen, een personage tussen het epische en lyrische in, dat door zijn welbewuste strijd tegen de verstikkers der vrije menselijke expansie, door zijn weifeling tussen mysticisme en atheïsme en door het aesthetisme van zijn gehele spirituele leven het toonbeeld werd van een groot deel der opvolgende eeuw, ook bij de Romaanse volken.
Frankrijk
De Franse Romantiek is haast geheel gedrenkt in de Duitse, zonder evenwel dat de Franse ziel er zichzelf ook maar een moment in is kwijtgeraakt. Frankrijk maakte van de Duitse Romantiek slechts dat deel tot het zijne dat het het meest aan zijn eigen wezen aangepast achtte, zoals blijkt uit de op zijn letterkunde uitgeoefende invloed van A. W. Schlegel’s Vorlesungen über dram. Kunst u. Literatur (hierboven reeds met de titel der Franse vertaling, 1813, geciteerd).
Daar overigens in beide landen tegelijk zich bepaalde problemen betreffende het sociale en geestesleven stelden en verder ontwikkelden, was het natuurlijk dat bij beide parallel liepen sommige fundamentele romantische verschijnselen. Zo bijv. de noodzaak om vele dingen in de wereld een nieuw beslag te geven, het bewustzijn van het individualisme, de erkenning van de natuur als springbron van iedere scheppende kracht, het op een afstand houden van het „koude” en onbruikbaar geworden classicisme, de onmiddellijkheid der betrekkingen tussen kunst en leven, de verruiming van de rechten der fantasie, de mede patriottische functie van de poëzie, het élan naar al wat transcendent is, enz.
Maar anders dan in Duitsland entten deze nieuwe ideeën zich op de levende realiteit van het heden. Zo nam de erkenning van de religie als constituerende kracht van het leven (Chateaubriand’s Génie du Christianisme), zowel in het sociale als in het artistieke aspect van dat leven, in Frankrijk de vorm aan van een directe interessering bij problemen zoals de betrekkingen tussen Kerk en Staat, tussen het dogmatisme en de wetenschappelijke ontdekkingen en sociale verwervingen, zelfs als zij utopisch getint waren (Ballanche, Saint-Simon). En eveneens verleende de Franse Romantiek nieuwe kracht aan de revolutionnaire ideestellingen, die leken ten onder te moeten gaan onder Napoleon en in de Restauratie, maar die integendeel iets voedden dat leek op de Duitse „Volksgeist”, nl. de beschouwing van het volk als eeuwige factor van beschaving. Dit gaf weer het aanschijn aan een rijke politieke en lyrische „volksliteratuur” en aan een haast messianistische opvatting omtrent de poëzie in het algemeen. Victor Hugo verenigt in zich alle karaktertrekken van die periode; als achtergrond van het tableau dient de Juli-revolutie van 1830, die de burgerij aan de macht bracht.
Maar zoals uit iedere realiteit de droom opbloeit, zo sproot uit de geslaagde enting van de Romantiek op het realistisch terrein in Frankrijk de „Byroniaanse” melancholie van het gedroomde en onbevredigde voort: typisch hiervoor De Musset, in mindere mate Alfr. de Vigny; veelbetekenende definitie: „le mal du siècle”. Maar dat alles ontnam aan de Franse romantische literatuur geenszins de cultus voor de elegante en bezonnen vorm — in tegenstelling tot het voor de Duitse Romantiek zo typerende „on-affe”, ongeacheveerde—, noch de liefde tot redenering en overdenking zelfs tegenover de meest fantastische en passionele situaties, noch de fijnheid der introspectieve analyse en de uiterste zorgvuldigheid van het weergevend realisme. Stendhal, Balzac, Sainte-Beuve zijn wel de corypheeën van die stabiele kwaliteiten van de kunst der Franse romantische periode.
Italië
kende een zeer lange prae-romantische aanloopperiode (zie hierboven sub Perioden) tot ca 1800, en een betrekkelijk korte, hevige romantische bloeitijd, beginnend 1816 (zie hierboven sub Tijd), in wezen niet ongelijk aan de Duitse, en met een snelle verslapping en ontaarding na de mislukte revolutiepoging van 1848 en een onbeduidende nabloei na de eenwording des lands, d.w.z. na 1860. De prae-romantiek had hier een dubbel aspect: revolte tegen het massaal geïmporteerd Cartesianisme (nl. met de filosofie van Giamb. Vico, haast een voorloopster van Hegel’s idealisme) en tegen het materialisme van Gassendi; anderzijds een drang naar eenvoud en naar de natuur à la Rousseau (zie academie, Italië: Arcadia) dus tegen de klassieke en clericale rhetoriek. Terwijl Voltaire en de „Encyclopédistes” op het verbrokkelde schiereiland grote aanhang vonden, proclameerden tal van schrijvers (Baretti, Bettinelli, Bertóla, Cesarotti) de noodzaak van kennis en overneming der nieuwe Engelse en Duitse kunstformules. Met Alfieri (1749-1803) nam deze prae-romantiek reeds totale romantische vormen aan: verwerping van het onnationale en van alle imitatie, verheerlijking van eigen genie, tevens bundeling der energieën voor een nationale verheffing en herleving.
