Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

EDWARD (Engeland)

betekenis & definitie

is de naam van verscheidene koningen van Engeland:

Edward de Oudere,

koning van Wessex en opperkoning van Engeland (Oct. 899 - 17 Juli 924), was een zoon van Alfred de Grote die hij op dertigjarige leeftijd, in Oct. 899, opvolgde en voor wie hij niet onderdeed als legeraanvoerder en staatsman. Zijn neef Aethelwald die, als zoon van een oudere, maar overleden broeder van Edward, rechten deed gelden op de troon van Wessex, kon hij na een poging tot opstand gemakkelijk verdrijven. Doch de vluchteling werd door de Denen van Northumbrië als hun koning erkend, en viel in samenwerking met de Denen van Oost-Anglië het rijk van zijn bloedverwant binnen. Aethelwald sneuvelde evenwel reeds in 902, waarop de vrede werd hersteld. In 910 zetten de Denen een nieuw heftig offensief in, dat echter door Edward werd opgevangen in de bloedige slag van Tettenhall (Staffordshire) waarna hij zelf tot de tegenaanval overging. Geholpen door zijn krijgshaftige zuster Aethelfled, de „lady of the Mercians” (gest. 918) heroverde hij Essex, Mercië, Oost-Anglië, de herwonnen streken door de aanleg van „burhs” (burchten) voor nieuwe aanvallen beveiligend. De Denen uit Northumbrië, de vorsten van Schotland, Wales en Strathclyde erkenden hem als „father and lord” — als suzerein. Edward was dan ook in feite de eerste ware koning van Engeland, alhoewel pas zijn zoon en opvolger Aethelstan de titel „rex totius Britanniae” heeft gedragen. Hij is driemaal gehuwd geweest en heeft tal van kinderen gehad. Drie van zijn zonen hebben na hem geregeerd (Aethelstan, 925-939; Edmund, 939-946; Edred, 946-955); vier van zijn zes dochters zijn aan koningen en prinsen van het vasteland uitgehuwelijkt.

Lit.: W. S. Angus, The chronology of the Reign of Edward the Elder (in Engl. Hist. Rev., LIII, 1938).

Edward de Martelaar

was een koning van Engeland (975 - 18 Mrt 978). Amper 13 jaar oud, volgde Edward in 975 zijn vader Edgar op, ondanks de tegenwerking van zijn stiefmoeder Aelfrida die haar eigen zoon Aethelred op de troon wilde plaatsen. Na een regering van drie jaar, die grotendeels in anarchie schijnt te zijn verlopen, werd de jonge koning te Corfe vermoord, denkelijk op aanstichten van zijn stiefmoeder, wier zoon hem dan ook opvolgde. Dit ontijdig en dramatisch einde heeft Edward de bijnaam bezorgd van de „martelaar”, ofschoon niets laat vermoeden dat hij die werkelijk heeft verdiend.

Edward de Belijder

(the Confessor), koning van Engeland (Juni 1042 - 5 Jan. 1066), werd geboren tussen 1002 en 1005 als tweede zoon van Aethelred II en Emma, dochter van de hertog van Normandië, Richard zonder Vrees. In 1013, bij de grote invasie der Denen (zie Aethelred II, Edmund Ironside; Sven, Knoet), bracht Emma haar twee zoons in veiligheid aan het hof van haar broeder, hertog Richard de Goede. De Denen wonnen de strijd, en Emma zou, na de dood van haar echtgenoot, zelfs hertrouwen met de Deense koning Knoet. Doch haar zoons uit het eerste huwelijk bleven in Normandië. In Juni 1042 overleed kinderloos de laatste zoon — en opvolger — van Knoet, Harthacnoet. Edward, na het overlijden van zijn oudere broeder Alfred (omgekomen in 1036 bij een poging om na de dood van Knoet de Engelse troon te vermeesteren) als enige Angelsaksische candidaat overgebleven, en trouwens reeds sedert 1041 door Harthacnoet als zijn opvolger erkend, werd tot koning gekozen — na slechts een geringe oppositie vanwege de aanhangers onderscheidenlijk van Sven Estrithson, een neef van Knoet, en Magnus, koning van Noorwegen.

