Gepubliceerd op 18-03-2021

Procedeeren

betekenis & definitie

(van Pröcëdëre, lat.) een proces, rechtsgeding of ook wel geding voeren. Uitsluitend gebruikt, wanneer, bij vermeende betwisting of schennis van een beweerd recht, de tusschenkomst des rechters wordt ingeroepen om bij een voor tenuitvoerlegging vatbaren titel dat recht te handhaven of te erkennen.

Uitgezonderd de gedingen voortvloeiende uit de Ongevallenwet van 2 Januari 1901 (Stbl. 1) (zie, ook voor de verdere wijze van procedeeren in deze adm. gedingen, Ongevallenwet), waarbij de tusschenkomst van den administratieven rechter (Raad van Beroep of Centr. Raad) ingevolge de Beroepswet van 8 Dec. 1902 (Stbl. 208) bij1 klaagschrift wordt ingeroepen, wanneer men opkomt tegen de beslissingen van het bestuur der Rijksverzeringsbank, wordt het proces begonnen met eene dagvaarding (zie Dagvaarding), waarbij men, gewoonlijk na voorafgaande sommatie of bevel om te voldoen aan hetgeen men beweert recht te hebben te eischen, zijne tegenpartij voor den rechter daagt. Deze dagvaarding, welke nauwkeurig dient gesteld, vermits op vele informaliteiten nietigheid is gesteld en zij den grondslag vormt van ’t geheele rechtsgeding, moet geschieden bij exploit of schriftelijke acte van een bevoegden deurwaarder (zie Deurwaarder) en moet behalve datum der acte zoowel als die der verschijning, namen enz. der partijen en van den deurwaarder, opgaaf van de door den eischer (d. L dengene, die *s rechters tusschenkomst inroept) gekozen woonplaats in de gemeente waar de rechter zitting houdt, vermelding van den persoon aan wien een afschrift van het exploit van dagvaarding is gelaten, inhouden

1° de middelen en het onderwerp van den eisch d. i. eene uiteenzetting van de feiten en van de rechtsgevolgen daaruit voortvloeiende,
2° eene duidelijke en bepaalde conclusie d. w. z. eene juiste opgaaf van wat men nu van den rechter verlangt.

Tusschen den dag der dagvaarding en dien der verschijning, moet een zekeren tijd liggen. Deze termijn is in den regel van minstens 5 dagen wanneer de zaak voor den kantonrechter en van minstens 8 dagen wanneer ze voor de rechterlijke collegiën moet dienen. In spoedeischende gevallen kan de kantonrechter of president van het rechterlijk collegie vergunnen dien termijn te verkorten.

Ten minste 8 dagen komen er bij wanneer de gedaagde binnen het rechtsgebied van een ander gerechtshof woont, dan waarin de geroepen rechter zitting houdt, terwijl voor buitenlanders, al naarmate de afstand, waarop zij wonen, verschillende termijnen gelden (allen te vinden in Tit. I Boek I van het Wetb. v. Burgerl. Rechtsv.). Bij oproepingen van hen, wier woon- noch verblijfplaats bekend is en van houders van aandeelen in geldleeningen of maatschappijen, welke niet op naam staan en waarvan de eigenaars uit dien hoofde onbekend zijh., is de termijn ten minste 2 maanden.

In handelszaken (zaken van koophandel) gelden andere termijnen:.minstens 2 dagen als de gedaagde woont in dezelfde gemeente als waar de geroepen rechter zitting houdt, 4 dagen als hij woont binnen eene andere gemeente van hetzelfde arrondissement. 6 dagen indien hij woont binnen een ander arrondissement maar onder 't zelfde gerechtshof, 10 dagen wanneer hij onder een ander gerechtshof woont. Overigens gelden de algemeene bepalingen.

In zeezaken of die daarmee zijn gelijk gesteld; wanneer er partijen zijn, die geen vaste woonplaats hebben en voorts in zaken wegens scheepstuig, scheepsvoorraad, scheepsgezellen, timmering aan schepen, die zeilree liggen en andere zaken, die onmiddellijk voorziening bij voorraad eischen, kan de dagvaarding van dag tot dag en zelfs van uur tot uur, zonder bevelschrift worden gedaan.

Mocht de eischer naar den zin der wederpartij een te langen termijn tusschen dagvaarding en dag van verschijning hebben genomen, dan kan deze dien termijn verkorten en den eischer tegen een vroegeren dag (op een termijn van minstens 5 dagen) oproepen. Dit is het recht van anticipatie (zie Anticipatie) door de wet Hartogh, wet van Juli 1896, wijzigende het Wetb. v. Burg. Rechtsv. ook voor het geding in eersten aanleg ingevoerd (in hooger beroep bestond het reeds vroeger).

