(van Latijn: dominium, eigendom), zijn onroerende zaken, welke aan de Staat toebehoren. Men onderscheidde vroeger private en publieke domeinen.
Deze laatste zouden dan zijn die vaste goederen, welke bestemd waren voor de uitoefening van de publieke dienst en waarbij van eigendomsrecht in privaatrechtelijke zin geen sprake kon zijn. Het recht dat de Staat op die goederen kon doen gelden, werd veelal als souvereiniteitsrecht beschouwd. Tegenwoordig wordt bijna algemeen de mening gehuldigd dat het Nederlandse B.W. (art. 576 e.v.) de onderscheiding van publieke en private domeinen niet kent, dat beide aan dezelfde regels zijn onderworpen en dat bijv. particulieren door verjaring rechten op onroerende goederen, bestemd voor de publieke dienst kunnen verwerven doch met eerbiediging van die bestemming. De Franse leer van het domaine public, waarvan de maker van de Gemeentewet Thorbecke, een aanhanger was, ligt nog ten grondslag aan het in 193 7 vervallen art. 267 van de Gemeentewet, voorschrijvend dat aan de gemeente behorende wegen, straten enz., niet mogen worden vervreemd of bezwaard dan nadat bij raadsbesluit is verklaard, dat zij niet meer tot de openbare dienst zijn bestemd. Een soortgelijk voorschrift ontbreekt voor het Staatsdomein. Het woord „openbaar domein” komt voor in art. 676 B.W. Men onderscheidt:1. Gewone domeinen
De wet van 27 Dec. 1840 (Stbl. 77), tot opheffing van het Amortisatie-Syndicaat, bepaalde, dat de Rijksdomeinen worden gebracht onder het algemeen bestuur en dat het beheer daarover zou worden opgedragen aan de departementen, bij K.B. aan te wijzen. Bij K.B. van 22 Mrt 1841 no n 2 werd het bestuur opgedragen aan de minister van Financiën; echter niet volledig; het materiële beheer der grote wegen, vaarten en veren werd bij K.B. van 27 Mrt 1841 no 91 gebracht bij het Dep. van Binnenlandse Zaken, thans Waterstaat. Van die tijd af dateert de thans nog bestaande scheiding tussen het materiële of technische beheer (berustend o.a. bij de departementen van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Oorlog, Waterstaat) en het financiële en eigenaarsbeheer, berustend bij het departement van Financiën.
Het departementale beheer wordt in de provincie uitgeoefend door zes directeuren der Registratie en Domeinen. Daaronder ressorteren de ontvangers der Registratie en Domeinen, ingenieurs en opzieners der Domeinen. Een „Technische dienst der domeinen” zorgt in hoofdzaak voor de grensregelingen langs de grote rivieren, terwijl eveneens nog onder de minister van Financiën ressorteert het „Bestuur der Visserijen op de Zeeuwse stromen”, thans geregeld bij K.B. van 8 Oct. 1932, no 37.
2. Het Kroondomein
De Grondwet van 1815 bepaalde, dat de koning uit ’s lands kas een jaarlijks inkomen van 2,4 millioen gulden genoot en dat bij de wet kon worden bepaald, dat aan de vorst, desverkiezend, tot gedeeltelijke voldoening van gemeld inkomen, in volle eigendom zouden kunnen worden overgedragen zoveel domeinen als een zuiver inkomen van ½ millioen gulden opbrengen. Deze bepaling vond haar oorsprong in de omstandigheid, dat in 1795 de goederen van het huis van Oranje waren verbeurdverklaard en in 1814 niet werden teruggegeven. Daarentegen hield men bij het bepalen van het bedrag van ’s konings inkomen rekening met de aanspraken van de souverein op die verbeurde zaken. Toen enige jaren later de Staten-Generaal niet mede wilden gaan met des konings plannen, volgens welke een deel der domeinen door het inrichten van loterijen zouden worden dienstbaar gemaakt aan de schulddelging, maakte deze van genoemd recht gebruik. Bij de wet van 26 Aug. 1822, Stbl. 40, had de overdracht aan de koning plaats. De aldus verkregen domeinen werden door de koning ingebracht in de door hem opgerichte Algemene Nederlandse
