Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

EIGENDOM

betekenis & definitie

heeft in het gewone dagelijkse spraakgebruik en ook in dat van de econoom veelal de betekenis van vermogen. In de juridische terminologie daarentegen heeft het woord een veel engere zin. Het vermogen is het geheel van iemands op geld waardeerbare rechten.

Van deze rechten (vermogensrechten) vallen al dadelijk alle schuldvorderingen (vorderingsrechten of verbintenissen, de zgn. persoonlijke rechten) buiten het eigendomsbegrip in technische zin. Eigendom behoort tot die groep van vermogensrechten, die men zakelijke rechten noemt. En van andere zakelijke rechten onderscheidt het zich hierin, dat het, althans in beginsel, de volledigste heerschappij over een zaak geeft.GESCHIEDENIS

Private eigendom en gemeenschapseigendom

De omschrijving van het begrip eigendom als het centrum en het fundament van het zakenrecht is kenmerkend voor de door het Romeinse recht beïnvloede rechtsstelsels en past niet in geheel anders opgebouwde rechtssystemen als bijv. het Engelse en Amerikaanse recht. De erkenning van de private eigendom als rechtsinstelling is evenwel, zowel daar als hier, een van de grondslagen van de maatschappelijke en economische orde. Dat historisch aan de erkenning van de private eigendom een periode is voorafgegaan waarin slechts gemeenschapseigendom bekend was, is niet aannemelijk te achten, al heeft deze leer enige tijd veel aanhang gevonden. In historische tijden hebben private eigendom en gemeenschapseigendom altijd naast elkaar bestaan, maar hun verhouding is zeer verschillend geweest en in oude tijden heeft bij vele volken zeker de gemeenschapseigendom economisch de belangrijkste plaats ingenomen.

In het Romeinse recht zijn van deze gemeenschapseigendom niet meer dan enkele twijfelachtige sporen over. De macht van de Romeinse eigenaar (dominus) om de zaak waarvan hij de eigendom (dominium ex iure Quiritium) had, te gebruiken, te vervreemden en van ieder op te vorderen (rem vindicare, rei vindicatio) stond zo op de voorgrond dat de latere nd-Romeinse, natuurrechtelijke rechtswetenschap naar aanleiding van de Romeinse eigendomsregeling het begrip van de eigendom als een absoluut recht van onbeperkte heerschappij over de zaak (jusfruendi, utendi et abutendi) kon ontwikkelen, in de Franse Revolutietijd nog als „droit inviolable et sacré” gequalificeerd, een zowel practisch als theoretisch onhoudbare voorstelling, die elke bepaling van de bevoegdheden van de eigenaar door het positieve recht als een „beperking” van het in wezen grenzenloze eigendomsrecht moest beschouwen.