Op welke wijze de dagvaardingen worden uitgebracht ten aanzien van den konijg, zedelijke lichamen, gemeenten, vennootschappen van koophandel, den boedel eens gefailleerden, van overledenen, buitenlanders, getrouwde vrouwen (wanneer, als b.v. bij echtscheidingen, de dagvaarding ten verzoeke van den man wordt uitgebracht) is te vinden als boven T. I B. I W. v. B. R.

In de gedingen waarin de Koning als eischer optreedt, zal het exploit geschieden en de zaak worden voortgezet ten name van en door zoodanigen gemachtigde als hij zal aanwijzen, terwijl alle gedingen tegen den Koning worden voortgezet ten name van zoodanigen gemachtigde als hij zal aanwijzen. Verschijnt deze op den aangewezen dag niet, dan wordt, indien daartoe termen bestaan, verstek verleend en vonnis gewezen ten name van den Procureur-Generaal bij den Hoogen Raad.

Bij de dagvaarding moet, behalve in zaken, welke bij een kantonrechter worden aangebracht, op straffe van nietigheid een procureur worden gesteld, die daags vóór den verschijndag, of bij zaken op korten termijn, zoo spoedig mogelijk, de zaak op de rol van het rechterlijk collegie doet inschrijven.



Kort-geding

In alle zaken, waarin uithoofde van onverwijlden spoed, eene onmiddellijke voorziening wordt ver eisch t, kunnen partijen vrijwillig voor den president der arr.-rechtbank verschijnen of kan de vordering worden ingebracht voor dien president op eene terechtzitting te houden op door hem bepaalde vaste dagen; zelfs op mondelinge aanvrage der belanghebbende partij kan bevolen worden dat de dagvaarding geschiede tegen den dag en het uur door hem voor elk geval te bepalen en dat de terechtzitting ten zijnen huize wordt gehouden, in welk geval hij daartoe mondeling last geeft aan den deurwaarder. Blijkt dat spoed niet dringend noo«dig is of ook dat de zaak in kort geding niet voldoende kan worden toegelicht, dan verwijst hij de partijen naar de gewone wijze van rechtspleging of verleent aan den aanlegger verlof om op korten termijn te dagvaarden. Anders neemt hjj> bij voorraad eene beslissing en kan deze uitvoerbaar verklaren hij voorraad, zelfs op de minuut en desnoods zonder voorafgaande registratie.

Of de zaak moet worden gebracht en dus gedagvaard moet worden voor een kantonrechter of een arr.-rechtbank (absolute competentie = volstrekte bevoegdheid) hangt af van den aard of hoegrootheid der vordering (zie Arrondissement). Voor de enkele gevallen dat een zaak in eersten aanleg voor een gerechtshof of den Hoogen Raad wordt gebracht zie men Gerechtshof en Hooge Raad.

Vermeld worde nog: dat de kantonrechters ter plaatse der inscheping kennis nemen van vorderingen door of tegen landverhuizers ingesteld, wanneer die vorderingen persoonlijk of tot roerende goederen- betrekkelijk zijn, en voorzooveel ze ontstaan zijn uit overeenkomsten of daden ter plaatse van inscheping, of ten aanzien van vreemde landverhuizers bij hunnen doortocht hier te lande aangegaan of verricht (zie daarvoor art. 27a wet van 1 Juni 1861, Stbl. 53, houdende bepalingen omtrent den doortocht en het vervoer van landverhuizers, bijgevoegd bij art. 17 der wet van 15 Juli 1869, Stbl. 124); dat de rechtbank, wanneer voor haar een zaak is gebracht, behoorende bij den kantonrechter en de gedaagde daarover geene aanmerking maakt, zij als de gewone rechter de zaak aan zich zal behouden (analoog met de prorogatie (zie Prorogatie) bij1 het gerechtshof (zie Gerechtshof); dat de Hooge Raad oordeelt in eersten aanleg over geschillen in zaken van. prijzen en buit, die door oorlogsschepen van den Staat worden achterhaald en opgebracht, benevens die, welke tusschen de nemers onderling deswege zouden mogen ontstaan.

De voorschriften omtrent de relatieve competentie = betrekkelijke bevoegdheid, geven antwoord op de vraag bij welken kantonrechter of bij welk rechterlijk collegie van de gelijknamigen de zaak moet worden aangebracht. In den regel is dit bij persoonlijke rechtsvorderingen de rechter van de plaats waar de gedaagde woont of verblijft en in vorderingen, welke betrekking hebben op eenig onroerend goed die van de plaats waar dat goed is gelegen. De bizonderheden daaromtrent zijn in hoofdzaak geregeld, wat betreft zaken, welke voor den kantonrechter moeten dienen, in den 2den titel v. h. Ie B. v. h. Wetb. v. Burg. Rechtsv. en voor de rechtbank-procedures in den daaropvolgenden titel. In handelszaken kan ter keuze van den eischer worden gedagvaard voor den rechter binnen wiens rechtsgebied a de verweerder woont, b de verbintenis is aangegaan, c de waar is geleverd, d de betaling had moeten geschieden.

