Nederlands dichter en prozaschrijver (Sluis 10 Jan. 1900), behoorde oorspronkelijk tot de jong-Protestantse groep. Hij woonde in Groningen en in Zuidvlaanderen.
De tegenstelling waarmede dr Heeroma hem karakteriseerde in het derde Réveil als een Vlaams-volkse natuur en een problematische geest, komt tot uiting in zijn romans als De Boer zonder God (1933) en Aarde en Brood (1936). Zijn lyriek heeft een sterk bespiegelende inslag. Hij publiceerde ook vele vertalingen van hem verwante dichters, waaronder bewerkingen uit de Chinese poëzie, Jaspis en Jade (1929). Ook een bewerking van het Babylonische Gilgamesj-epos (1933).Eekhout’s in beeldend proza geschreven romans, waaruit ook een krachtig religieus gevoel spreekt, spelen zich grotendeels af in Zeeuwsch-Vlaanderen. Zijn voornaamste gegeven is de mens in zijn verhouding tot God. In de oorlog verscheen een bloemlezing uit zijn poëzie, Betooverde Pelgrim. De gespletenheid van geest bracht deze Calvinistische dichter in Wereldoorlog II aan de zijde der Duitsers.
Bibl. (behalve de genoemde werken):
poëzie: Louteringen (1927); Doolagien (1932); Machten (1936); Magie der Aarde (1938); Hafische strofen (1938); Harmonica (1938); met Elisabeth Reitsma, In Aedibus amoris (1930);
vertalingen: Wijn (1930; naar Li-Pai-Po); Osmaanse strofen (1935); De neger zingt (Amerikaanse negerlyriek, 1936); sonnetten van Michel Angelo (1935);
romans en novellen: Drieluik der zonde (1932); Geuzen (1934); Patriciërs (1935); Warden, een Koning (1937); kerstspel: De Anti-Christ (en Klein balladespel van den dood, 1939).
Lit.: Risseeuw, Chr. dichters van dezen tijd (1931), p. 20-29.