Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

WALES

betekenis & definitie

(zie de kaart Groot-Brittannië), vroeger een zelfstandig prinsdom, thans met Engeland verenigd, telt op 20 520 km2 (1951) 2 596 986 inw.

De kusten zijn bijna overal steil, terwijl een aantal baaien (Carnarvon- en Cardigan-baai in het W., St Bridesbaai, Milfordhaven en Swanseabaai in het Z.) het land binnendringen. Van de talrijke kapen zijn Orme’s Head, een woest kalksteengevaarte, in het N. en St David’s Head in het Z.W. de voornaamste. De Menaistraat, nauwelijks 200 m breed, scheidt het vasteland van het eiland Anglesey. Bijna het gehele W. is bergland (Caledonische plooiing), dat in de Snowdon in het N. een hoogte van 1094 m bereikt. Verder zuidwaarts liggen de Arran Mowddwy (933 m) en de Cader Idris (888 m). Een inzinking scheidt Noord- van Zuid-Wales.

Ten Z. daarvan ligt opnieuw een bergland, dat tot de Hercynische gebergten behoort, zoals de Plilimmon (756 m) aan de bron van de Severn; het hoogste punt van Zuid-Wales is de Brecknock Beacon (872 m) in het Fforest Fawr. Van de rivieren gaan de Dee, de Severn en de Wye over de grens van Engeland; de Usk en de Taf monden uit in het Kanaal van Bristol, de Towy in de Carmarthenbaai, de Teifi, de Dovey en de Mawddach in het Kanaal van St George en de Conway en de Clyd in de Ierse Zee. Het enige meer van betekenis is dat van Bala. Het klimaat is vrijwel gelijk aan dat van Engeland. De bodem (veel leisteen) is rijk aan steenkool.

De bevolking, die over het geheel toeneemt, vermindert echter in de zuivere landbouwdistricten. Een deel van de bevolking bedient zich nog van de Kymrische taal (ca 8 pct uitsluitend en ca 32 pct naast Engels). Het merendeel is calvinistisch-methodist. Landbouw en veeteelt vormen in het grootste gedeelte van het land nog de voornaamste takken van bedrijf. Slechts 10,5 pct van de bodem is als bouwland in gebruik, 42,5 pct is grasland, 5,8 pct is bos en 37,4 pct ligt woest. Meer dan de helft der bevolking vindt haar bestaan in mijnbouw en nijverheid.

Vooral in Glamorganshire en in het steenkoolbekken is de mijnbouw sterk ontwikkeld. Op het gebied der nijverheid staan de staal- en ijzerindustrie en de vervaardiging van witblik bovenaan. De voornaamste havens zijn: Cardiff en Swansca in het Z. en Holyhead op het eiland Anglesey. Wales is verdeeld in 13 graafschappen, maar heeft geen eigen hoofdstad (z ook Groot-Brittannië).

Lit.: L. B. Lendall en J. Landman, W., an Economic Geography (1925) 5 H. J. Fleure, W. and his People (1926); E. en P.

Lewis, The Land of W. (1937); E. G. Bowen, W. A Study in Geography and History (1941); D. A. Williams, A History of modem W. (1950).

Geschiedenis

Wales werd door Keltische stammen bewoond, toen in de 1ste eeuw onzer jaartelling de Romeinse legioenen ook hier doordrongen. In 78 n. Ghr. veroverde Agricola het gehele gebied en ook het daarmee steeds verbonden Anglesey. Belangrijk is echter de Romeinse invloed in het bergland nimmer geweest. Na de verdwijning der Romeinen staan er twee elementen, het Goidelec en Brythonic (Brits), tegenover elkaar; het W. is dan in ieder geval nog zuiver Keltisch. Het Christendom drong er uit het O. binnen, de prediking is er verbonden aan de naam van de H.

Dewi (David); in de 6de eeuw rezen er moeilijkheden tussen de priesters die Rome wilden volgen en hun, meer Iers georiënteerde, tegenstanders; de eersten overwonnen, tegelijk met de komst der Saksen, die de Oostgrensgebieden bezetten (Ghester, Hereford enz.). In de 8ste eeuw is het Kymrisch of Welsh element beperkt tot het bergland van het W. (z Kymrische taal en letterkunde). Offa (757-796) legde de Offa-wal aan, als grens en verdediging van het Welsh gebied tegen de oosterlingen. Kort daarna begonnen de aanvallen der Vikingen, uit zee, die echter geen blijvend resultaat opleverden. In de 9de eeuw was Rhodri de Grote (844-878) de eerste, die bijna geheel Wales onder zich verenigde, maar nog bleef een kleine streek in het N. zelfstandig, totdat Hywel (910-950) het gehele gebied beheerste. Van hem stamt een beroemd geworden wetboek.