Op den dag, tegen welken is gedagvaard, wordt de zaak opgeroepen naar orde van een daartoe bestemde rol. Indien de eischer niet is verschenen in persoon of bij gemachtigde, dan wordt verstek (zie Verstek) tegen hem verleend, terwijl hij in de kosten wordt verwezen en de tegenpartij is van dezen aanleg ontslagen, maar kan opnieuw terzelfder zake worden gedagvaard, als de eischer de vroeger gemaakte kosten heeft betaald.

Is de gedaagde niet in persoon of bij gemachtigde verschenen en heeft hij geen procureur gesteld, wat blijkt bij de oproeping der zaak (behalve bij1 de kantongerechtprocedure, waarbij een procureurstelling niet noodig is) dan wordt, als de rechter de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht genomen vindt, verstek tegen den gedaagde verleend en de rechter zal dadelijk of op een volgende terechtzitting bij1 vonnis datgene uitspreken wat de eischer van hem heeft gevraagd, tenzij hij het gevorderde onrechtmatig of ongegrond vindt. Zoolang evenwel het vonnis nog niet is gewezen, kan de gedaagde alsnog verschijnen, waardoor de gevolgen van het verstek, behalve wat betreft de daardoor veroorzaakte kosten, vervallen. Deze laatste voor hem gunstige bepaling is in art. 89a door voormelde wet Hartogh aan het W. v. B. R. nieuw bij gevoegd.

De gedaagde, die bij verstek is veroordeeld, heeft geen ander middel om. tegen het vonnis op te komen dan ’t middel van verzet. Tenzij hij in het vonnis heeft berust d. w. z. heeft getoond dat hij aan de uitspraak wil gevolg geven, kan hij binnen 14 dagen nadat het vonnis hem in persoon is beteekend of eenige andere tengevolge daarvan opgemaakte acte, of nadat hij eene daad heeft verricht, die aantoont dat hij van de uitspraak of de uitvoering van het vonnis op de hoogte is, of anders totdat het vonnis is ten uitvoer gelegd b.v. bij executie (zie Executie) op roerend goed na den gerechtelijken verkoop, bij een exploit waarin hij' zijn verweer in hoofdzaak aangeeft, den eischer, die vonnis tegen hem heeft, voor den rechter roepen. De zaak wordt dan opnieuw behandeld. De partijen heet en dan opposant en geopposeerde (zie Opposant).

Zijn beide partijen verschenen dan draagt voor den kantonrechter de aanlegger (eischer) zijn eisch en de gedaagde zijne verdediging voor. Geschrift is daarbij niet noodig. De kantonrechter zal dan öf dadelijk óf op eene volgende terechtzitting de zaak beslissen. Gewoonlijk evenwel wordt ook bij de kantongerecht-procedures aan partijen gelegenheid gegeven tot repliek en dupliek (zie Repliek en Dupliek).

Bij de rechtbanken gaat het niet zoo eenvoudig toe, al is door de meergenoemde wet Hartogh heel wat vereenvoudiging aangebracht. De procureur van den eischer draagt zijne met redenen omkleede conclusie voor (hij kan daarvoor zelfs nog een naderen dag vragen) en moet dan den procureur der tegenpartij een afschrift ervan geven. Deze antwoordt dan bij conclusie (en geeft daarvan eveneens afschrift) tenzelfden dage of op een nader te bepalen dag. De eischer kan dan nemen (zegt de wet) eene conclusie van repliek en daarop de verweerder eene van dupliek. Als partijen het eens zijn dan kunnen met toestemming des rechters nog meerdere conclusiën volgen. Nadat de conclusiën zijn genomen kunnen partijen uitspraak verzoeken of ook pleidooi voeren, d. w. z. hunne zaak nog mondeling verdedigen, waarvan, tenzij het eene belangrijke zaak betreft of men meent dat eene schriftelijk gedane uiteenzetting nog opheldering behoeft, veelal wordt afgezien omdat vele rechtbanken dermate met werkzaamheden zijn overladen dat een dag om pleidooi te voeren vaak met grooten termijn wordt gesteld en daardoor de uitspraak zooveel later verkregen wordt.

Het Wetb. v. B. R. kent ook voor de rechtbank eene wijze van procedeeren n.l. behandeling bij geschrifte, van de zooevengen. hierin hoofdzakelijk afwijkende dat partijen stukken wisselen buiten de terechtzitting om. Op die stukken doet de rechter dan uitspraak. Deze manier van procedeeren komt echter hoogstzelden voor. Voldoende is het te verwijzen naar de 4de afd. Tit. III B. I van voorn. Wetb.