Maatschappij ter begunstiging van Volksvlijt te Brussel, een grote credietinstelling, die tevens zou moeten dienen om tot delging der Staatsschuld mede te werken. De ingebrachte goederen lagen gedeeltelijk in België, gedeeltelijk in Noord-Nederland. Bij de scheiding dier landen gingen de eerste voor de koning verloren, de andere werden aan koning Willem II bij tractaat met België van 5 Nov. 1842 overgelaten. In 1848 verklaarde de koning zich bereid om die domeinen aan de Staat terug te geven, onder voorwaarde, dat de revenuen er van ten eeuwigen dage aan het koninklijk Huis zouden verzekerd blijven. Zie art. 27 Grondwet van 1848. De teruggave had plaats bij notariële akte van 16 Apr. 1856, gepubliceerd in Stbl. no 2 van 1857. Het beheer van het Kroondomein is geregeld bij de wet van 1 Mei 1863, Stbl. 43. Het wordt gevoerd door een administrateur, wiens instructie is opgenomen in Stbl. no. 89 van 1908. De opbrengst van het Kroondomein wordt soms, als van particuliere aard, niet gepubliceerd, echter beliep het van 1880-1890 gemiddeld jaarlijks ƒ 646.456 (over 1923 ca ƒ 840.000; over 1934 f 503.000). Het domein van Soestdijk is, uit erkentelijkheid, bij de wet van 8 Juli 1815, Stbl. 41 aan de prins van Oranje, de latere koning Willem II, in eigendom afgestaan.
3. Dotatiedomeinen
Bij de wet van 25 Mei 1816, Stbl. no 25 werden aan prins Frederik, wegens het gemis van zijn recht van opvolging op de Nassause staten, als schadeloosstelling toegekend de domeinen, behorende tot de hierna genoemde rentambten. De domeinen zijn bij de dood van de prins in 1881 bij de Staat in eigendom teruggekeerd. Bij K.B. van 23 Dec. 1897, no 35 werd het bestuur onttrokken aan de minister van Financiën en overgebracht bij het Dep. van Binnenlandse Zaken (thans Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening). Hiertoe behoren de domeinen van de rentambten Breda, Niervaart, Oosterhout, Steenbergen, Zevenbergen en Zwaluwe.
4. Domeinen in beheer bij het Staatsbosbeheer
Hiertoe behoren de staatsbossen en al of niet voor bebossing bestemde woeste gronden, verdeeld in houtvesterijen. Het bestuur over deze domeinen berust eveneens onder het Dep. van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening (zie bos, bosbeheer 2).
Omtrent de verkoop van domeinen zijn bepalingen gegeven bij de wet van 29 Aug. 1848, Stbl. 39, gewijzigd bij die van 8 Apr. 1937, Stbl. 403. De opbrengst werd vroeger gestort in het „Fonds van koopprijzen van domeinen”, welks saldo gebruikt werd om de aanleg van spoorwegen mede te financieren en de staatsschuld af te lossen. Thans worden de koopprijzen verantwoord onder de middelen. Voor dadingen omtrent domeinen zie de wet van 22 Dec. 1850, Stbl. 99. De invordering van domeineninkomsten, de wijze van vervolging en van procederen is dezelfde als die in registratiezaken (zie art. 16 lid 4 der Wet van 16 Juni 1832, Stbl. 29), gewijzigd bij de Registratiewet-1917.
PROF. IR J. H. JAGER GERLINGS
Lit.: P. Terlinck, Le domaine public (Bruxelles, 2e éd. 1945); W. G. Vegting, Publiek Domein en Zaken buiten den Handel (1946). Men zie voor het begrip „domein” in verband met het burgerlijk recht o.a.: F. G. Scheltema, in Nederlandsch Bestuursrecht (1932; Huart in: Rechtsgeleerd Magazijn (1934) en Suyling, Inl. tot het burg. recht, 5de stuk, Zakenrecht (1940).
In Belgisch recht wordt nog steeds het onderscheid gemaakt tussen publiek en privaat domein. Het publiek domein, dat alle goederen omvat die door de bevoegde overheden tot algemeen nut aangewend zijn, is onverjaarbaar en onvervreemdbaar. Het kan evenmin verhuurd worden. Wel kunnen de overheden er bepaalde genotsrechten op toestaan onder vorm van vergunningen. Het privaat domein is integendeel, zoals de goederen der particulieren, onderworpen aan de regels van het Burgerlijk Wetboek, betreffende verjaring, vervreemding, verhuring, enz.
