1. is het leiden van een bepaald bosbedrijf, d.w.z. het voeren van het beheer daarvan. Een groot bosbezit is daartoe verdeeld in houtvesterijen of bosdistricten (Ned.
Oost-Indië) aan het hoofd waarvan staat de houtvester of beheerder, een academisch gevormd bosbouwkundige. Een houtvesterij is verder verdeeld in boswachterijen. Deze staan onder een boswachter, d.i. iemand met een middelbaar bosbouwkundige opleiding, belast met het dagelijkse toezicht op, en de werkzaamheden in de bossen. Hij voert de technische administratie en heeft politiële bevoegdheden.Kleinere bosbezittingen worden meestal beheerd door een bosbaas onder leiding van de eigenaar of van een rentmeester. Ook kent men zgn. beheerskantoren als de N.V. „’t Schoutenhuis” te Woudenberg (U.), dat gegroeid is uit het sedert 1908 deskundig beheerde bosbezit der fam. De Beaufort in die omgeving gelegen; en in 1946 uitgebreid met bijkantoren te Putten (Veluwe) en Lochem. Ook de Nederlandsche Heidemaatschappij beheert bossen voor particulieren.
2. verzamelwoord voor het beheren van bossen in algemene zin. Men spreekt bijv. van „particulier bosbeheer”, „Staatsbosbeheer”, „gemeentelijk bosbeheer”, enz.
Staatsbosbeheer
ingesteld bij de Wet van 21 Juli 1899. Tot zijn taak behoort:
1. het volledige beheer van de aan zijn zorgen toevertrouwde goederen;
2. de uitvoering der wettelijke bepalingen, de bosbouw betreffende (Boswet 1922, Natuurschoonwet 1928, Besluit Staatstoezicht op de Bossen 1943) en de bescherming van het natuurschoon;
3. de Bosbouwvoorlichtingsdienst in de meest uitgebreide zin, o.a. door het verlenen van technische hulp en voorlichting bij bebossing van woeste gronden.
Einde 1945 waren de Staatsgronden (domeinen) onder toezicht van het Staatsbosbeheer ingedeeld in 49 boswachterijen en 15 houtvesterijen (Breda, Apeldoorn, Haarlem, Zwolle, Utrecht, Leeuwarden, Assen, Emmen, Alkmaar, Nijmegen, Eindhoven, Helmond, Zutfen, Maastricht en Zeeland en het Markiezaat). De oppervlakte bedroeg 61.400 ha, waarvan 30.500 ha beboste grond. Bij de bebossing van woeste gronden blijven terreinen, welke uit een oogpunt van wetenschap of landschapsschoon belangrijk zijn, als zgn. natuurmonument in ongerepte toestand liggen. Deze beslaan samen een oppervlakte van ca 11.000 ha (zie natuurbescherming). De voorlichtingsdienst omvat het geven van voorlichting aan andere ministeries (bijv. aan de Rijkswaterstaat over de beplanting van rijkswegen), provincies en verenigingen en stichtingen van algemeen nut in zaken, die de bosbouw betreffen. Het Staatsbosbeheer behandelt voor het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen de zaken met betrekking tot het natuurschoon.
Voorts bestaat tussen het Staatsbosbeheer en de Rijksdienst van het Nationale Plan een nauwe samenwerking op het gebied van natuurschoon. Ook aan particuliere bosbezitters kan in bepaalde gevallen technische voorlichting worden verleend. Het Staatsbosbeheer regelt in samenwerking met het Rijksbureau voor Hout, de houtvoorziening in eigen land door het verlenen van vergunningen tot velling van hout en het opleggen van lastgevingen tot zodanige velling. De bevoegdheden daartoe zijn vastgelegd in de Bodemproductiebeschikking-1939 en later in het Besluit Staatstoezicht op de bossen 1943.