In de daaraan voorafgaande afdeeling kan men vinden dat van eischers, die vreemdelingen zijn, door de wederpartij cautie- of zekerheidsstelling kan worden gevraagd zoodra de zaak voor den rechter komt. Daar echter de meeste rijken van Europa zijn toegetreden tot het op 14 Nov. 1896 te ’s Gravenhage gesloten verdrag tot het vaststellen van gemeenschappelijke regelen ten aanzien van sommige onderwerpen van internationaal privaatrecht op de burgerlijke rechtsvordering betrekking hebbende, welk verdrag bij de wet van 31 Dec. 1897 (Stbl. 275) voor ons land is goedgekeurd, zij het voldoende daarvoor naar genoemd gedeelte van het W. v. B. R. te verwijzen.

Met het wisselen der conclusiën komen de meeste procedures niet tot de definitieve rechterlijke beslissing (eindvonnis). Gewoonlijk is eene voorloopige uitspraak noodig, waarbij men onderscheidt tusschen provisioneele (zie Provisioneel) praeparatoire en interlocutoire vonnissen. Van de twee laatsten geeft de wet eene definitie. Voor paeparatoir worden gehouden vonnissen en bevelschriften, welke gegeven zijn tot instructie der zaak en welke strekken om het proces in staat van wijzen te brengen, zonder dat zulks op de zaak ten principale van eenigen invloed kan zijn. Interlocutoir zijn de vonnissen en bevelschriften, waarbij de rechter, alvorens recht te doen een bewijs, een onderzoek of eene instructie beveelt, waarvan de beslissing der zaak zelve Ran afhankelijk zijn. Ondanks die wettelijke definitie is het vaak moeilijk uit te maken of een vonnis als praeparatoir of interlocutoir is te beschouwen, terwijl het toch van belang is, daar men van interlocutoire vonnissen, als de rechter daarbij tenminste niet het tegendeel bepaald heeft, evenals van alle prowisioneele vonnissen in hooger beroep kan Romen vóór nog het eindvonnis is gewezen en men bij praeparatoire vonnissen voor hooger beroep moet wachten tot de einduitspraak. Dikwijls ook moet de rechter in den loop der procedure beslissen over een tusschengeschil, een z.g.n. incidenteele (zie Incident) vordering. Ten opzichte van het hooger beroep dier vonnissen is evenals bij interlocutoire vonnissen bepaald dat het, vóór eindvonnis is gewezen, kan worden ingesteld, maar dat de rechter bevoegd is uit te spreken dat daarmee tot het eindvonnis moet worden gewacht. Deze laatste bepaling, aan de hiervoorgen. wet Hartogh te danken, dient om den gedaagde de gelegenheid te benemen een vroeger vaak toegepast obstructionisme in practijk te brengen en alzoo eene procedure te rekken.

Met hetzelfde doel is nu door die wet aan den verweerder voorgeschreven dat hij alle exceptiën (zie Exceptie) en zijn antwoord ten principale, d. i. zijn verweer op de hoofdzaak, tegelijk moet voordragen en dat wel op straffe van verval der niet voorgedragen exceptiën en, indien op de hoofdzaak niet geantwoord is, van het recht om zulks te doen.

Mocht de verweerder meenen gronden te hebben, om iemand in vrijwaring (zie Vrijwaring) op te roepen, dan kan hij die oproeping doen nog vóór den dag, waarop de zaak moet dienen en anders op den dag, welke bestemd is voor zijn antwoord. Als de eischer in vrijwaring wil oproepen dan moet hij een verzoek daartoe doen op den dag dat hij conclusie van repliek nemen zou. Staat de rechter bij incidenteel vonnis het verzoek toe, dan bepaalt hij tevens den dag, waarop de zaak opnieuw zal voorkomen en wordt de waarborg opgeroepen.

De verweerder kan zich ook beroepen op onbevoegdheid des rechters, waarbij te onderscheiden is onbevoegdheid (incompetentie) ratione personae, waar het geldt de relatieve competentie en ratione materiae, waar het betreft de absolute competentie (zie hiervoor). Al is geen beroep gedaan op onbevoegdheid, moet toch de rechter zich onbevoegd verklaren ingeval hij uit hoofde van het onderwerp des geschils niet de bevoegde rechter is.



Verwijzing
naar een anderen rechter (ook scheidsrechter of scheidsman, zie Scheidsrechter) in zaken, welke bij dezen reeds te voren tusschen dezelfde personen en over hetzelfde onderwerp zijn gebracht en voeging van zaken tegelijk aanhangig voor denzelfden rechter tusschen dezelfde personen en over hetzelfde onderwerp of van verknochte zaken d. L van zaken, welke zoodanig verband met elkaar houden dat ze gevoegelijk bij eene en dezelfde procedure kunnen worden behandeld, kan worden gevraagd zoowel door den gedaagde als hij moet antwoorden als door den eischer, zoodra hij aan ’t woord is om te concludeeren. Van verwijzing spreekt de wet ook bij jurisdictie-geschillen (zie Jurisdictie) en indien tengevolge van toegelaten wraking of van toegelaten reden van verschooning (zie Wraking) de leden der hoven of rechtbanken niet meer in genoegzaam getal zijn om van het geschil kennis te nemen. De eisch tot verwijzing zal dan worden gedaan resp. bij1 den Hoogen Raad of het Hof.