De kroniekschrijvers loven de goedheid en beschrijven het majestatische voorkomen en optreden van Edward, dat zijn prestige zeer ten goede kwam — doch de nieuwe koning kende zeer slecht het land dat hij moest regeren, bleef feitelijk zijn hele leven lang een Normandiër, omringde zich dan ook met voorliefde met Normandiërs, terwijl zijn vreedzame en vrome aard hem voor moeilijkheden en strijd deed terugdeinzen. Men heeft met reden mogen zeggen dat hij beter geschikt was voor een Normandisch klooster dan voor de Engelse troon. En de gevolgen lieten zich niet wachten: de machtige Godwin, graaf van Wessex, die veel had bijgedragen tot de verkiezing van Edward en hem met zijn dochter Edith had doen huwen (Jan. 1045), concentreerde, bijgestaan door zijn zoons, Sven, Harald en Tostig, meer en meer de macht in handen van zijn familie. Evenwel niet zonder een felle tegenwerking vanwege de Normandiërs — vooral geestelijken — uit de omgeving van de koning (o.m. Robert van Jumièges, bisschop van Londen in 1044, en later, in 1051, aartsbisschop van Canterbury; Ulf, bisschop van Dorchester in 1049). In 1051 slaagden ze er in de Angelsaksische edelman en zijn familieleden te doen verbannen. Doch teruggetrokken in Vlaanderen, organiseerde Godwin een leger en ontscheepte aan de monding van de Theems, terwijl zijn zoons van Ierland uit aanvielen. Wars van oorlog, capituleerde Edward onmiddellijk; de Normandiërs werden verbannen; Godwin hersteld in zijn machtspositie. Deze laatste overleed reeds in Apr. 1053, doch kreeg een waardig opvolger in de persoon van zijn zoon Harald die in feite het regeringsbeleid tijdens de laatste jaren van Edward volledig in handen had. Maar ook Edward overleed kinderloos — en Harald Godwinson zou in conflict komen met een achterneef van Edward, Willem de Veroveraar, hertog van Normandië, een conflict dat reeds in 1066 zijn ontknoping vond in de slag van Senlac (Hastings).

DR L. VOET

Lit.: Lives of Edward the Confessor (Rolls Series); F. M. Stenton, Anglo Saxon England (1943).

Edward I

(Westminster 17 Juni 1239 - Burghon-Sands, 7 Juli 1307; koning 20 Nov. 1272) was de oudste zoon van Hendrik III en Eleonora van Provence. Op 15-jarige leeftijd gehuwd met Eleonora van Castilië (Oct. 1254), kreeg Edward kort daarop in apanage Aquitanië, Ierland, het graafschap Chester, ’s konings landen in Wales en de steden Bristol, Stamford en Grantham. In 1258 leidde de wanregering van zijn vader tot de opstand der baronnen onder leiding van Simon van Montfort. Alhoewel vijandig gestemd jegens de hoge adel, was Edward nochtans zekere hervormingen niet ongenegen. Hij werd zelfs in 1259 leider van de „communitas baccheleriae Angliae”, de kleine adel, die zich zowel tegen de koning als tegen de baronnen richtte. Dank zij Edward en de „bachelors” werd een verzoening bewerkt tussen Hendrik III en zijn tegenstrevers. In 1260 brak de opstand echter met nog grotere heftigheid uit. Edward koos nu de partij van zijn vader en werd met deze verslagen te Lewes (14 Mei 1264) en gevangen genomen.

De hierop volgende dictatuur van Simon van Montfort lokte evenwel grote ontevredenheid uit —en Edward, ontsnapt uit zijn gevang te Hereford op 28 Mei 1265, had geen moeite om partijgangers te vinden. Reeds op 3 Aug. 1265 werd Simon verslagen en gedood in de slag van Evesham. Weer was het Edward, en niet zijn vader, die in de volgende jaren door zijn gematigdheid de rust herstelde. En zo goed was het land gepacificeerd dat hij zich naar het H. Land kon begeven (1270-’72), en na het vernemen, op de terugreis, van de dood van zijn vader (16 Nov. 1272) nog een tweetal jaren in Aquitanië kon vertoeven alvorens in 1274 weer voet te zetten in Engeland. Energiek en intelligent, zette Edward zich aan het werk om de koninklijke macht te verstevigen. Hij legde de jurisdictie van hoge adel en geestelijkheid aan banden, herorganiseerde rechtspraak en rechtsapparaat, unificeerde het recht en vaardigde een reeks zeer belangrijke „statutes” (wetten) uit. Zijn regering betekent een mijlpaal in de Engelse constitutionele geschiedenis. Niet het minst omdat in zijn strijd tegen hoge adel en geestelijkheid de koning steun zocht bij de kleine adel en burgerij en deze voorgoed een plaats inruimde in het Parlement, dat gedurende zijn regering zijn definitieve vorm en samenstelling heeft gekregen. Tevens legde hij de grondslag van de militaire faam van Engeland, door het verouderde, logge feodale leger gedeeltelijk te vervangen door betaalde beroepssoldaten. Meester in Engeland, wilde hij eveneens de hegemonie op de Britse eilanden. Llewelyn, prins van Wales, had in 1277 zijn oppergezag moeten erkennen maar kwam in 1282, samen met zijn broeder David, in opstand. Ze werden verslagen, Llewelyn sneuvelde, David werd terechtgesteld, en Wales, dat zo lang Angelsaksers en Normandiërs had weerstaan, definitief bij Engeland ingelijfd (1284).