In de Germaanse landen bestond omstreeks het begin onzer jaartelling privaateigendom alleen op roerende goederen. De grond daarentegen behoorde in eigendom aan de gehele volksgemeenschap, welker overheid althans volgens de berichten van Caesar {De Bello Gall. IV 1 en VI 22) het gebruik van de grond jaarlijks verdeelde onder de verschillende families. Het tijdelijke gebruiksrecht van de familie of buurschap* werd een vast gebruiksrecht en dit vaste gebruiksrecht werd een eigendomsrecht, eerst van de familie, later van het gezin. Dit geldt echter alleen van het bouwland, niet van de andere gronden: weide, heide, bos en veen. Deze bleven gemeenschappelijk eigendom van de buurschap*, later ook marke* genoemd. De invloed echter enerzijds van het Romeinse recht, anderzijds van de Kerk, welker belang individuele beschikkings vrij heid eiste in verband met de door haar gepropageerde leer der goede werken (door schenkingen ten behoeve van Kerk en armen) heeft er toe meegewerkt, dat al in de middeleeuwen de gezinseigendom zich tot individuele eigendom ontwikkeld heeft. Zo zijn reeds in de middeleeuwen in vele streken de gemene marken gescheiden en gedeeld. Heeft door de voortgaande verdeling der markegronden de private eigendom steeds meer terrein gewonnen, nog veel meer is dit het geval geweest door de opkomst en vooruitgang van de industrie, want de daardoor gevormde kapitaalrijkdom kwam in private handen. De ontwikkeling van de grote industrie leidde vooral in de 19de eeuw tot de opeenhoping van grote kapitalen in handen van enkelen en daardoor tot een krasse verscherping van de tegenstelling tussen bezitters en bezitlozen. Vandaar dat de instelling van de private eigendom steeds feller aanvallen te verduren had. In de eerste helft van de 19de eeuw kwam deze bestrijding nog maar van de zijde van enkelen; de toen heersende richting op economisch gebied, het Liberalisme*, beschouwde de onbelemmerde werking van het eigenbelang en dus ook van de private eigendom als de beste waarborg voor de maatschappelijke welvaart. Maar in de tweede helft van de igde eeuw kwam hiertegen reactie en bepleitten steeds meer de vervanging van de privaateigendom der productiemiddelen door de gemeenschapseigendom (z socialisme). Niettemin heeft het beginsel van de private eigendom zich in West-Europa in wezen gehandhaafd, al hebben de terugdringing van het individualisme en het veldwinnen der sociale gedachte er toe geleid, dat talloze administratiefrechtelijke bepalingen thans in alle landen de bevoegdheden van de eigenaar beperken, dat ook aan zijn gedragingen als eigenaar ten opzichte van zijn eigen zaak de maatstaf der maatschappelijke betamelijkheid wordt aangelegd en vooral dat de gemeenschap (staat, provincie, gemeente) belangrijke bedrijven zelf in handen genomen beeft. Daardoor neemt nu de gemeenschapseigendom naast de private eigendom een belangrijke plaats in.

NEDERLAND

Inhoud van het Eigendomsrecht. Beperkingen. Eigendom is het recht, dat in beginsel de meest volledige heerschappij over een zaak geeft en wordt dan ook door de Nederlandse wet (art. 625 B.W.) omschreven als het recht om van een zaak „het vrij genot te hebben en daarover op de volstrektste wijze te beschikken”. Dit neemt echter niet weg, dat dit recht geen onbeperkte heerschappij geeft. Art. 625 erkent zelf verschillende beperkingen door aan zijn definitie van de eigendom toe te voegen: „mits men er geen gebruik van make, strijdende tegen de wetten of de openbare verordeningen daargesteld door zoodanige magt, die daartoe, volgens de grondwet, de bevoegdheid heeft, en mits men aan de regten van anderen geen hinder toebrenge; alles behoudens de onteigening ten algemeenen nutte tegen behoorlijke schadeloosstelling, ingevolge de Grondwet”. Het eigendomsrecht kan in de eerste plaats beperkt zijn door de wet zelf. Deze wettelijke beperkingen zijn ten dele ingevoerd in het belang van private personen, met name ten behoeve van de eigenaren van aangrenzende erven (burenrecht *). Belangrijker zijn echter de in onze tijd ook in Nederland steeds talrijker wordende beperkingen van het eigendomsrecht door het administratieve recht. Men denke aan de veel toegepaste onteigening ten algemenen nutte en aan de beperkingen, de eigenaren van huizen, fabrieken en andere onroerende goederen opgelegd door de Hinderwet, Veiligheidswet, Woningwet, bouwverordeningen enz. Eindelijk kan het eigendomsrecht beperkt zijn door de rechten van anderen, bijv. door erfdienstbaarheden, erfpacht, vruchtgebruik, pand en hypotheek. De eigenaar is ten aanzien van de zaak dus gerechtigd tot alle handelingen, voor zover zijn heerschappij niet door de wet of door de rechten van anderen beperkt wordt.

Eigendomsverkrijging

De vraag, hoe men eigendom verkrijgt, wordt voor het Nederlandse recht beantwoord in art. 639 vlgg. B.W. Art. 639 vermeldt vijf wijzen van eigendomsverkrijging:

1. toeëigening;
2. natrekking;
3. verjaring;
4. erfopvolging;
5. opdracht of levering ten gevolge van een rechtstitel van eigendomsovergang, afkomstig van iemand, die gerechtigd was over de eigendom te beschikken.