De gedaagde moet ook, wanneer hij zich op eene tegenvordering wil beroepen, dit dadelijk bij zijn antwoord opgeven. Men krijgt dan tweeërlei processen bijeen. De eerste over de vordering van den eischer tegen den gedaagde en de tweede over de tegenvordering van den gedaagde tegen den eischer, waarbij dan ter onderscheiding wordt gesproken van vordering-eischer en -gedaagde, in het eerste geval in conventie en in het laatste geval in reconventie (zie Reconventie). Als de beide vorderingen niet tegelijk kunnen worden afgedaan bij éénzelfde eindvonnis, dan worden ook twee vonnissen gewezen.

Wordt door den gedaagde de vordering van den eischer niet tegengesproken of wel volgt eene bekentenis zonder meer, dan zal in den regel een veroordeelend vonnis den gedaagde treffen. Maar een gedaagde is of alleen onmachtig om te voldoen aan hetgeen van hem wordt gevorderd, in welk geval hij' meestal geen belang hebben zal om verweer te voeren en hij, zooals men dat noemt, verstek zal laten gaan, of hij1 heeft aanmerking op de vordering des eischers. Men kan dan hebben eene geheele of gedeeltelijke ontkentenis en ook eene bekentenis van hetgeen de eischer heeft gesteld, maar daarbij gevoegd eene bewering van gedaagde waardoor zijne gehoudenheid om aan de vordering te voldoen hetzij voor ’t geheel hetziji gedeeltelijk wordt opgeheven. In zoo’n geval moet geheel dat beweren bij de bekentenis blijven (onsplitsbaar aveu) en kan de eischer niet op de bekentenis zich beroepen als bewijs, tenzij hij kan waar maken dat het bijgevoegde valsch is. Alleen in dat geval mag de bekentenis gesplitst worden, anders moet de eischer geheel het beweren van den gedaagde aanvaarden, wat hij niet zal doen omdat hij op die wijze zijne vordering zou prijsgeven, of de geheele verdediging verwerpen, maar dan staat het gelijk met eene ontkentenis en zal ‘hij evenals in dit geval, zelfstandig bewijs moeten leveren. Dit bewijs nu, waarvan in sommige gevallen ook de gedaagde de last kan hebben, kan bestaan in geschrift, getuigen, vermoedens en den eed (zie Bewijs).

Schriftelijk bewijs geschiedt door authentieke of door onderhandsche geschriften. De eerste zijn de zoodanige, welke in wettelijken vorm zijn verleden door of ten overstaan van openbare (ter plaatse bevoegde) ambtenaren, en leveren volledig bewijs op; de laatsten zijn onderhands geteekehde act en, brieven, registers, huiselijke papieren en andere schriften, welke zonder tusschenkomst van een opènbaar ambtenaar zijn opgemaakt en leveren bij erkentenis eveneens volledig bewijs. Als onderhandsche geschriften moeten oök worden aangemerkt koopmansboeken. Met afwijking van den regel dat registers enz. geen bewijs opleveren ten voordeele van hen, die ze hebben geschreven, bepaalt art. 1919 B. Wetb. dat, wanneer het bewezen zij dat de koopman gewoon was aan de tegenpartij leveringen te doen van denzelfden aard als die, waarover de procedure loopt, zijn koopmansboeken, indien ze richtig d. i. overeenkomstig de bij het Wetb. van Kooph. voorgeschrevene formaliteiten zijn gehouden, bewijs opleveren: tegen geen handel drijvende personen ten aanzien der hoedanigheid en der hoeveelheid van de leverantiën, welke daarop gebracht zijn en onder voorwaarde dat de koopman de echtheid zijner vordering onder eede bevestige.

In zaken van koophandel is het z.g.n. boeken- bewijs eenigszins anders geregeld. Art 10 van het Wetb. v. Kooph. bepaalt: „Indien de handeling niet geheel ontkend of het bestaan derzelve in het algemeen bewezen wordt, leveren richtig gehouden koopmansboeken, desgevorderd met eede gesterkt of door den dood bevestigd, het bewijs op tusschen kooplieden wegens zaken hunnen handel betreffende ten aanzien van den tijd der handeling en der levering, de hoedanigheid, de hoeveelheid en den prijs der goederen, behoudens tegenbewijs; ook de copieboeken van brieven, richtig gehouden, kunnen door den rechter als middel van bewijs worden aangenomen”. Terwijl art. 12 daaropvolgende bepaalt dat de rechter in den loop van een rechtsgeding, op verzoek van eene der partijen of zelfs van ambtswege, de openlegging der boeken kan bevelen, ten einde daarvan inzage of een uittreksel te doen nemen voorzooveel het punt in geschil betreft.