Vervolgens was het de beurt aan Schotland — doch terzelfder tijd ontstond een conflict met Philips IV van Frankrijk, rezen moeilijkheden op in Engeland zelf en opstanden in Wales. In 1291 werd de Engelse koning verzocht als scheidsrechter op te treden tussen twee pretendenten naar de Schotse kroon, John Baliol en Robert Bruce. Nadat hij had geëist en bekomen, dat Schotland hem als suzerein erkende, sprak Edward zich uit voor eerstgenoemde candidaat. Maar de voortdurende tussenkomsten in de Schotse aangelegenheden van Engelse ambtenaren leidden weldra tot een grote opstand (1296). Edward riposteerde, en reeds op het einde van het jaar was Schotland veroverd, Baliol gevangen, en de kroningssteen van de Schotse koningen van Skone naar Westminster gevoerd. Ondertussen was een geschil met Philips IV ontstaan (1293), dat uitliep op een oorlog in Aquitanië (1295-’96). Edward was aan de verliezende hand — en bracht de strijd over naar Vlaanderen, waar graaf Gui van Dampierre, eveneens in het nauw gebracht door zijn suzerein, hem te hulp riep (1297). Maar de Engelse koning voerde de strijd slechts zwakjes. Zijn schatkist was ledig; de geestelijkheid, gepraamd om hulpgelden, weigerde, wat een vinnig conflict uitlokte (1296-’97); de edelen wilden hem niet volgen naar Aquitanië en Vlaanderen; ook de burgerij roerde zich. Tegenover deze geweldige oppositie zag Edward zich gedwongen tot driemaal toe de privileges zijner onderdanen te bevestigen (1297; 1300; 1301) en de heffing van hulpgelden aan allerlei voorwaarden en een zekere contrôle te onderwerpen — een andere belangrijke stap in de Engelse constitutionele geschiedenis. Tevens waren de Schotten opnieuw in opstand gekomen en werd een Engels leger te Stirling door William Wallace verpletterd (1297). Edward liet dan ook snel zijn Vlaamse bondgenoot in de steek en tekende te Vijve-Sint-Elooi de wapenstilstand (9 Oct. 1297). In Juni van het volgend jaar werd de vrede gesloten op basis van de status quo ante; tevens werd overeengekomen dat Edward, wiens echtgenote in 1290 was overleden, in het huwelijk zou treden met Margaretha, de zuster van Philips IV (huwelijk voltrokken in Sept. 1299), en zijn zoon, de erfprins (zie Edward II), met Isabella, dochter van de Franse koning (voltrokken in 1308). De Engelse vorst kon nu weer zijn aandacht wijden aan Schotland. In 1305 werd Wallace eindelijk gevangengenomen en terechtgesteld. Schotland werd onderworpen — doch zes maanden later laaide de strijd opnieuw op, deze keer onder leiding van Robert Bruce, de zoon van de candidaat van 1297. In 1307 ging Edward zich persoonlijk aan het hoofd stellen van zijn leger waarna hij te Burgh-on-Sands, bij Carlisle, overleed.

DR L. VOET

Lit.: T. F. Tout, Edward the first (1893); A. E. Morris, The Welsh wars of Edward the first (1901).

Edward II,

koning van Engeland (Carnarvon 25 Apr. 1284 - Berkeley Castle 21 Sept. 1327; koning 8 Juli 1307 - 20 Jan. 1327), vierde zoon van Edward I en Eleonora van Castilië, werd door de dood van zijn oudere broeders reeds snel erfgenaam van de troon. In 1301 ontving hij, als eerste Engelse kroonprins, de titel „prins van Wales”. Na de dood van zijn vader werd hij zonder moeite als koning erkend en op 25 Jan. 1308 huwde hij te Boulogne Isabella van Frankrijk, dochter van koning Philips IV. Het echtpaar werd op 25 Febr. van hetzelfde jaar gekroond en gehuldigd te Londen. Zwak van karakter, het staatsbeleid overlatend aan favorieten, niet houdend van tornooien en van oorlog, vervreemdde Edward II snel zijn onderdanen van zich. Reeds in 1308 begon de hoge adel zich te roeren. Voorwendsel waren de gunsten, bewezen aan de Gasconse edelman Peter Gaveston. In Apr. 1308 zag Edward II zich gedwongen deze te verbannen; doch reeds in 1309 werd de favoriet teruggeroepen. De wrijvingen namen toe, en op de bijeenkomst van Westminster (8 Febr. 1310) drongen de gewapende baronnen hun wil op aan de koning, die practisch onder voogdij werd gesteld (ordonnanties van 1311). Een nieuwe opstand eindigde in 1312 met de moord op Gaveston, terwijl Thomas van Lancaster, neef van de koning, nu in feite het bewind in handen nam. Deze was onbekwaam en brutaal, en een deel van de adel onder leiding van graaf van Pembroke,vormde een gematigde partij, die in 1318 zijn macht brak. Maar de gematigden hadden niet lang het stuur in handen — Edward II had zich een nieuwe gunsteling genomen, Hugo Le Despenser de Jonge, tegen wie de baronnen nu gemeenschappelijk front maakten. Doch ditmaal werden zij verslagen en Lancaster werd onthoofd (1322). De Despensers, vader en zoon, heersten nu oppermachtig; de koninklijke prerogatieven werden hersteld. Doch Edward II, onder invloed van de Despensers, liet het tot een breuk komen met zijn echtgenote Isabella. In 1325 vertrok ze naar Frankrijk, waar ze in contact kwam met een vijand van de Despensers, Roger Mortimer. In Sept. 1326 ontscheepten beiden met een klein leger in Engeland. De adel sloot zich onmiddellijk bij hen aan — er was practisch geen tegenstand. De Despensers werden terechtgesteld en Edward II tot troonsafstand gedwongen ten gunste van zijn zoon Edward (20 Jan. 1327). Acht maanden later, op 21 Sept. 1327, werd hij in Berkeley Castle, waar hij was gevangengezet, op gruwelijke wijze vermoord.

