Gepubliceerd op 23-02-2021

Jaar

betekenis & definitie

de tijd, waarbinnen éénmaal de regelmatige opvolging der jaargetijden plaats heeft en waarna deze op dezelfde wijze terugkeeren. De oude kultuurvolken, met uitzondering van de Egyptenaren en Romeinen, rekenden vermoedelijk uitsluitend met maanjaren.

Evenwel viel de regelmatige opvolging en periodieke terugkeer der jaargetijden reeds vroeg in de oudheid den menschen op, en men koos eveneens reeds vroeg een reeks van 12 opeenvolgende synodische maanomloopen als eenheid' om den tijd af te meten, daar zoodanige periode ongeveer met het éénmaal wisselen der jaargetijden samenviel (zuiver maanjaar). Daar nu de maan in 2972 dagen een omloop om de aarde volbrengt, verkreeg men zoodoende een jaar van 354 dagen, derhalve een periode die 11 dagen korter was dan een zonnejaar. Het gedurig verspringen van het begin des jaars bij het gebruik van deze tijdrekening, hetgeen de Romeinen van tijd tot tijd door inschuiving van een schrikkelmaand zochten te vereffenen, heeft ertoe geleid, dat de meeste geciviliseerde volken het zonnejaar of aardjaar hebben aangenomen, hetwelk de tijdruimte omvat waarbinnen de aarde éénmaal een loop om de zon volbrengt. Men onderscheidt nog het sterrenkundige en het burgerlijke jaar. Het eerste omvat de tijdruimte na verloop waarvan de aarde is teruggekeerd op een gegeven uitgangspunt harer baan om de zon; al naar de keuze van dit uitgangspunt is het sterrenkundig jaar een siderisch, tropisch of anomalistisch jaar. Het siderische jaar of sterrenjaar is de ware omloopstijd der aarde, na verloop waarvan de zon weer bij dezelfde vaste ster der ecliptica staat; zijn duur is volgens Hansen 365 dagen, 6 uren, 9 minuten, 9.35 seconden; zijn lengte is onveranderlijk, en hij vormt daarom den normalen tijd der sterrenkundigen.

Het tropische jaar of keerkringsjaar is de tijd, dien de aarde noodig heeft om, uitgaande van het lentepunt, dit weder te bereiken; daar het lentepunt jaarlijks 50.2" in de ecliptica terugWijkt, bereikt de aarde het weer vóór zij nog een vollen omloop volbracht heeft, en het tropisch jaar is daarom 20 minuten 23.31 seconden (den tijd dien de aarde noodig heeft om den boog van 50.2" af te leggen) korter dan het siderische jaar. Ook de periodieke verandering in den stand der aardas is van invloed op den duur van het tropische jaar, dat tegenwoordig 365 dagen 5 uren 48 minuten en 46.04 seconden lang is. Het anomalistische jaar is de tijdruimte die de aarde noodig heeft om van het perihelium (punt van kortsten afstand van de zon) uitgaande dit weer te bereiken. Daar het periheliumpunt ingevolge de storende inwerking der andere hemellichamen gemiddeld 11.5" per jaar in de ecliptica voortschrijdt, is het anomalistische jaar gemiddeld 4 minuten 39.15 seconden langer dan het siderische en zijn duur bedraagt derhalve 365 dagen 6 uren 13 minuten en 48.5 seconden. Het groote of platonische jaar noemt men de periode van 26.000 jaren waarbinnen de verlengd gedachte aardas een omloop om de pool der ecliptica volbrengt.Het sterrenkundige jaar wordt tot burgerlijk jaar wanneer men het met volle dagen afsluit. Ons burgerlijk jaar begint 10 dagen na het winterzonnestandpunt, 1 Januari. De lengte ervan werd vóór Julius Cesar op 365 dagen aangenomen, dus eenige uren, minuten en seconden te kort. Daar dit tekort bijna 1/i dag uitmaakt, zoo verordende Julius Cesar, dat op drie gewone jaren van 365 dagen een schrikkeljaar van 366 dagen zou volgen, en in een zoodanig jaar aan de maand Februari een dag toegevoegd zou worden, opdat, voor de burgerlijke orde, de jaargetijden steeds in dezelfde maand zouden vallen. Den daarnaar ingerichten kalender noemt men den Juliaanschen. Maar ook hij stemt niet nauwkeurig genoeg met het werkelijke jaar overeen.

Want daar hij 11 minuten 15 seconden te veel inlascht, zoo maakt dit in 400 jaren omtrent 3 dagen uit. .In ’t jaar 1582 naChr. bedroeg het verschil reeds 10 dagen, zoodat het begin der lente niet op 21, maar op 11 Maart inviel. Paus Gregorius XIII verordende nu, dat men na 4 October van dat jaar niet 5, maar 15 October zou schrijven, en dat in 400 jaren drie schrikkeljaren als gewone gerekend zouden worden. Er zou diensvolgens elk vierde jaar een schrikkeljaar zijn, met uitzondering van de eeuwjaren, wier honderdtallen, zooals 1700, 1800, 1900, 2100, niet door 4 deelbaar zijn. Aan hetzelfde kenmerk onderscheidt men ook de schrikkeljaren. Gaat de deeling der beide laatste cijfers door 4 op, dan is een jaar een schrikkeljaar; in het andere geval niet. Den naar deze bepalingen ingerichten kalender noemt men den Gregoriaanschen.

De europeesche natiën hebben langzamerhand alle dien kalender aangenomen behalve de Russen en de Grieken, die tot nu toe den Juliaanschen kalender behouden hebben. Het verschil van beide bedroeg voor het jaar 1600 tien dagen, en werd in 1700 elf, in 1800 twaalf, in 1900 dertien dagen. De dag, waarop het gedurende de 20ste eeuw bij ons 14 Jan. is, is het bij de Russen 1 Jan. De Russen rekenen naar den ouden, wij naar den nieuwen stijl. Natuurlijk wijkt naar den eerstgenoemden het begin des jaars en der jaargetijden steeds verder terug. Na 10.000 jaren zal op het noordelijk halfrond, bij de volken welke zich dan nog aan den Juliaanschen kalender houden, de maand Oct. de koudste en April de warmste maand des jaars zijn.

Het Turksche jaar is een zuiver maanjaar van 354 of 355 dagen, zonder verdere inlassching. Derhalve vallen bij de Turken nieuwjaarsdag en de feestdagen allengs in alle jaargetijden. Intusschen is voor de burgerlijke zaken de invoering van den Juliaanschen kalender bevolen.