Getuigenbewijs
is niet altijd toegelaten. Wel in zaken van koophandel, wanneer men een begin van bewijs door geschrifte heeft, d. i. alle geschrevene acte, welke voortgekomen zijn van dengenen tegen wien de vordering wordt gedaan en welke de daadzaak, waarop men zich beroept, waarschijnlijk maakt of ook wanneer het uit den aard der zaak niet mogelijk is geweest zich een schriftelijk bewijs te verschaffen; anders kan geen getuigenbewijs worden geleverd om het aanwezen aan te toonen van eenige acte of overeenkomst, welke hetzij1 eene verbintenis, hetzij eene ontheffing van schuld bevat, wanneer het onderwerp de som of de waarde van f 300.— te boven gaat en ook niet nopens hetgeen tegen of boven den inhoud der schriftelijke acte gevorderd wordt, noch ook omtrent hetgeen men mocht beweren dat vóór, ten tijde of na het opmaken van zoodanige acte zoude zijn gezegd, al mocht ook de som of waarde, waarover het geschil is, minder dan f300.— bedragen.



Vermoedens
zijn of wettelijke, die volledig bewijs leveren óf z.g.n. rechterlijke, welke alleen in aanmerking komen in de gevallen waarin de wet het bewijs door getuigen toelaat en ook bijaldien, uithoofde van kwade trouw of bedrog tegen eene handeling of acte wordt opgekomen. De eerste (de wettelijke) noemt men wel praesumtiones juris (nog weer onderscheiden in praes. juris et de jure, waartegen geen tegenbewijs is toegelaten en praes. juris tantum waarvan het tegendeel mag worden bewezen), de laatste (rechterlijke vermoedens) praesumtiones hominis.

Voorts noemt de wet ook als bewijsmiddel „den eed”, te onderscheiden in a decisoire (= beslissende) eed, d. i. die welke door de eene partij aan de andere wordt opgedragen om de beslissing der zaak daarvan te doen afhangen en welke omtrent alle geschillen, behalve degene, waarover partijen geene dading zonden mogen treffen of waarin hare bekentenis niet zou gelden, en in eiken stand van het geding kan worden opgedragen. Die eed moet loopen over eene daadzaak, welke persoonlijk zou zijn verricht door dengenen, aan wien hij wordt opgedragen. Deze kan dien eed aan de andere partij die hem op droeg, terugwijzen, mits hij eene daad van beide partijen betreft. De afgelegde beslis sende eed levert volledig bewijs op van de daadzaak waarover hij loopt en de tegenpartij is niet ontvankelijk in het burgerlijk geding om de valschheid daarvan te beweren; b sup pletoire (= aanvullings) eed, welke door den rechter ambtshalve aan eene der partijen wordt opgelegd, hetzij om daarvan de beslissing der .zaak te doen afhangen, hetzij om daardoor een toe te wijzen bedrag te bepalen. De rechter kan dat slechts doen in de gevallen dat de vordering of exceptie

1° niet volledig bewezen is,
2° ook niet geheel van bewijs is ontbloot.

Wat aan volledig bewijs dan ont breekt, wordt gesuppleerd of aangevuld door dien eed, vandaar de naam. De eed, omtrent de waarde der gevorderde zaak, wel eens taxatoire of schattingseed genoemd, kan door den rechter alleen aan den eischer worden opgelegd, wanneer het onmogelijk is om die waarde op eene andere wijze te bepalen. In dat geval moet de rechter de som bepalen, tot welker beloop de eischer op zijn eed zal geloofd worden. Deze eed kan niet worden teruggewezen aan de wederpartij.

Andere bewijsmiddelen zijn:

a de eigen wetenschap des rechters, welke o. a. kan verkregen worden door gerechtelijke plaats opneming en bezichtiging van een of meer der rechters, die over de 'zaak hebben gezeten, ten einde den staat en de gelegenheid op de plaats zelve in oogenschouw te nemen en waarvan dan eene acte van bevinding wordt uitgebracht, alles nadat hetzij op verzoek van partijen hetzij ambtshalve het rechterlijk col legie bij vonnis daartoe bevel heeft verleend;

b onderzoek door deskundigen eveneens op verzoek van partijen of ambtshalve bij vonnis te bevelen, waarbij dan 3 deskundigen of op verzoek van beide partijen slechts één zal worden benoemd. Wanneer beide partijen het omtrent de te benoemen personen eens zijn, worden deze benoemd en anders heeft de be noeming ambtshalve plaats. Het van ’t onder zoek op te maken bericht moet dan ter griffie binnen den gestelden termijn worden gedepo neerd. Indien de rechter in het rapport niet de vereischte inlichtingen bevindt, kan hij ambtshalve anderen benoemen. De rechter is niet verplicht het gevoelen der deskundigen te volgen;

c het hooren der partijen of het verhoor op vraagpunten.