DR L. VOET

Lit.: T. F. Tout, Place of E. II in English history (1914); Dez., Captivity and death of E. II (1920); J. C. Davis, Baronial opposition to E. II (1918); H. Johnstone, Edward of Carnarvon (1284-1307) (Manchester Univ. Press 1946) (tot zijn troonsbestijging).

Edward III,

koning van Engeland (Windsor 13 Nov. 1312 - Londen, 21 Juni 1377; koning 20 Jan. 1327), oudste zoon van Edward II en Isabella van Frankrijk, werd na de gevangenneming van zijn vader aangesteld tot „warden” van het rijk (Oct. 1326). Reeds het volgend jaar, bij de troonsafstand van Edward II, werd hij tot koning uitgeroepen (20 Jan.) en op 1 Febr. gekroond. Een regentschap onder leiding van Hendrik van Lancaster werd ingesteld — doch in feite oefenden Edwards moeder, Isabella, en haar minnaar, Roger Mortimer, het gezag uit. Mortimer, enkel op zijn persoonlijke belangen bedacht, maakte zich weldra zeer gehaat. De jonge Edward die inmiddels met Philippa van Henegouwen in het huwelijk was getreden (24 Jan. 1328) zag in 1330 de kans schoon: Mortimer werd gevangengenomen en terechtgesteld; Isabella voor de rest van haar leven opgesloten in Castle Rising (gest. 1358).

De eerste jaren van Edwards persoonlijke regering werden in beslag genomen door de Schotse aangelegenheden: hij ondersteunde Edward Baliol in diens pogingen David Bruce te verdrijven; hij viel zelf in 1333 Schotland binnen waar hij de slag won van Halidon Hill (Juli). Hij kon evenwel de Schotten niet onderwerpen, en liet in 1336 dit land voorlopig terzijde liggen, om te werken aan de verwezenlijking van zijn groot plan — het verwerven van de troon van Frankrijk. In 1328 waren Philips van Valois en Edward III beiden candidaat geweest voor de opvolging van de kinderloze Karel IV. De Franse baronnen hadden evenwel aan eerstgenoemde de voorkeur gegeven. Nu zou Edward III met de wapens zijn aanspraken doen gelden. Na drie jaar voorbereiding waarin de steun van tal van vorsten uit de Nederlanden en Duitsland werd gezocht en gekocht, opende hij in 1339 de vijandelijkheden: de Honderdjarige Oorlog begon. In een reeks veldtochten (o.m. campagne van Vlaanderen (1339-’40), waarbij de steun werd bekomen van de Vlaamse steden onder leiding van Gent en Jacob van Artevelde, in Juni 1340 een Franse vloot te Sluis werd vernietigd en Edward III in Sept. te Gent tot koning van Frankrijk werd uitgeroepen; campagne van Bretagne, 1341-1343; campagne van 1346-’47 culminerend in de zege van Crécy, 26 Aug. 1346, en de inneming van Calais na een jaar beleg, 4 Aug. 1347) behaalde Edward III schitterende successen. Doch zijn schatkist raakte ledig en belette hem zijn overwinningen uit te buiten, terwijl anderzijds de Schotten het hem herhaaldelijk zeer lastig maakten. Ondanks een overwinning in 1346 te Neville’s Cross, waarbij David Bruce werd gevangengenomen, woedde de strijd onverpoosd verder.

Pas in 1357 werd de vrede getekend die Schotlands zelfstandigheid liet bestaan en dus in feite een nederlaag betekende voor de Engelse koning. In 1356 zou zijn oudste zoon Edward, de Zwarte Prins, op het Franse oorlogstoneel nog een grote overwinning behalen bij Poitiers en de Franse koning Jan II krijgsgevangen nemen. Dit leidde in 1360 tot de vrede van Brétigny die aan Engeland practisch heel West-Frankrijk schonk. Die vrede betekende het hoogtepunt van Edwards macht — doch het verdrag werd niet uitgevoerd, en in de strijd die heroplaaide verloor de koning geleidelijk al zijn veroveringen. In deze tweede phase van de strijd heeft Edward III persoonlijk geen groot aandeel meer gehad. Oud vóór zijn tijd, uitgeput door een leven van strijd en oorlog, geraakte hij, na de dood van zijn echtgenote, onder de invloed van een avonturierster, Alice Perrers. Hij liet het bewind grotendeels over aan zijn jongste zoon Jan van Gent (John of Gaunt) en bleef een passief toeschouwer in de conflicten tussen adel en geestelijkheid, tussen Jan van Gent en de hervormingsgezinde partij van het „good parliament” (die steun vond bij de zieke Zwarte Prins). Hij overleed in 1377 alleen, zonder prestige en gezag. Zijn militaire zegepralen uit het begin van zijn bewind hebben in latere tijd een vals aureool geworpen op zijn leven en regering. Wreed, zonder scrupules, weinig trouw aan zijn woord, was Edward geenszins een kampioen van ridderlijkheid; zijn overwinningen heeft hij meer behaald door de goede kwaliteiten van zijn soldaten dan door eigen militaire talenten. Ook als staatsman en wetgever was hij geen grote figuur. Zijn campagnes waren slecht voorbereid. Zijn veroveringen zeer voorbijgaand.

