Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Begrip

betekenis & definitie

(z filosofie en logica) treedt in de psychologie in de belangstelling als resultaat van een reeks denkhandelingen (onderscheiden, vergelijken, het gelijke opmerken, het verband opvatten etc.), terwijl het tevens richtende invloed uitoefent op het denkverloop (z denkproces). Het is duidelijk, dat de vraag dan rijzen moet, hoe die schijnbare cirkelgang begint.

Dat hij ooit kan beginnen, is afhankelijk van de aanwezigheid der normale menselijke intelligentie* en haar normale ontwikkeling in een normaal milieu. In dat drievoudig herhaalde „normaal” ligt uiteraard een belangrijke speling. Normaal betekent hier niets anders dan dat er grenzen zijn, waarbinnen de ontwikkeling in de overgrote meerderheid der gevallen verloopt en dan — ondanks die speling — begripsvorming oplevert. Tot die voorwaarden, welke in een normale ontwikkeling in een normaal milieu behoren, moet in de allereerste plaats de taal* gerekend worden. Maar reeds vóór het eerste spreken door het kind is het niet onverschillig, dat het in een milieu leeft, waar men over taal beschikt, en dat het voorwerpen, stoffen, menselijke verhoudingen enz. leert „kennen”. Want reeds daarin „breekt” het vage complexe omgevingsbeeld in minder vage ervaringscomplexen uiteen.

De taal biedt met haar woordenschat en zinsbouwsels het kind klaar en wel een soort begrippen aan. Deze „begrippen” zijn nl. te vinden in het betekenisgehalte der taal. Ze hebben de eigenaardige eigenschap, dat men van zo’n soort begrip een deel kan afsplitsen, dat alléén toepassen op een totaal andere zaak dan waarop het geheel van toepassing is zonder dat er „nonsens” ontstaat. Zo kan men een jongen een „ezel” noemen, maar men kan niet het begrip „ezel” op den jongen toepassen. De taal verschaft daarmee dus een soort begrippen, die zeer sterk voor ontwikkeling vatbaar zijn. En daarmee is de mens dan ook ten zeerste gediend, want aldus heeft zijn geest bij zijn ontwikkeling enerzijds steun (doordat de woorden maar niet alles kunnen betekenen, is er wel degelijk orde), anderzijds vrijheid voor productiviteit (de woordbetekenis-begrippen staan splitsing toe in begripsmomenten, die onafhankelijk van elkaar op totaal verschillende zaken kunnen toegepast worden, vgl.

Leidsertraat en Straat van Gibraltar; Melkztxg, Leidseuifg, de weg van alle vlees). Ook logische betrekkingen zijn in de taal voorbereid (getal; oorzaak - gevolg; grond - gevolgtrekking, enz.). Door ervaring, taal en intelligente verwerking vormt de geest samenhangen van relaties tussen dingen, d.w.z. als één gedachte verscheidenheid (z denkproces). Dergelijke eenheden noemt men — in psychologische zin — „begrippen”. De begrippen kunnen meer of minder „logisch” zijn, dat is geen zaak der psychologie. Wel constateert zij, dat een proefpersoon, die een begrip hanteert — zoals de wetenschap die bijv. kent — steeds alle kenmerken tracht toe te passen in onderlinge samenhang (alleen op een „ezel” kan het „ezel”begrip toegepast worden).

Dergelijke begrippen moeten dus zeer arm zijn aan aanschouwelijke binding, d.w.z. niet alleen dit bepaalde beest mag mij concreet voor de geest staan, zoals het daar aan de wegkant staat! Neen: alle ezels, ook die welke ik nooit gezien heb noch zien zal, zijn in het „begrip” abstract* aanwezig. Bij de vorming van begrippen kunnen aanschouwelijke momenten dus hinderen. Zij kunnen ook steunen: men moeteens een ezel gezien hebben; men moet het beeld van de ezel kunnen raadplegen (zvoorts denkproces).PROF. DR M. J. LANGEVELD

Lit.: A. Reichling, Het woord. Een studie over de grondslagen van taal en taalgebruik (Nijmegen 1935), o.a. s.v.: „disjunctieve praediceerbaarheid der betekenismomenten’*; Kohnstamm, Mededeling No 22 en 26 van het Nutssemin. v. Paedag. (Groningen); Delacroix, Les opérations intellectuelles. IT. Les concepts. in: Dumas, Nouveau traité de psychologie.

V (Paris 1936). Verdere literatuur z bij denkproces.