Aan den rechter kunnen partijen in den loop der procedure ver zoeken om elkander op ter zake dienende en niet tot iets anders betrekkelijke vraagpunten te doen hooren. De rechter zal dan nauw keurig onderzoeken of de vraagpunten tot het geschil betrekkelijk zijn en de zoodanigen, welke hij als strikvragen beschouwt, ter zijde stellen of kan ook, indien daartoe termen zijn, het verhoor weigeren. Wordt het ver zoek toegestaan, dan wordt bij vonnis plaats en tijd bepaald, waarop het verhoor zal worden gehouden. Bij dat verhoor moet de partij persoonlijk, zonder eenig geschreven opstel te mogen voorlezen, antwoorden op de gestelde vragen of ook op die welke alsdan ambts halve kunnen worden gedaan. Is de partij, die gehoord moet worden, een bestuur van eene openbare instelling, stichting of zedelijk lichaam, dan zal dat bestuur een zijner leden benoemen om op de vraagpunten te ant woorden; het bestuur zal dan een bizonderen last geven, waarbij de antwoorden opgegeven en waarachtig zullen worden verklaard; deze last mag worden voorgelezen. Indien, zonder wettige verhindering, de partij niet verschijnt of weigert te antwoorden, zullen de daadzaken, over welke de vragen loopen, voor erkend kunnen worden gehouden in het geding.

Vermelden we nog dat de eischer, onder betaling der kosten, de zaak kan intrekken, wat de wet noemt: afstand doen van de instantie (zie Instantie), mits de gedaagde nog niet heeft geantwoord, anders slechts met diens toestemming; dat de eischer tot den afloop der zaak zijnen eisch mag wijzigen of verminderen als hij het onderwerp van den eisch maar niet verandert of vermeerdert; dat alle instantie vervalt, indien de zaak binnen drie jaar tijds niet is voortgezet en de tegenpartij het eischt; dat een ieder, die belang heeft in een rechtsgeding, hangende tusschen andere partijen, kan vorderen zich te mogen voegen of te mogen tusschenkomen; dat door den dood van eene der partijen, door verandering van haar persoonlijken staat (b.v. het huwelijk — voor de vrouw —) of het ophouden der betrekkingen, waarin zij het geding voerde (b.v. verlies van de voogdij door een voogd); alsmede door den dood of het verlies van de betrekking van den ge stelden procureur, het rechtsgeding wordt ge schorst, dan zijn zoo goed als alle mogelijke schakeeringen eener procedure vóór het eind vonnis is gewezen, aangegeven.

Is nu een vonnis gewezen, hetzij dit een provisioneel, hetzij een incidenteel, hetzij een interlocutoir (bij de twee laatsten indien de rechter daarbij geen reserve heeft gemaakt, zie hiervoor), hetzij een eindvonnis zij, dan staat den eischer, wiens vordering geheel of gedeeltelijk is ontzegd, of den gedaagde, die contradictoir d. i. op tegenspraak veroor deeld is (over het middel van verzet bij von nissen op verstek gewezen is hiervoren gehan deld), nog een weg open om er tegen op te komen. Van vonnissen in het eerste ressort (zie Arrondissement en Gerechtshof) gewezen en van alle uitspraken in geschillen over on bevoegdheid staat binnen 3 maanden beroep open bij een hoogeren rechter (appèl of hooger beroep) resp. rechtbank, Hof of Hoogen Raad.

Tegen die, welke gewezen zijn in het hoogste ressort, dus ook de vonnissen in hooger beroep gewezen, staat binnen denzelfden ter mijn beroep in cassatie open bij den Hoogen Raad (zie Casseeren en Hooge Raad). Alleen van de kantongerecht-vonnissen in ’t hoogste ressort gewezen kan slechts cassatie plaats hebben wegens onbevoegdheid of overschrijding van rechtsmacht of ter zake dat zij de gronden niet inhouden waarop zij zijn gewezen of niet met opene deuren zijn uitgesproken. Alleen kan de procureur-generaal bij den Hoogen Raad in het belang der wet zich tegen die vonnissen in cassatie voorzien.

Bij appèl of hooger beroep wordt het geding opnieuw onderzocht als bij den eersten rechter, ’t Spreekt van zelve dat de partijen niet vermogen af te wijken van hun beweringen in eersten aanleg; de eischer is dan ook gehouden aan zijne eerste dagvaarding en kan slechts een nieuwe eisch doen b.v. van schadevergoe ding wegens geleden nadeel sedert het be roepen vonnis; ook de gedaagde moet rekening houden met wat door hem op den ingestelden eisch is geantwoord, maar kan nieuwe weren van rechten, eene verdediging ten principale opleverende, inbrengen. Echter wordt maar ééne conclusie van eisch en ééne van ant woord genomen, tenzij, wanneer de eischer in beroep gekomen, de gedaagde daartegen eene exceptie of ook een z.g.n. incidenteel be roep instelt, als wanneer de eischer gelegenheid verkrijgt daarop bij conclusie te antwoorden.