Na 35 jaar strijd hield hij enkel een paar steden over (Calais, Bordeaux). Nochtans is zijn regering onder meer dan één oogpunt zeer belangrijk geweest. De voortdurende oorlogen en de daaruit voortvloeiende geldnood hebben veel bijgedragen tot de machtsontplooiing van het parlement, dat zich van nu af aan de goedkeuring van hulpgelden en wetten voorbehield, en waar de burgerij en kleine adel, georganiseerd in het Lagerhuis, een tegenwicht vormden tegen de macht van de „lords” (hoge adel), gegroepeerd in het Hogerhuis. Terwijl op economisch gebied het tot dan toe nog uitsluitend agrarische Engeland een opbloei kende van zijn handel, en zijn eerste nijverheden zag ontluiken (o.m. de textielindustrie gegrondvest door ingeweken Vlaamse wevers). De pest die in 1348-’50 de Engelse bevolking decimeerde heeft wel is waar die ontplooiing sterk geremd, doch de grote stoot was niettemin gegeven.

DR L. VOET

Lit.: W. Longham, The history of the Life and times of E. III (2 dln, 1869); J. Mackinnon, History of E. III (1900); B. C. Hardy, Philippe de Hainaut and her times (1910); D. Hughes, The early years of E. (1915); G. Unwin, Finance and trade under Edward III (1918).

Edward IV,

koning van Engeland (Rouaan 28 Apr. 1442 - Westminster, 9 Apr. 1483; koning 4 Mrt 1461), was een zoon van Richard, hertog van York, en Cecille Neville. Toen zijn vader, in 1460, tegen Hendrik VI van Lancaster in opstand kwam en de troon opeiste (zie Rozenoorlog), werd de jonge Edward, toen graaf van March,naar het grensland van Wales gestuurd om er soldaten te lichten. Daar vernam hij het nieuws van de nederlaag en dood van zijn vader in de slag van Wakefield (21 Dec. 1460). Zelf achtervolgd door de graaf van Pembroke, verpletterde hij deze te Mortimer’s Cross bij Wigmore (2 Febr. 1461). Wel is waar liet zijn partijganger, Richard, graaf van Warwick, zich verslaan te St Albans (17 Febr. 1461), doch de Lancasters buitten hun succes niet uit. Edward kon dan ook naar Londen oprukken waar hij nu zelf op 4 Mrt als koning werd erkend, om vervolgens, met de graaf van Warwick, naar het N. op te rukken en zijn tegenstanders te vernietigen in de bloedige slag van Towton (29 Mrt). Hij werd gekroond te Londen op 28 Juni 1461, terwijl in Nov. van dat jaar het parlement zijn rechten erkende en de vorsten uit het huis van Lancaster tot usurpatoren verklaarde.

Tevergeefs poogden, met Franse hulp, Hendrik VI en zijn energieke echtgenote Margaretha, van Schotland uit, het getij te doen keren. In 1465 werd de ongelukkige Lancaster zelfs gevangengenomen en in de Tower opgesloten. Edward IV scheen onbetwist meester — doch zijn partij spatte uiteen. Gehuwd met Elisabeth Woodville (Mei 1464), uit een klein adellijk geslacht, begon hij haar familie op alle mogelijke wijzen te begunstigen — tegen de belangen in van de Neville’s (familie van Warwick). In Juli 1469 maakte Warwick, teruggetrokken te Calais, van een in Yorkshire uitgebroken opstand gebruik om met een leger in Engeland te ontschepen en Londen te veroveren. De verraste Edward zag zich in halve gevangenschap gehouden. Doch de opstanden en de anarchie groeiden Warwick boven het hoofd, en de „koningmaker” trok zich weer terug naar Frankrijk (Mrt 1470). Door een bruuske ommekeer verzoenden zich Warwick en Margaretha van Anjou, de echtgenote van Hendrik VI. Een nieuwe expeditie werd uitgerust, en in Sept. 1470 ontscheepte de vroegere aanhanger van York, thans leider van de Lancasters, opnieuw in Engeland, groepeerde om zich heen de vijanden van de Yorks die inmiddels legio waren geworden, haalde Hendrik VI uit de Tower en plaatste hem opnieuw op de troon (6 Oct. 1470). De overwinning van de Lancasters was evenwel van korte duur. Gevlucht bij zijn schoonbroeder, de hertog van Bourgondië, Karel de Stoute, zette Edward IV de tegenaanval in, landde in Noord-Engeland (Mrt 1471), rukte op naar Londen (11 Apr.) en maakte zich opnieuw meester van Hendrik VI. Warwick poogde hem tegen te houden aan de poorten van Londen maar sneuvelde (14 Apr.). Een laatste leger van Lancaster, verzameld door Margaretha, werd vernietigd te Tewkesbury (4 Mei). De voornaamste aanhangers van Lancaster waren gesneuveld of werden terechtgesteld; Hendrik VI zelf stierf plotseling, vermoedelijk vermoord (21 Mei).

