Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Accent

betekenis & definitie

(1 taalkunde) is de naam waarmee men in de taalkunde de verschillen in duur. toonhoogte en toonsterkte aanduidt en wordt eveneens gebruikt voor accentteken. Als deze verschillen de klanken van de lettergreep tegenover elkaar onderscheiden, spreekt men van het syllabisch of lettergreepaccent.

Zo draagt in het Nederlands de vocaal het accent van de lettergreep. Van woordaccent spreekt men, wanneer het de verhouding van de ene lettergreep tot de andere bepaalt. In het Nederlands bijv. krijgt in vele woorden de stamlettergreep het accent. Onderscheidt het accent verschillende woorden of woordgroepen in een zin, dan spreekt men van zinsaccent.De verschillen in duur worden wel aangeduid met de naam quantiteitsaccent. Het verdient aanbeveling deze verschijnselen niet onder de naam accent te brengen, maar eenvoudig van quantiteit te spreken. Bij de bestudering der quantiteit gebruikt men de termen lang, kort en gradaties daarvan, die een relatieve, niet een absolute betekenis hebben. In de phonologie bezigt men voor polytonische talen als lengte-eenheid de more (Latijn: mora). Dit is de — relatieve — duur van de korte vocaal; de lange heeft twee moren. Op het quantiteitsverschil berustte het rhythme van de Indo-Europese taal. Deze had lange en korte klinkers. Men treft dit principe nog aan in de metriek van het Oudindische, Griekse en Latijnse vers. De lengte kon een eigenschap zijn van één klank (een lange klinker of tweeklank), of van de lettergreep (een korte klinker + medeklinker voor een daarop volgende medeklinker). In het Nederlands heeft de quantiteit geen onderscheidende functie. In het Servo-Kroaats, Litaus, Lettisch en Fins bijv. wel. Het Duits kent de quantiteitstegenstelling op beperkte schaal, bijv. bitte tegenover biete, Hütte tegenover Hitte.

De verschillen in toonhoogte duidt men aan met de term muzikaal accent. Ook worden er de termen chromatisch of tonisch accent voor gebruikt. Het is gewenst ook in dit geval de term accent te vermijden en te spreken van toon en intonatie (Meillet). De toon kan zijn: gelijkmatig (bijv. in een twijfelend „ja”), dalend of vallend (bijv. in een bevestigend „ja”), stijgend (bijv. in een vragend „ja”) en stijgend-dalend (circumflex). Het verschil in toonhoogte tussen de lettergrepen van een woord kan aanmerkelijk zijn. Volgens Dionysios van Halikarnassos was in de Griekse woorden dit verschil tussen de lettergreep die de toon droeg en de andere een kwint.

Toonhoogte gaat dikwijls gepaard met toonsterkte. In het Indo-Europees, waar de toon op iedere plaats in het woord kon vallen, was dit niet het geval, evenmin als in het klassieke Grieks. Wel is dit zo in het Nederlands, waar echter de toonhoogte in het wóórd geen onderscheidende functie heeft, maar alleen in de zin (bevestiging tegenover vraag). De verschillen in toonsterkte bestempelt men met de naam intensiteitsaccent. Ook spreekt men wel van dynamisch of— minder juist — van expiratorisch accent. Meillet spreekt terecht kortweg van accent. De Nederlandse term daarvoor luidt klemtoon, een voor onze taal heel juiste benaming, daar de lettergreep met de meeste nadruk (klem) er ook de hoogste toon heeft. Het Nederlands heeft een vrij accent, dat nu eens op de eerste lettergreep (koninkrijk), dan weer op de laatste (koningin), dan weer op een binnen-lettergreep (ongedurig) valt.