Na hem viel het rijk weer uiteen, totdat in het midden der nde eeuw Gruffydd ap Llywelyn het weer geheel samen voegde, terwijl hij ook Anglesey beheerste. Willem de Veroveraar, de Engelse koning, begreep, dat deze vereniging een gevaar voor zijn pas verworven rijk opleverde en hij bewoog daarom de graven uit de aangrenzende streken, aanvallen op Wales te doen. Deze aanvallen hadden plaatselijk succes en brachten veel schade aan. De oostelijke streken („the Marches”) werden aan het Welsh gezag onttrokken, maar in het W., door het bergland afgesloten, vormde zich een krachtig vorstendom rondom Cardigan. Toen Hendrik II in Engeland regeerde, heerste hier Rhys ap Gruffydd (ca 1175), die zijn macht vergrootte door zich bij de Engelse koning in diens strijd tegen de baronnen aan te sluiten. Vijf en twintig jaar later kon Llywelyn ap Gwynedd profiteren van de moeilijkheden van Jan zonder Land om zijn gezag over geheel het oude Wales uit te breiden; hij was een bondgenoot der baronnen.

Dit bleef zo tijdens koning Hendrik III, die in 1267, bij het verdrag van Montgomery, Llywelyn ap Gruffydd erkennen moest als „prins van Wales” (de eerste maal, dat deze titel in een officieel stuk voorkomt). Edward I wist echter gebruik te maken van onenigheid in Wales om Llywelyn te bestrijden: deze werd verslagen en gedood bij Builth (1282), zijn broer David werd geëxecuteerd en Wales bij Engeland ingelijfd. Desondanks bleef de oude toestand grotendeels bewaard: de Ierse hoge edelen waren bijna zelfstandige vorsten, de kleinere landbezitters gedroegen zich als hun vazallen, de boerenbevolking bleef volkomen Kymrisch. Ook toen Edward I in 1301 zijn zoon verhief tot prins van Wales, had deze niet meer macht dan een leenheer-titulair. Veten tussen oostelijke geslachten bleven voortwoeden, al wist de Engelse koning langzamerhand de rust enigszins te handhaven. In 1400 verhief Owain Glyn Dwr, een afstammeling der vroegere vorsten, de vaan van de opstand en hij had een snel succes. Maar toen Hendrik VII in Engeland zijn gezag had geconsolideerd, daalde Owain’s macht even snel, en in 1416 stierf hij in vergetelheid.

In de Rozenoorlog hadden Welshe groten een belangrijke rol gespeeld en het was ten slotte een Welsh geslacht, de Tudors, dat de Engelse kroon vermeesterde (1485, z Hendrik VII). Maar deze zelfde Tudors hebben de anglicering met kracht en geweld doorgezet: in 1536 kreeg Wales bij de „Act of Union” de Engelse indeling in „shires” en werden de vertegenwoordigers er van in het Lagerhuis opgenomen; in 1542 stelde Hendrik VIII het hooggerechtshof te Ludlow in, naar het voorbeeld van de Engelse Sterrekamer, met de Engelse rechtsregelen, terwijl de Welshe gebruiken en rechten onwettig werden verklaard; voor het gerecht werd alleen de Engelse taal geduld. Onder Elizabeth werd de Anglicaanse ritus in de Kerk ingevoerd, maar nu werd ook gezorgd voor een vertaling van de Bijbel en het Common Prayerbook in het Kymrisch. Toch was Wales in de oorlog van Karei I met het Parlement nog grotendeels Katholiek en stelde zich dus aan de zijde van de koning. Daarna echter ontwikkelde er zich een vrij krachtige Nonconformistenbeweging, wat in de 18de eeuw in de hand gewerkt werd door de geringe ijver, betoond door de niet in Wales residerende bisschoppen. Belangrijker was de intensieve campagne tegen de ongeletterdheid der bevolking, die in het begin van die eeuw ingezet werd door Griffith Jones, rector van Llandowrer: binnen korte tijd verrezen honderden scholen en daarmee begon een grote vraag naar boeken in het Kymrisch.

Deze beweging had van het begin af een Methodistische inslag en in 1811 leidde zij tot een afscheiding; in 1832 waren er reeds 1428 gemeenten die tot de Methodisten behoorden. De gehele 19de eeuw duurde deze kerkstrijd, die tevens een strijd der boeren tegen de adel was. In 1914 werd de Anglicaanse Kerk eindelijk van haar bevoorrechte positie beroofd (Act for the Disestablishment of the Church in Wales, in 1920 uitgevoerd).

Lit.: J. E. Lloyd, A History of W. from the earliest Times to the Edwardian Conquest (2 dln, 3de dr. 1939); A. H. Williams, Introduction to the History of W. (1941, vlg.); Sir J. Rhys and Sir D.

Brynmor-Jones, The Welsh People (6de uitg., 1923); D. Ambrose Jones, History of the Church in W. (1926); W. Rees, South Wales and the March, 1284-1415 (1924); H. T. Evans, Wales and the Wars of the Roses (1925); R. T.

Jenkins en W. Rees, A Bibliography of the History of Wales (1932); T. P. Ellis, Welsh Tribal Law and Custom in the Middle Ages (1926); D. J. Da vies, Economie History of South Wales prior to 1800 (1933) ; A.

H. John, The Industrial Development of South Wales, 1750-1850 (1950); W. F. Grines, The Prehistory of Wales ( 1952); D. M. and E. M. Lloyd, A Book of Wales (London 1953).