Edward IV was nu voorgoed meester.Om zijn beloften aan Karel de Stoute te houden, dacht hij er aan de eeuwenoude strijd met Frankrijk te hernieuwen. In Juli 1475 landde hij te Calais. Doch de Bourgondische hertog werd beziggehouden door het beleg van Neuss, en Lodewijk XI wist op de bijeenkomst van Picquigny (29 Aug. 1475) de vrede te bekomen voor een grote geldsom en een aanzienlijk jaarpensioen, hetgeen, samen met de opbrengst van de confiscaties ten nadele van de aanhangers van Lancaster, Edward in de gelegenheid stelde geen nieuwe belastingen te vragen aan het parlement en derhalve zonder dezes tussenkomst te regeren, aldus de weg banend voor het absolutisme van de Tudors. Beschermer van kunsten en wetenschappen, prachtlievend, ontwikkeld, minzaam in de omgang, heeft Edward een zekere populariteit genoten ondanks zijn uitspattingen en verkwistingen, zijn egoïsme en koude wreedheid. Hij werd opgevolgd door zijn zoon, de ongelukkige Edward V.

DR L. VOET

Lit.: C. L. Scofield, The life and reign of Edward the fourth (2 dln, 1923); J. Huizinga, Koning Eduard IV van Engeland in ballingschap (Mélanges H. Pirenne I, 1926); J. Calmette et G. Périnelle, Louis XI et l’Angleterre (1930).

Edward V

van York
, koning van Engeland (Westminster 3 Nov. 1470 - Londen Aug./Sept. 1483; koning 9 Apr. - 25 Juni 1483), de oudste zoon van Edward IV en Elizabeth Woodville, kreeg in Juni 1471 de titels van prins van Wales en graaf van Chester. Bij de dood van zijn vader, op 9 Apr. 1483, werd door diens raadslieden, onder leiding van de koningin-moeder, een regentschap ingesteld. Doch de broeder van de overleden koning, de hertog van Gloucester, deed de raadgevers gevangennemen en terechtstellen, maakte zich meester van Edward V, verplichtte de koningin-moeder hem eveneens de jongere broeder van de koning, Richard, hertog van York, uit te leveren, en sloot zijn beide neven op in de Tower (Mei-Juni 1483). Het huwelijk van Edward IV en Elizabeth Woodville werd ongeldig verklaard en beide prinsen, als bastaarden, hun rechten op de troon ontzegd, waarna hun oom, na een schijn van verkiezing, koning Richard III werd (26 Juni 1483). Kort daarop gaf hij bevel zijn neven te vermoorden hetgeen in het grootste geheim werd volbracht in Aug. of Sept. 1483. Volgens de bekentenis afgelegd in 1502 door sir James Tyrell, het voornaamste werktuig van Richard III in deze moord, werden beide knapen in hun slaap onder kussens verstikt en aan de voet van een trap begraven. In 1674 werden inderdaad onder de trap leidend naar de kapel van de Tower de geraamten gevonden van twee kinderen, wier ogenschijnlijke ouderdom overeenstemt met die van Edward V en zijn broertje. Een nieuw onderzoek ingesteld in 1933 heeft tot eenzelfde slotsom geleid.

Lit.: J. Gairdner, Richard III (2de uitg. 1898).

Edward VI,

Tudor
(Greenwich 12 Oct. 1537 - 6 Juli 1553), zoon van Hendrik VIII en Jeane Seymour, beklom in 1547 de troon onder voogdijschap van zijn oom Edmund Seymour, hertog van Somerset, die, in strijd met de wil van Hendrik VIII, door de regentschapsraad tot Lord Protector werd benoemd. Hij was een ijverig Protestant, evenals zijn medebestuurders, vooral omdat zij deel hadden en nog meer deel wilden hebben aan de confiscaties van kerkelijke goederen. Hierdoor kreeg aartsbisschop Cranmer de gelegenheid zijn hervormingsdenkbeelden in te voeren. Hij begon met een bevel tot verwijdering van alle beelden en andere „voorwerpen van bijgeloof”. Terwijl de Protector en zijn raad zich schandelijk verrijkten aan kerkbezit, overlegde Cranmer met Zwitserse theologen over de protestantisering van de Engelse kerk, waarin thans een wanhopige verdeeldheid van meningen bestond. Het resultaat was het besluit (Act of Uniformity), dat een door Cranmer opgesteld Common Prayerbook in alle kerken moest worden gebruikt (1549). Dit en de hebzucht der Lords en sociale veranderingen, reeds onder Hendrik VIII begonnen, waren aanleiding tot ernstige opstanden, vooral in Cornwall, die bloedig onderdrukt werden. Toen verdrong Warwick, weldra hertog van Northumberland, de Protector (die in 1552 onthoofd werd) en maakte zich meester van het bestuur (1549), om de macht in zijn voordeel te gebruiken. Hij liet in 1552 Edward meerderjarig verklaren, maar beheerste hem volkomen. De protestantisering van de kerk ging voort, een geheel in Lutherse geest opgestelde belijdenis, de 42 artikelen, door Cranmer ontworpen, werd ingevoerd en vele bisschoppen werden gevangen gezet, talloze lagere geestelijken ontslagen. Ten slotte overreedde hij Edward om de beschikkingen van zijn vader te annuleren en Jane Grey, Northumberlands schoondochter, als zijn opvolgster aan te wijzen. Kort daarna stierf Edward. Hij was een zwak en ziekelijk kind, maar begaafd met een goed verstand en door zijn vader uitstekend bekwaamd in de humanistische school; hij gaf reeds vroeg blijk, zich van de gebreken der regering bewust te zijn.