Na het classicistisch intermezzo der Napoleonaera brak zich dan met kracht de èchte Romantiek baan (deels aan Duitsland gespiegeld), echter met twee nevendoeleinden. Enerzijds: het verbinden der Romantische beginselen aan de inheemse, Katholieke traditie, anderzijds het in dienst stellen van de geestesbeweging van de Romantiek aan de politieke beweging van het Risorgimento. Op vele wijzen, soms bepaald klassiek naar vorm (Foscolo, Manzoni) maar steeds romantisch naar inhoud — vooral in de historische roman, de patriottische tragedie — werd dit verwerkelijkt. Echter putte de literair-geestelijke Romantiek, hoewel verscheiden meesterwerken rijk, zich uit in deze onderwerping aan het politieke oogmerk, dat overigens toen wel alles-overheersend móést zijn.
Ongewoon vroeg doen dan ook, onder de nabloeisels van de Romantiek door, naturalisme (het zgn. Verisme) en realisme hun intrede. De grenslijn tussen de Romantiek en de reactie daarop verloopt dwars door het œuvre van de eerste dichter van het Verenigd Italië, Giosuè Carducci.
Nederlanden
De stroming van de Romantiek kwam in de toenmalige Nederlanden in een geestelijk laagland terecht: zij vloeide er trager, en langer uit. In Noord-Nederland openbaart zij zich ca 1775 (Rhijnvis Feith, Bellamy, Wolff en Deken). Een eigen karakter zal zij in de poëzie niet verkrijgen: oorzaak zijn Feith’s onnatuur en Bilderdijk’s tweeslachtigheid. Wat bij de laatstgenoemde tot pathos werd, bleef op noodlottige wijze voorbeeld. In het proza bleek de Romantiek evenwel vruchtbaar: de eerste Nederlandse roman (Sara Burgerhart, 1782), de eerste historische roman van Europa (Loosjes’ Maurits Lijnslager, 1808). Na 1830 komt de Romantiek zelfs tot bloei in het ironisch realisme van Beets e.a. en in de historische roman (Conscience, Van Lennep, Bosboom-Toussaint).
In Z.-Nederland geeft zij de stoot tot een belangrijke philologische bedrijvigheid (Willems) en tot de herleving van de letteren (Ledeganck, Van Duyse). Typisch en waardevol is de stroming van nationaal-culturele didactiek die begint met Potgieter en waarin zelfs de poëtische creatie een hoge bijbedoeling heeft (J. Alberdingk Thijm); hieraan is Multatuli het meest verwant. Eerst de Beweging van Tachtig (poëtisch aansluitend bij Keats) zal het einde van de Romantiek in Nederland inluiden, nog niet ze te niet doen.
Het heden
Bestaat er thans een Romantiek? Zelfs zonder met begrippen als post-, neo-Romantiek e.d. te goochelen, is het antwoord: Ja. En wel uit twee oogpunten. Vooreerst wegens de universaliteit van de tendenzen van de Romantiek (verlangen naar het oneindige, gevoeligheid, universele angst of twijfel) en nog eens apart wegens het actuele stadium van het phenomeen, nl. het actief en energiek individualisme (Seillière’s „impérialisme”) dat wij in onze dagen terugvinden in alle autoritaire regimes en in het „dynamisme” dat sinds Wereldoorlog I met meer of minder onzalig gevolg in vele landen verkondigd werd, en ten dele nog wordt.
In feite is opnieuw het principe verschenen van de autonomie van het individu, gecorrigeerd door het besef van de volle beheersing over zichzelf en door dat van de superioriteit van de nationale staat (of zelfs internationale maar partiële statenstructuur) waartoe het behoort. De oude Romantiek heeft voor een deel het aspect aangenomen van de fascistische en nazistische „mystiek” en van nog andere mystieken; maar ook waar zij niet nationalistisch gedeformeerd en gehypertropheerd is, heeft zij haar nawerking — of her-werking — in de natuurlijke neiging van lang niet altijd de minst begaafden naar het irrationele, het vreemde, fantastische, het „romantic”, dat men trouwens onverpoosd in alle uitingen van kunst, letteren, massavermaak (film!) en staatkunde blijft tegenkomen.
