Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Staat

betekenis & definitie

BEGRIP

Het woord staat gebruikt men voor de volksgemeenschap, die onder éénzelfde gezagsorganisatie leeft, maar tegelijkertijd dient het ter aanduiding van die gezagsorganisatie zelf. De begrippen hangen samen, zij duiden verschillende kanten aan van eenzelfde verschijning: Er is slechts sprake van een staat in de zin van menselijke samenleving als er is een organisatie, welke de collectieve belangen dezer samenleving behartigt; anderzijds is het bestaan van een volksgemeenschap vooronderstelling van het aanwezig zijn van een geheel van organen, welke voor de collectieve belangen dezer volksgemeenschap hebben te zorgen, leiding moeten geven aan mens en samenleving en met gezag staan tegenover de leden der samenleving.

STAAT ALS GEZAGSORGANISATIE, ALS OVERHEID.

a. Grondslag van het overheidsgezag

Omtrent de vraag, welke de grondslag is van het overheidsgezag, hoe dit te verklaren en te rechtvaardigen is, zijn tal van theorieën verkondigd. Hier vinden slechts enige vermelding. Volgens sommigen is het overheidsgezag op grond van de Heilige Schrift (Romeinen XIII) te herleiden tot Gods wil. Deze opvatting, die eeuwen oud is, heeft in de nieuwe tijd haar eminentste vertegenwoordiger gevonden in Friedrich Julius von Stahl (1802-1861). Volgens hem is het overheidsgezag een goddelijke instelling in deze zin, dat het steunt op Gods gebod en dat de overheid een van Gods volmacht voorziene instelling is. In tegenstelling tot deze opvatting, die de grond van het overheidsgezag vindt in Gods wil, zoeken de contractstheorieën die in de menselijke wil, nl. in een door de burgers gesloten maatschappelijk verdrag, waarbij zij een overheidsgezag zouden hebben ingesteld. Deze theorie, die reeds voorkomt bij Hugo de Groot en zijn tijdgenoot Thomas Hobbes, heeft haar beroemdste formulering gevonden in Jean Jacques Rousseau’s Contrat social (1762). Het contrat social van Rousseau is een verdrag, waaraan alle burgers hebben deelgenomen en waarbij ieder van hen zijn gehele vrijheid, al zijn rechten, heeft afgestaan ten behoeve van de volksgemeenschap, waarbij zodoende de souvereiniteit zou berusten. Een reactie tegen deze leer der volkssouvereiniteit was de leer der staatssouvereiniteit, zoals die vooral verdedigd is door de Zwitserse geleerde Ludwig von Haller (1768-1854). Volgens hem is de staat geen mensenwerk doch een natuurproduct, ontstaan door de werking van de algemene natuurwet, dat de sterkere heerst en de zwakkere afhankelijk en onderworpen is. Het is duidelijk, dat in deze leer het overheidsgezag geen verdere rechtvaardiging behoeft, daar het immers een natuurlijke noodzaak is. Tegen deze leer keert zich de theorie van de rechtssoiwereiniteit van H. Krabbe (1857-1936), die niet wil weten van een overheid als zelfstandige bron van gezag met recht op gehoorzaamheid, geen andere macht erkent dan die van het recht, geen andere overheidsmacht dan de „door het recht voortgebrachte en naar rechtsnormen werkende competentie om het recht voort te brengen en om executie en straf toe te passen”. Het recht zelf zou zijn verbindende kracht ontlenen aan het rechtsgevoel van de mens.

b. De functies van de overheid

De behartiging van de samenlevingsbelangen door de staatsoverheid geschiedt in velerlei vormen. Vanouds onderscheidt men wetgeving: het vaststellen van bindende algemene regels, rechtspraak: het vaststellen van recht in concrete gevallen bij geschil en het opleggen van straffen bij overtreding van algemeen bindende regels, en uitvoering of bestuur: elke overheidsdaad, die niet valt onder wetgeving of rechtspraak. Het bestuur is een verzamelbegrip voor velerlei werkzaamheden: exploitatie van openbare bedrijven, beheer van vermogensdelen van de staat, uitvoering van openbare werken, toezicht in verschillende vorm op activiteiten der burgers, regeling van de rechtstoestand der burgers in concreto door beschikkingen (vergunningen, bevelen, subsidieverleningen, belastingaanslagen enz.).

c. Regeringsvormen

z
Absolutisme, Bolsjewisme, Constitutioneel stelsel, Corporatieve staat, Democratie, Fascisme, Monarchie en Republiek.

STAATSVORMEN

Hierbij onderscheidt men, naar gelang van de grotere eenheid van de staatsvorm: statenbond, bondsstaat en eenheidsstaat. Ook in deze laatste kunnen de onderdelen (zoals in Nederland en België de provincies en gemeenten) een eigen bestuursorganisatie en een zekere mate van zelfstandigheid bezitten, maar zij onderscheiden zich van de staten van een bondsstaat hierin, dat zij niet een krachtens eigen recht gegarandeerde gezagsomvang hebben.