DR H. A. ENNO VAN GELDER

Lit.: J. G. Nichols, Literary Remains of King Edward VI, 2 dln (1857); J. A. Froude, History of England from the Fall of Wolsey to the Death of Elizabeth, 12 dln (1857-1870); E. F. Pollard, England under Protector Somerset (1900); Sir C. Markham, King Edward VI (1907); C. H. E. Svayth, Cranmer and the Reformation under Edward VI (1926).

Edward VII,

koning van Groot-Brittannië en Ierland, keizer van Indië (Londen 9 Nov. 1841 - 6 Mei 1910), oudste zoon van koningin Victoria en prins Albert, bezocht de universiteiten te Oxford en Cambridge, deed in 1860 een reis naar Amerika, in 1862 naar het Oosten en huwde 10 Mrt 1863 met prinses Alexandra van Denemarken (1 Dec. 1844 - 20 Nov. 1925), een dochter van koning Christiaan IX, die hem 6 kinderen schonk (3 prinsen en 3 prinsessen), waarvan de derde zoon de dag na zijn geboorte (7 Apr. 1871) de oudste, de hertog van Clarence, 14 Jan. 1892 overleed; de oudste dochter is met de hertog van Fife, de derde met prins Karel van Denemarken gehuwd.

Edward VII trad in 1863 in het leger, waarin hij tot veldmaarschalk opklom, hoewel hij zich weinig met legerzaken bemoeide. Door zijn moeder (en door prins Albert, zijn vader) werd hij zorgvuldig buiten alle staatszaken gehouden, terwijl zijn werkzaamheid vnl. bestond in het openen van tentoonstellingen, het presideren van sociale instellingen enz. Hij werd de aanvoerder der Engelse society, als „the first Gentleman of the Empire”. Maar eerst na Victoria’s dood (1901) openbaarde zich zijn betekenis in volle kracht. Persoonlijk bemoeide hij zich zeer veel met de buitenlandse politiek. Zijn hoofddoel daarbij was Engeland door toenadering tot de vastelandsmogendheden, bepaaldelijk Frankrijk en Rusland, steun te verschaffen in zijn streven om de zich gestadig uitbreidende wereldmacht van Duitsland, ter zee, in de koloniën en in handel en nijverheid, tegen te gaan. Hij wist Spanje te winnen voor de Franse politiek in Marokko en met Spanje en Frankrijk een overeenkomst tot stand te brengen, die een bestendiging der bestaande toestanden in de Middellandse Zee ten doel had. Ook de betrekkingen van Engeland met Rusland werden vriendschappelijker, terwijl de hartelijke verstandhouding („Entente cordiale”) tussen Engeland en Frankrijk de positie van het eerste tegenover Duitsland sterker maakte.

Met keizer Wilhelm, zijn neef, stond hij niet op de beste voet. Beiden wantrouwden elkaar en stemden noch in karakter noch in uiterlijke dingen ook maar enigszins met elkander overeen. Zo is er aanhoudend misverstand tussen hen ontstaan, waarop alle pogingen tot toenadering tussen Engeland en Duitsland afstuitten. In de ogen der Duitsers is koning Edward dan ook de vader der „Einkreisungspolitik”, die het Duitse Rijk eindelijk ten val gebracht heeft. In de laatste tijd zijn er stemmen opgegaan die aan Edward een veel minder belangrijk aandeel in de buitenlandse politiek toekennen, al blijft het contact dat hij met Frankrijk zocht van betekenis, evenals het feit van zijn slechte verstandhouding met zijn Duitse neef. Zeker heeft hij in het geheel geen invloed gehad op de binnenlandse staatkunde die met het liberale ministerie eerst onder Campbell Bannerman en na diens dood onder Asquith door de strijd tegen het Hogerhuis en het ontwerpen van sociale wetten een meer democratisch karakter kreeg. Na Edwards dood volgde zijn zoon George V hem op.