Daar toonhoogte en toonsterkte dikwijls samengaan en moeilijk van elkaar zijn te scheiden, heeft men in de phonologie de termen monotonie en polytonie ingevoerd. Monotonie is de eigenaardigheid, dat in een taal het accent steeds op dezelfde lettergreep valt, bijv. in het Tsjechisch op de eerste, in het Frans op de laatste. Het accent heeft dan een afgrenzende (delimitatieve) functie: het duidt het begin of het einde van het woord aan. Van polytonie spreekt men, als de lettergreep twee of meer intonaties toelaat, die geschikt zijn om woorden van elkaar te onderscheiden. Het accent heeft dan een onderscheidende of distinctieve functie. Zo is bijv. in het Servo-Kroaats waar râvan „vlakte” betekent en rávan „vlak”. Ook onze Zuidlimburgse dialecten kennen dit verschijnsel.

Accentveranderingen hebben in verschillende talen plaats gehad. Zo is bijv. de vrije toon van de Indo-Europese grondtaal in het Germaans niet bewaard, maar vervangen door een accent op de eerste lettergreep. De oorzaak van dit proces is niet bekend.

DR B. VAN DEN BERG

In sommige talen speelt het accent nog een zeer bijzondere rol: het dient daar om overigens gelijkluidende woorden of vormen te onderscheiden. Zo zou het Chinees onverstaanbaar worden indien de talloze homoniemen niet door een vaste muzikale betoning werden uiteengehouden. Hetzelfde geldt in mindere maten voor de Bantoe-talen, de Baltische talen, voor Noors en Zweeds en ook voor de Rijnse en Limburgse dialecten; in deze laatste wordt bijv. het meervoud van vele substantieven niet door een uitgang, maar door een verschillende accentuering van het enkelvoud onderscheiden (berg, stein, enz.).

PROF. DR L. GROOTAERS

Het woord accent wordt ook gebruikt in de betekenis accentteken. Als tekens komen voor de acutus ('), die een stijgende, de gravis (`), die een dalende, de circumflexus (^), die een eerst stijgende en daarna dalende toon aangeeft. Deze tekens zijn van Griekse oorsprong. De bij elke letterserie behorende accenten, behalve de circumflexus, hebben in de typografie van de vreemde benamingen afgeleide namen: ' = kuut (acutus), `= graaf (gravis). De circumflexus (^) heet er, naar de vorm, kap. Het deelteken of diaeresis ("), dat in de typografie ook tot de accenten wordt gerekend, heet er jeres.

Het spraakgebruik kent verder het woord accent in de betekenis van geheel van eigenaardigheden, waardoor de taal van een persoon, streek of land wordt gekenmerkt. Bijv.: een plat accent, een Gronings accent.

Tenslotte gebruikt men het woord ook in de betekenis „nadruk”. Bijv.: In dit betoog valt het accent op de voordelen van deze maatregel voor de gemeenschap. DR B. VAN DEN BERG

Lit.: A. Meillet, Introduction à l’étude comparative des langues Indo-Európéennes (1922); A. Schmitt, Untersuchungen zur allgemeinen Akzentlehre mit einer Anwendung auf den Akzent des Griechischen und Lateinischen (1924); H. Hirt, Der Akzent (1929); M. Schönfeld, Historiese Grammatika van het Nederlands (1932); N. van Wijk, Phonologie (1939); Idem, Quantiteit en Intonatie, Mededeelingen der Ned. Akad. v. Wetenschappen (1940).

(2 muziek) betekent de nadruk welke op een toon gelegd kan worden door versterking of verlenging. Men onderscheidt

1. een metrisch accent: versterking en minimale verlenging van de toon bij het begin, het midden, of bij andere markante plaatsen in de maat,
2. een dynamisch accent: versterking van de toon, die meestal door bijzondere tekens wordt aangeduid zoals sf (z sforzando), rinf. (z rinforzando), fp {z fortepiano), > en V,
3. een melodisch accent, bij hoogtepunten of andere bijzondere tonen in de melodie,
4. een rhythmisch accent, versterking van de toon als gevolg van rhythmische afwijkingen in het metrische schema (syncopen bijv.),
5. een initiaal accent, de klemtoon die onwillekeurig iedere aanvangstoon van een muzikale frase krijgt,
6. een agogisch accent, de soms uiterst kleine verlenging die niet gepaard behoeft te gaan aan een versterking van een toon ten koste van een minder nadrukkelijke toon.

< >