Toeëigening of occupatie kan alleen tot eigendomsverkrijging leiden bij roerende zaken, die aan niemand toebehoren (res nullius), bijv. schelpen op het strand of weggeworpen zaken. Onroerende zaken, die geen bekende eigenaar hebben, behoren aan de Staat.

Onder natrekking (accessio) verstaat men de verkrijging van een zaak op grond, dat deze een geheel gaat uitmaken met of in een nauwe ondergeschikte betrekking komt te staan tot een zaak, waarvan men reeds eigenaar was, bijv. aanwas aan de oevers van de zee of van rivieren, gebouwen en beplantingen op de grond.

Levering heeft op verschillende wijzen plaats, naarmate men te doen heeft met roerend of onroerend goed. Levering van roerende lichamelijke zaken geschiedt door overgave van de zaak zelf of van de sleutels van het gebouw, waarin de zaak zich bevindt. Voor levering van schuldvorderingen Z cessie. Levering van onroerende zaken geschiedt door overschrijving van de akte van verkrijging in de openbare registers, die ten kantore van de hypotheekbewaarder worden gehouden. De wet huldigt nl. het stelsel van openbaarheid; geen akte van overdracht doet de eigendom als zakelijk recht overgaan, tenzij die is bekendgemaakt op de plaats waar een ieder zich daarvan kan vergewissen.

Hij, die zijn eigendomsrecht van onroerend goed moet bewijzen en zich op levering beroept, kan komen te staan voor de moeilijkheid, dat hij wel een in behoorlijke vorm opgemaakte en behoorlijk overgeschreven akte van verkrijging kan vertonen, maar zich toch zijn eis ziet ontzeggen, omdat hij niet kan aantonen, dat de persoon, van wie hij heeft verkregen, eigenaar was. Eigendom van onroerend goed toch kan slechts van een vorige eigenaar worden verkregen. Aan deze moeilijkheid komt tegemoet de eigendomsverkrijging door verjaring of usucapio, de wet stelt als regel, dat bezit te goeder trouw gedurende 30 jaren — en indien men krachtens een wettige titel bezit, gedurende 20 jaren — de eigendom doet verkrijgen. Men behoeft, om in het beroep op verjaring te slagen, niets anders te bewijzen, dan dat men de onroerende zaak 30, resp. 20 jaren geleden bezat en thans nog bezit; dat het bezit te goeder trouw was, wordt verondersteld, zolang niet de kwade trouw is aangetoond door de tegenpartij.

Bescherming

De eigendom wordt door het recht op velerlei wijze beschermd. Het Nederlands staatsrecht beschermt de eigendom als grondrecht* tegen willekeur van de zijde der overheid door grondwettelijke bepalingen. Zo kan, volgens art. 158 der Grondwet, onteigening* ten algemenen nutte in de regel slechts plaats hebben na voorafgaande verklaring bij de wet, dat het algemeen nut onteigening vordert en tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander volgens de voorschriften der wet. Waar in het algemeen belang eigendom door het openbaar gezag moet worden vernietigd, of, hetzij voortdurend, hetzij tijdelijk onbruikbaar gemaakt, geschiedt dit tegen schadeloosstelling, tenzij de wet het tegendeel bepaalt. Het strafrecht beschermt de eigendom door strafbedreiging tegen diefstal, verduistering, afpersing en afdreiging, vernieling of beschadiging van goederen enz. Het burgerlijk recht eindelijk verleent de eigenaar bescherming in de vorm van acties, die hij kan instellen tegen ieder, die inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht. De voornaamste van deze acties is de revindicatie, waarmede de eigenaar zijn goed kan opvorderen van ieder, die het onder zich heeft zonder krachtens enig bijzonder recht (bijv. vruchtgebruik, pandrecht) bevoegd te zijn om de zaak onder zich te behouden (art. 639 vlgg. B.W.).

Eigendom en bezit

In het dagelijks spraakgebruik worden deze termen vaak door elkaar gebruikt. Maar rechtens is er belangrijk verschil. Eigendom is het recht op heerschappij over een zaak, bezit is de feitelijke heerschappij. De dief is bezitter, maar niet eigenaar, de bestolene is niet bezitter, maar nog wel eigenaar (z verder bezit).