Lit.: Sir Sidney Lee, King Edward VII, continued by F. S. Markham, 2 dln (1925-’27); Speeches and Addresses of the Prince of Wales, 1863-’88, ed. by J. Macaulay (1889); A. E. T. Watson, Edward VII as a Sportsman (1911); Hermann Freiherr von Eckardstein, Persönliche Erinnerungen an könig Eduard (1927); A. Maurois, Edouard VII et son temps (1933); E. F. Benson, King Edward VII (1933).

Edward VIII

oudste zoon van George V (White Lodge, Richmond Park, 23 Juni 1894), was als prins van Wales in de brede lagen van het Engelse volk hoogst populair. Na het overlijden van zijn vader koning geworden (20 Jan. 1936), bleek hij echter reeds voordat hij gekroond zou worden een opvatting van zijn constitutionele plicht te hebben, die de traditionele Engelsen met schrik voor de toekomst moest vervullen. De situatie werd onhoudbaar, toen hij de wens te kennen gaf met een reeds tweemaal gescheiden Amerikaanse, mrs Simpson, in het huwelijk te treden. Prime minister Baldwin stelde hem voor de keus, zijn betrekking tot mrs Simpson te verbreken of afstand van de Engelse troon te doen. Hij koos het laatste (10 Dec. 1936) en vertrok naar het buitenland. Hij ontving de titel van hertog van Windsor. Het huwelijk met de gewezen mrs Simpson werd op 3 Juni 1937 in Frankrijk gesloten.

Bij het uitbreken van Wereldoorlog II keerde hij naar Engeland terug en kwam hij bij de staf van het Britse leger. In Juli 1940 benoemde de Engelse regering hem tot gouverneur van de Bahama-eilanden. Hij bleef dit tot Mrt 1945. Daarna woonde hij hoofdzakelijk in Frankrijk. Zijn verhouding tot de koninklijke familie is nooit weer goed geworden.

Lit.: H. Bolitho, King Edward VIII. His life and reign (1937); J. L. White, The abdication of E. VIII. A record with all the published documents (1937); E. M. Compton Mackenzie, The Windsor tapestry (1938); M. M. Knappen in: Journ. of Mod. History, dl X (1938).

Edward van Woodstock

sedert de 16de eeuw, vermoedelijk naar de kleur van zijn wapenrusting, de Zwarte Prins geheten (Woodstock 15 Juni 1330 - Westminster 8 Juni 1376), was de oudste zoon van Edward III en Philippa van Henegouwen. Graaf van Chester in 1333, hertog van Cornwallis in 1337, prins van Wales in 1343, voerde hij reeds op 16-jarige leeftijd het nominaal bevel over een Engelse legerafdeling in de slag van Crécy (1346). Ook in de latere krijgsverrichtingen van zijn vader op het vasteland had hij een zeer belangrijk aandeel. Zo leidde hij o.m. de grote invasie van Z.O.-Frankrijk, culminerend in de slag bij Poitiers (19 Sept. 1356), waarbij koning Jan II van Frankrijk werd gevangengenomen. In Juli 1362, kreeg hij, tot hertog van Aquitanië benoemd, de Engelse bezittingen in Zuid-Frankrijk toegewezen. Van daaruit zou hij in 1367 oprukken over de Pyreneeën om Pedro de Wrede, koning van Castilië, te helpen in de strijd tegen zijn door de Fransen ondersteunde tegencandidaat, Hendrik van Trastamara. Te Navarrete (Najera) won hij zijn tweede grote veldslag (3 Apr. 1367), doch zijn leger smolt weg door ziekte, en, zelf ernstig ongesteld, moest hij onverrichterzake naar Aquitanië terugkeren. Om zijn oorlogsschulden te delgen, legde hij zijn Aquitaanse onderdanen een belasting op, waartegen dezen protest aantekenden bij Edwards suzerein, de koning van Frankrijk. Karel V daagde hem voor zijn parlement, doch Edward antwoordde hierop met de vijandelijkheden te heropenen (1369), waarbij hij o.m. Limoges innam en de bewoners over de kling deed jagen (1370). Doch zijn gezondheid nam snel af, en in 1371 keerde hij terug naar Engeland. Daar speelde hij nog een rol als kampioen van de constitutionele partij tegen het wanbeleid van zijn broeder, Jan van Gent (John of Gaunt) — die, door de zwakheid van de oude Edward III en de ziekte van zijn broeder, feitelijk het bewind in handen had. Een dapper krijgsman — alhoewel zijn overwinningen meer te danken waren aan de superioriteit van zijn manschappen dan aan eigen militaire talenten, en in zijn veldtochten vaak meedogenloos wreed — toonde hij in zijn laatste levensjaren begrip voor de Engelse politieke moeilijkheden, en wist zich populair te maken bij de „commons”. Gehuwd in 1361 met Joan, „the fair maid of Kent” (gravin van Kent), liet hij een zoon na, de latere koning Richard II.

DR L. VOET

Lit.: Biogr. door L. Creighton (1876) en R. P. Dunn-Pattison (1910); J. Cammadge, The Black Prince (1943).

< >