Samenstelling van het nationaal domein
Nevens het domein van de Staat, heeft men het provinciaal en het gemeentelijk domein en het domein van de openbare instellingen.
Het publiek domein van de Staat bestaat o.m. uit: de rijkswegen, de stromen, rivieren en kanalen, de spoorwegen, de rijksmusea, de militaire verdedigingswerken. Er dient aangestipt dat de Staat de eigendom of het genot van bepaalde gedeelten van zijn publiek domein overgedragen heeft aan autonome openbare organismen, als daar zijn: de Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen (Wet 23 Juli 1926), de Scheepvaartdienst (Wet 13 Aug. 1928), de Regie van Telegraaf en Telefoon (Wet 19 Juli 1930) enz.
Het privaat domein is samengesteld uit alle goederen, toebehorende aan de Staat en die geen openbare bestemming hebben. De belangrijkste zijn:
a. de domaniale bossen;
b. de Koninklijke Paleizen en afhankelijkheden;
c. de heerloze goederen (B.W. art. 539 en 713);
d. de erfloze nalatenschappen (B.W. art. 539, 723 en 768);
e. de onroerende goederen, onteigend voor openbare werken (deze goederen maken deel uit van het privaat domein zolang die werken niet uitgevoerd zijn);
f. de onroerende goederen, voortkomende van gedesaffecteerd publiek domein.
Vermelden wij hier dat een gedeelte van het privaat domein van de Staat, nl. de goederen door Z.M. koning Leopold II aan de Staat geschonken, overgemaakt werd aan een openbare instelling, genaamd „Koninklijke Schenking”, opgericht bij K.B. van 9 Apr. 1930, genomen ter uitvoering van de wet van 10 Mei 1929.
Beheer van vast domein
Het publiek domein wordt beheerd door de onderscheiden ministeriële departementen waaronder het ressorteert. Zo bijv. valt het beheer van de rijkswegen en van de waterwegen in de bevoegdheden van het ministerie van Openbare Werken; het militair domein wordt beheerd door het ministerie van Landsverdediging, enz. Het beheer van het privaat domein is toevertrouwd aan de minister van Financiën (Bestuur der Registratie en Domeinen, zie K.B. van 8 Sept. 1896). Uitzondering wordt gemaakt wat betreft het bosdomein dat bij K.B. van 20 Apr. 1885 gesteld werd onder het beheer van het ministerie van Landbouw (Bestuur van Waters en Bossen). De eigendomskwesties, betreffende zo publiek als privaat domein, behoren eveneens tot de bevoegdheden van het bestuur der Registratie en Domeinen.
De verkoop van onroerende domaniale goederen kan slechts geschieden krachtens een wet. Ingevolge de wet van 31 Mei 1923 is de minister van Financiën nochtans gemachtigd alle domeingoederen, met uitzondering van de domaniale bossen, te vervreemden bij openbare toewijzing. Verkoop uit de hand kan slechts door de minister toegestaan worden wanneer de waarde van de verkochte goederen geen fr. 20.000 overtreft (een ontwerp van wet, reeds goedgekeurd door de Senaat, heeft voor doel het cijfer fr. 20.000 op te voeren tot 100.000 fr.). In zake verhuringen en verpachtingen, geldt eveneens het principe der openbare toewijzing (zie nochtans wet 16 Mrt 1886, art. 2 en 3, en wat betreft de landpachten, wet 7 Mei 1929).
Vermelden wij nog dat, bij K.B. van 9 Juli 1929, gewijzigd bij K.B. van 27 Dec. 1929, in de schoot van het bestuur der Registratie en Domeinen, comité’s werden opgericht belast met de aankoop of de onteigening van alle onroerende goederen voor rekening van de Staat en van staatsorganismen.
PROF. DR G. EYSKENS
Lit.: J. Patriarche et V. Esquelin, Traité du domaine de l'état (La Louvière 1906); Répertoire pratique du droit belge IV (1932), blz. 1 e.v. en 800 e.v. (art. „Domaine” en „Administration du domaine de l'état”); H. de Page, Traité élémentaire de droit civil belge V (1941), blz. 650 e.v.; A. Kluyskens, Beginselen van burgerlijk recht, V: Zakenrecht (3de dr. 1946), blz. 40 e.v.