Mede-eigendom (condominium) betekent dat twee of meer personen samen eigenaar zijn van een zaak, zodat ieder van hen over zijn aandeel in de gemene zaak vrij kan beschikken, maar niemand van de mede-eigenaren over de gehele zaak kan beschikken zonder medewerking of goedkeuring der anderen. Ieder van de gerechtigden kan ten allen tijde de verdeling der gemene zaak eisen. Deze Romeinse beginselen gelden thans nog, wanneer tussen de betrokkenen geen andere rechtsband bestaat dan dat zij samen eigenaar zijn van dezelfde zaak (vrije mede-eigendom). Bestaat er tussen hen nog een andere rechtsverhouding (bijv. huwelijksgemeenschap of vennootschap), dan wordt hun recht op de zaak beheerst door de regels betreffende de persoonlijke verhouding, die hen verbindt.

In het laatste geval spreekt men van gebonden rnedeeigendom of soms ook wel, historisch minder juist, van gezamendehandse eigendom, een aan het Germaanse recht ontleende term waar de deelgerechtigden alleen te zamen over het goed mochten beschikken (z gezamende hand).

Lit.: R. Maschke, Das Eigentum im Civil- und Strafrecht (1895); Fr- Vinding Kruse, Das Eigentumsrecht, 2 dln (1931); C. Reynold Noyes, Institutions of Property (1936). Private eig. en gemeenschapseig.: Fustel de Goulanges, Le problème des origines de la propriété foncière in: Questions Historiques (1893), blz. 17-119; G. S. Lewinsky, The Origin of Property Ü913) j G. von Below, Das kurze Leben einer vielgenannten Theorie, in: Probleme der Wirtschaftsgesch., 2de dr. (1926); J. J. Fahrenfort, Over Communisme en Privaatbezit bij Natuurvolken (1934); Wilh. Schmidt, Das Eigentum auf den ältesten Stufen der Menschheit, 2 dln (1937-1941); Max Weber, Wirtschaftsgesch. (1923). Rom. Recht: J. C. van Oven, Leerb. v. Rom. Privaatr., 2de dr (1946), blz. 57 v.; Max Kaser, Eigentum und Besitz im älteren röm. Recht (1943). Oud Nederl. recht: J. Ph. de Monté Verloren, De histor. ontwikk. v. d. begrippen bezit en eigendom in de landsheerl. rechtspr. over onroer. goed. in Holland, diss. Utrecht (1929); W. v. Iterson, De histor. ontwikk. v. d. rechten op grond in de prov. Utrecht, diss. Leiden (1932). Nederl. recht: Asser-Scholten, Zakenrecht, 8ste dr. (1945); J. Valkhoff, Een Eeuw rechtsontwikkeling (1938, 2de dr. 1948); Idem, Ontwikkeling van de eigendom in oorlogstijd (Inaug. oratie 1945); E. Troeltsch, Die Soziallehren der christl. Kirchen und Gruppen (1912); O. Schilling, Der kirchliche Eigentumsbegriff 1908 (Kathol.).

BELGIË

De wetgeving over het eigendomsrecht vertoont in België weinig verschilpunten met het Nederlands Staats- en privaatrecht. In tegenstelling met het Nederlands B.W. bepaalt echter het Belgisch Burgerlijk Recht dat in de contracten in algemene regel de overdracht van het eigendomsrecht tussen partijen plaats heeft door haar enkele overeenkomst en vóór elke levering van de verschuldigde zaak (art. 1138 Belg. B.W.).

Wat betreft de verkrijgende verjaring van onroerende goederen dient verder opgemerkt dat degene die te goeder trouw en bij wettige titel een onroerend goed van een niet-eigenaar verkrijgt de eigendom van dat goed door een tienjarig of twintigjarig bezit kan verwerven naargelang de vorige eigenaar zijn woonplaats al dan niet heeft binnen het gebied waarin het goed gelegen is, en niet krachtens een eenvormige verjaring van twintig jaar, zoals het Nederlands B.W. het bepaalt (art. 2265 en 2266 Belg. B.W.).

PROF. DR A. KLUYSKENS

Lit.: A. Kluyskens, Zakenrecht (3de dr., 1946); Florent Peeters, Eigendomsrecht en Recht op Eigendom (Brugge, Amsterdam 1936).