Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

Jean de LA FONTAINE

betekenis & definitie

Frans fabeldichter (Château-Thierry, 8 Juli 1621 - Parijs 14 Apr. 1695), verkreeg na korte studie een betrekking en huwde Marie Héricart, die toen pas 14½ jaar oud was. In 1653 werd haar een zoon geboren.

In 1658 gingen La Fontaine en zijn vrouw uiteen. Hij ging naar Parijs. Hier vond hij begunstigers, die gedurende zijn gehele leven hem verzorgden. In 1654 gaf La Fontaine, die al vroeg begonnen was met dichten, een vertaling van de Eunuchus van Terentius uit. De intendant Fouquet was zeer met hem ingenomen en bezorgde hem een jaargeld. La Fontaine leverde daarvoor de nodige gedichten. Toen Fouquet in ongenade viel, bleef La Fontaine hem trouw. Na Fouquet’s ongenade (1661) werd La Fontaine geprotegeerd door de hertogin de Bouillon en de hertogin van Orléans, bij wie hij de post van gentilhomme servant bekleedde. In die tijd sloot hij vriendschap met Boileau, Racine en Molière. Ca 1672 nam madame de Sablière hem, nadat hij volkomen geruïneerd was, in huis. Na haar dood volgde Hervart dit voorbeeld. Zijn belangrijkste geschriften zijn de Contes in het enigszins libertijnse genre, die aan de Renaissance herinneren, en de Fables. Deze laatste zijn in nagenoeg alle Europese talen overgebracht en behoren tot de klassieke werken uit de Franse literatuur. De fabels van La Fontaine stammen uit het algemeen cultuurbezit van de hele wereld, maar beter dan zij, die voor en na hem kwamen, heeft hij de oude dierfabels tot charmante toneelstukjes omgedicht, waarin de dieren hun vaste plaats en hun eigen karakter hebben. Bewonderenswaardig zijn ook de landschapjes, die hij in zijn fabels schildert om er zijn mensen en dieren met hun dwaasheden en hun omstandigheden in te laten optreden. Verder schreef hij nog toneelstukken en een groot aantal gedichten.Bibl.: L’Eunuque (naar Terentius; 1654); Nouvelles en vers (naar Boccaccio en Ariosto; 1664); nieuwe Contes et Nouvelles (1665); nieuwe Contes (1666); 6 eerste boeken Fables (1668); Les amours de Psyché et de Cupidon et Adonis (1659, gepubl. 1669); 3de dl Contes et Nouvelles (1671); Fables nouvelles et autres poésies (1671); Captivité de Saint-Malc (religieus gedicht; 1673) ; nieuwe serie Contes(i674) ; snieuwe boeken Fables (16781679); Quinquina (gedicht, 1682); Philémon et Baucis; Les filles de Miné (gedichten; 1685) ; nieuwe Contes. De Comédie française speelde Ragotin (1684) ; Le Florentin (1685) ; La Coupe enchantée (1688), alle drie onder de naam van de acteur Champmeslé maar zeker gedeeltelijk het werk van La F.; Astrée (opera; gespeeld 1691). Zijn Contes en vooral zijn Fables zijn ontelbare malen herdrukt, een zeer goede ui tg. is die van L. Clément (1894, 6de dr. 1905). De fabels werden in het Ned. vertaald door J. Nomsz (Amsterdam 1786), J. J. L. ten Kate (Amsterdam 1871), M. G. L. v. Loghem (Amsterdam 1932); de fraaiste fabels van L. F. door Jan Prins (1945); Œuvres complètes: ed. Marty-Laveaux Jean de La Fontaine, naar een schilderij van Hyacinthe Rigault, gravure Edelinck (1857-1877» 5 dln); ed. H. Regnier (1883-1893, 11 dln); ed. J. Longnon (1927-1929, 10 dln); Œuvres choisies par P. Clarac (1926).

Lit.: Taine, La Fontaine et ses fables (1853); Saint Marc Girardin, La F. et les fabulistes (gepubl. 1867); Lafenestre, La Fontaine (1895); L. Roche, La vie de J. de la F. (3de dr. I9i3)î G Michaut, La Fontaine (1913-1914, 2 dln) en (1913); K. Vossler, L. und sein Fabelwerk (1919); A. Hallays, J. de la F. (1922); F. Boillot, Les impressions sensorielles chez L. (1926); R. Bray, Les fables de L. F. (Paris 1929) ; F. Gohin, L’art de L. F. dans ses fables (Paris 1929); A. Bailly, L. F. (Paris 1937); J. Giraudoux, Les cinq tentations de L. F. (Paris 1938, studie over L. als mens); J. Viancy, La psychologie de L. F. (Paris 1939); Th. Spoerri, Aufstand der Fabel, in: Trivium I, 1 (1942, bespreking van de revol. passages bij L. F.) ; A. Guillet, Divers visages de L. (1949)

< >