Ingeval van hooger beroep van een incidenteel of een interlocutoir vonnis zal de hoogere rechter bij zijn uitspraak de zaak naar den eersten rechter terugwijzen of aan zich be houden of wel naar een anderen rechter in hetzelfde ressort (rechtsgebied) verwijzen, al naar mate partijen onderling goedvinden, het vonnis bekrachtigd of vernietigd wordt enz. (zie art. 356 v.v. We tb. v. B. Rechtsv.). Is eenmaal het vonnis in hooger beroep gewezen, dan staat, evenals van de vonnissen, welke door den eersten rechter in het hoogste res sort werden uitgesproken, het middel van cassatie open. Eer niet, want partijen zijn niet ontvankelijk om in cassatie te worden toegelaten, zoolang de gewone manier van proeedeeren toereikende is om hare bezwaren te doen herstellen hetzij door denzelfden rechter bij wien de zaak heeft gediend (verzet tegen verstekvonnissen), hetzij door middel van hooger beroep. De hoofdwerkzaamheid van den Hoogen Raad, niet oneigenaardig wel eens „Cour régulatrice” genoemd, is dan ook eigen lijk om te waken voor juiste wetstoepassing; de reden zijner instelling: éénheid in de rechts spraak. Vandaar de bepaling in de Grondwet dat de Hooge Raad vonnissen kan vernietigen en buiten werkihg stellen volgens de bepaling daaromtrent door de wet te maken. Dat eigenlijke doel zijner instelling ligt dan ook in den naam: Hof van Cassatie (zie Casseeren). Vandaar bepaalt de wet op de Recht. Org. dat de Hooge Raad arresten (vonnissen der hoven worden evenals die van den Hoogen Raad arresten genoemd) en vonnissen vernietigt wegens

1° verzuim der vormen op straffe yan nietigheid voorgeschreven, in welk geval de Hooge Raad eene nieuwe instructie beveelt te beginnen van de eerste foutieve handeling af en de zaak verwijst naar den hoogeren rechter van het ressort bij vernietigde uit spraken van kantongerecht of rechtbank, en bij vonnissen of arresten van een gerechtshof naar een aangrenzend gerechtshof;
2° ver keerde wetstoepassing of wetsschennis;
3° overschrijding van rechtsmacht, in welke beide gevallen de Hooge Raad ten principale recht doet.

Vandaar de bij het Wetb. v. B. Rechtsv. nog extra gegeven bevoegdheid om, indien. door verschillende hoven of rechtbanken in het hoogste ressort tegenstrijdige vonnissen zijn gewezen tusschen dezelfde partijen en op dezelfde door deze aangevoerde gronden, het laatstgewezen arrest of vonnis te vernietigen. Vandaar ook dat de Hooge Raad de feitelijke beslissingen van den lageren rechter onaan geroerd moet laten. Toch werkt het beginsel van de lijdelijkheid des rechters in burgerlijke gedingen ook na bi} de regeling der recht spraak van den Hoogen Raad. Anders dan in strafzaken, waarin de Hooge Raad ambts halve middelen van cassatie kan aanvoeren, is hij in burgerlijke gedingen gehouden aan de middelen van cassatie, welke met aanwijzing van de verzuimde, geschonden of verkeerdelijk toegepaste vormen of voorschriften, hetzij van de beweerde overschrijding van rechts macht en de daartoe betrekkelijke wetsbepa lingen, in de dagvaarding zijn omschreven of indien de verweerder bij zijne conclusie vam antwoord mede in cassatie komt, aan die door dezen opgegeven. Bij de dagvaarding in cas satie moet, op straffe van nietigheid, een advocaat bij den Hoogen Raad worden aange wezen, die de partij in het geding zal ver tegenwoordigen. Voor verdere bizonderheden zij verwezen naar Tit. XI B. I van het W. v. Burg. Rechtsv.

Ten slotte kent de wet nog twee andere middelen van voorziening en wel het requeste civiel (de beteekenis van dit uit de Fransche wet overgenomen woord is niet duidelijk, men schijnt te moeten denken aan civiel = be leefd), zijnde een verzoekschrift bij dagvaar ding aan den rechter gedaan, die een vonnis heeft gewezen op tegenspraak in het laatste ressort of een bij verstek, waartegen geen verzet meer kan gedaan worden, ten einde dit te herroepen wegens later ontdekt bedrog enz., en voorts het in burgerlijke gedingen bijna onbekende middel van revisie tegen ar resten door den Hoogen Raad in eersten aanleg; gewezen, behalve in zaken van rechtsweigering en in zaken, waarin, zoo zijl voor den ge wonen rechter hadden kunnen worden gebracht, door dezen in het hoogste ressort zou zijn beslist. Aan den Hoogen Raad wordt bij requeste gevraagd bepaling van den dag, tegen, welken de tegenpartij kan worden gedagvaard.

< >