Voor verdere kunstuitingen geïnspireerd door de idealen en gedachtengangen der Romantiek worde hier verwezen naar de artikelen Beeldende Kunst (schilder-, beeldhouw-, bouwkunst enz.) zomede Muziek, te vinden onder de diverse landen en in de 19de eeuw. Zo vindt men bijv. Duitse Romantische muziek onder Duitsland, muziek: negentiende eeuw, en voor- of na verschijnselen uiteraard onder de vorige resp. volgende eeuw.
DR MR H. VAN DEN BERGH
Lit.:
(Algemeen) C. E. Vaughan, The Romantic Revolt (1907); A. Tumarkin, Die rom. Weltanschauung (1920); G. Salomon, Das Mittelalter als Ideal der R. (1922); G.
Brom, Barok en Romantiek (1923); L. Reynaud, Le romantisme. Ses origines anglogermaniques (Paris, 1926); P. Van Tieghem, Le Préromantisme, 2 vols (Par. 1924-’30); Rev. de litt. comp., dl. VIII (janv.-mars 1927); Rev. d’hist. litt. de la France, dl XXXIV (avril 1927); E. Seillière, Pour le Centenaire du Romantisme: un examen de conscience (Par. 1927, fundamenteel); W.
Dilthey, Das Erlebnis u. die Dichtung (1929); B.Croce, Stor. d’Europa nel sec. XIX (Bari 1932), cap. 3; Romanticism. A Symposion, in Publ. Mod. Lang. Ass.
Am., dl LV (1940); G. Stuiveling, Wat is Romantiek?, in De Nieuwe Taalg. dl 35 (1941), 321-4; J. P. van Praag, De R., in De Nw Stem dl II (1947), 725-38; D. G. James, The Romantic Comedy (Lnd. 1948); Aspecten v. d. Rom. Zes lezingen (’s-Hage 1951).
(Politiek) Carl Schmitt, Polit. Romantik (1925)
(Duitsland); R. Haym, Die romant. Schule (1928); A. Farinelli, Il Rom. in Germania (Bari 1923); O. Walzel, Dtsche Romantik (beknopt, zeer goed, 1918); J. Petersen, Wesensbestimmung der dtsch.
R. (1926); Ricarda Huch, Die R., 2 dln (1930, herdr. v. Die Blütezeitd. R. 1899, en Ausbreitung u. Verfall d. R. 1902); Sergio Lupi, Il Romant. tedesco (Firenze 1933); P. Kluckhohn Das Ideengut d. dtsch.
Romantik (1942); Fr. Strich, Dtsche Klassik u. R. (1922, 4 Aufl. 1949).
(Engeland) F. Oliviero, Studi sul Romanticismo inglese (Bari 1914); Henry A. Beers, A History of Engl. Rom. in the 18th Cent. (1926); A. Zanco, Storia del R. inglese (Messina 1940); E. Lerario, Inizi romantici in Europa e il Preromanticismo inglese (Firenze 1941, m. bibl.). (Frankrijk) P. van Tieghem, Le mouvement romantique (Paris 1923); F.
Baldensperger, Sensibilité musicale et romantisme (Paris 1926); M. Souriau, Hist. du romantisme en France (3 dln, 1927); P. Lasserre, Le romantisme franç. (Paris 1931, critisch).
(Italië) J. G. Robertson, Studies in the Genesis of Rom. Theory i.t. 18th Cent. (Cambridge 1923, over Praeromantisme); A. Pellizzari, Classicismo e Rom. nella lett. dell’800 (1935); C. Calcaterra, Il primo nostro romanticismo (Bologna 1937); H. van den Bergh, Romanticismo en Risorgimento (Openb. les, Amsterdam 1952).
(Moderne romantiek) F. Flora, Dal Rom. al Futurismo (Milano 1925); R. Vinciguerra, Romanticismo, discussioni attuali (Bari 1947, belangr.); W. Binni, in Leonardo (1937), 238 vgg.
(Nederland) J. Prinsen, Multatuli en de R. (1909); idem, Van Lessing tot Vosmaer (De Gids 1911).
(Schilderkunst) D. L. Rosenthal, La peinture romantique (1900); Idem, Du romantisme au réalisme (1914).
(Muziek) D. G. Mason, The Romantic Composers (1924); A. Einstein, Music in the Romantic Era (1947, Ital. bewerk. Firenze 1952), en onder de diverse landen, lit. opg. bij Muziek.